GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 1 maart 2007 in de zaak met rekestnummer 1632/06 van:
[...],
wonende te [woonplaats],
APPELLANT in principaal hoger beroep,
GEÏNTIMEERDE in incidenteel hoger beroep,
procureur: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
[...],
wonende te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE in principaal hoger beroep,
APPELLANTE in incidenteel hoger beroep,
procureur: mr. N.A. Luijten.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant in principaal hoger beroep tevens geïntimeerde in incidenteel hoger beroep en geïntimeerde in principaal hoger beroep tevens appellante in incidenteel hoger beroep worden hierna respectievelijk de vader en de moeder genoemd.
1.2. De vader is op 26 oktober 2006 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 1 augustus 2006 van de rechtbank te Haarlem, met kenmerk 122982 / 06-1092.
1.3. De moeder heeft een verweerschrift ingediend en heeft daarbij tevens incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4. De zaak is op 25 januari 2007 ter terechtzitting behandeld.
1.5. Hoewel behoorlijk opgeroepen is de moeder niet ter terechtzitting verschenen. Namens haar is mr. M.D.J.M. Bruin, advocaat te Purmerend, verschenen.
2.1. Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.2. Partijen zijn [in] 1998 gehuwd. Hun huwelijk is [in] 2001 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 28 november 2000 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk] is [in] 2000 [de minderjarige] geboren. Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige], die bij de moeder verblijft.
2.3. Bij beschikking van dit hof van 28 maart 2002 (welke is hersteld bij beschikking van dit hof van 23 mei 2002) is bepaald dat de vader een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] zal betalen van € 225,- per maand met ingang van 28 november 2000. Deze bijdrage bedraagt thans geïndexeerd € 249,- per maand.
2.4. Ten aanzien van de vader is het volgende gebleken.
Hij is geboren in 1969 en hij is [in] 2001 in Marokko getrouwd met mevrouw [...]. Uit dit huwelijk is [in] 2004 een kind ([...]) geboren.
Hij is werkzaam in loondienst bij [...]. Zijn salaris bedraagt € 2.253,- bruto per maand, exclusief vakantiegeld, eindejaarsuitkeringen en bijdrage in de nominale premie zorgverzekering.
Hij betaalt een huur van € 484,- per maand.
Per 1 januari 2006 is hij verzekerd op grond van de Zorgverzekeringswet. Aan premie betaalde hij in 2006 € 113,- per maand. In 2007 betaalt hij € 120,- per maand. Voorts betaalt hij belasting over de door zijn werkgever vergoede inkomensafhankelijke bijdrage.
Hij heeft een schuld aan Comfort Card, die hij op 6 juni 2005 is aangegaan voor een kredietsom van € 12.500,-. Hij betaalt hierop € 217,- per maand aan rente en aflossing.
Hij heeft een schuld aan PrimeLine, die thans ongeveer € 600,- bedraagt. Hij betaalt hierop € 14,- per maand aan rente en aflossing.
Hij heeft een doorlopend krediet van maximaal € 3.000,- bij de ABN AMRO Bank.
2.5. Onder de stukken bevindt zich een brief van 16 juni 2006 van [...], huisarts te [...], waarin deze het volgende vermeldt met betrekking tot de echtgenote van de man:
“Mevrouw [...] is momenteel onder behandeling van een specialist (internist) ivm buikklachten en heeft eerder dit jaar voor ijzergebreks bloedarmoede een ijzerinfuus behandeling. Ze is tevens onder behandeling van een fysiotherapeut voor nekklachten.”
2.6. Ten aanzien van de moeder is het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1960. Zij vormt samen met [de minderjarige] een eenoudergezin.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is, met dienovereenkomstige wijziging van voormelde beschikking van dit hof, de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] met ingang van 1 juli 2005 bepaald op € 165,- per maand, met dien verstande dat de moeder niet gehouden is tot terugbetaling van hetgeen door de vader ingevolge deze wijziging tot de datum van deze uitspraak teveel is betaald of teveel op hem is verhaald. Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de vader de bijdrage te bepalen op nihil met ingang van 1 juli 2005.
3.2. De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, alsnog zijn inleidend verzoek toe te wijzen.
3.3. De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, alsnog het inleidend verzoek van de vader af te wijzen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
In principaal en incidenteel hoger beroep
4.1. De vader stelt in zijn drie grieven, in onderlinge samenhang bezien, dat bij de beoordeling van zijn draagkracht rekening moet worden gehouden met het feit dat zijn echtgenote niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Hij voert daartoe aan dat zijn echtgenote wegens lichamelijke klachten, zoals buikklachten, nekklachten, pijn aan haar hoofd, pijn aan haar arm en bloedarmoede, niet in staat is werkzaamheden te verrichten. Bovendien heeft zijn echtgenote de zorg voor hun [in] 2004 geboren kind, aldus de vader. Volgens de vader is op hem dan ook de bijstandsnorm voor een gezin van toepassing.
4.2. De moeder heeft gemotiveerd betwist dat de echtgenote van de vader niet in staat is in haar eigen levensonderhoud te voorzien.
4.3. Het hof is van oordeel dat de vader onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn echtgenote niet in staat is in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Voornoemde brief van huisarts [...] noch het feit dat [in] 2004 een kind uit het huwelijk van de vader is geboren maakt dit anders. Het enkele feit dat de vader zijn leven met een nieuwe partner is gaan delen en zich dus in een nieuwe gezinssituatie heeft begeven, die tot een ongunstiger verhouding tussen inkomsten en uitgaven heeft geleid, is naar het oordeel van het hof niet voldoende om de ten behoeve van [de minderjarige] verschuldigde bijdrage op een lager bedrag te bepalen dan anders verschuldigd zou zijn en zo de belangen van [de minderjarige] bij die van de nieuwe partner achter te stellen. Het hof is dan ook met de rechtbank van oordeel dat de vader bij de berekening van zijn draagkracht moet worden aangemerkt als een alleenstaande ouder, zodat de grieven van de vader falen.
4.4. De moeder stelt dat bij de beoordeling van de draagkracht van de vader, anders dan de rechtbank heeft gedaan, geen rekening kan worden gehouden met aflossingen op Comfort Card en Primeline, omdat volgens haar niet is gebleken waarvoor hij deze leningen is aangegaan en voorts niet is gebleken dat het aangaan van deze leningen noodzakelijk was.
4.5. De vader betwist deze stelling van de moeder. Hij voert onder meer aan dat hij de schuld aan Comfort Card is aangegaan ter financiering van zijn huwelijk met zijn huidige echtgenote. Voorts heeft de vader gesteld dat ook rekening moet worden gehouden met zijn schuld aan de ABN AMRO Bank wegens een doorlopend krediet. Dit doorlopend krediet is hij aangegaan, omdat zijn salaris in sommige maanden niet toereikend is, aldus de vader.
4.6. Het hof is van oordeel dat bij de beoordeling van de draagkracht van de vader geen rekening kan worden gehouden met de schuld aan Comfort Card, nu, los van de vraag of deze schuld in 2005 is aangegaan ter financiering van zijn huwelijk in 2001, de vader niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aard van de schuld met zich brengt dat aflossing hierop dient voor te gaan op zijn onderhoudsplicht jegens [de minderjarige]. Voorts is het hof van oordeel dat geen rekening kan worden gehouden met schulden van de vader aan PrimeLine en de ABN AMRO Bank, omdat het hier schulden betreft die de vader na het einde van het huwelijk van partijen is aangegaan en hij de noodzaak voor het aangaan van deze schulden niet aannemelijk heeft gemaakt.
4.7. Gelet op het hiervoor onder 4.6. overwogene, dient het hof de draagkracht van de vader opnieuw vast te stellen. Als hiervoor overwogen merkt het hof de vader hierbij aan als alleenstaande, zodat geen rekening wordt gehouden met een premie voor een ziektekostenverzekering van zijn echtgenote. Voorts wordt geen rekening gehouden met enige zorgtoeslag, omdat de vader met zijn huidige inkomen als alleenstaande ouder hiervoor niet in aanmerking komt. Het hof houdt verder rekening met de gehele woonlast van de vader, nu deze woonlast als passend bij zijn financiële situatie wordt gezien.
4.8. Op grond van de feiten en omstandigheden die hiervoor zijn vermeld en van hetgeen hiervoor is overwogen, is een door de vader met ingang van 1 juli 2005 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] van € 215,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
4.9. Voorzover de vader vanaf 1 juli 2005 tot heden meer heeft betaald en/of meer op hem is verhaald dan de onder 4.8. vermelde bijdrage, kan van de moeder, nu een dergelijke bijdrage van maand tot maand pleegt te worden verbruikt, in redelijkheid niet worden gevergd dat zij het meerdere terugbetaalt.
4.10. Dit leidt tot de volgende beslissing.
In principaal en incidenteel hoger beroep
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw rechtdoende:
bepaalt, met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van het hof te Amsterdam van 28 maart 2002, hersteld bij beschikking van 23 mei 2002, de door de vader bij vooruitbetaling te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] met ingang van 1 juli 2005 op € 215,- (TWEEHONDERDVIJFTIEN EURO) per maand, met dien verstande dat, voorzover de vader over de periode vanaf 1 juli 2005 tot heden meer heeft betaald en/of op hem is verhaald, de uitkering tot heden wordt bepaald op hetgeen door de vader is betaald en/of op hem is verhaald;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M. Wigleven, R.J.M. Smit en W.M.C. Tilleman in tegenwoordigheid van mr. I.S.I. Levie als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2007 door de rolraadsheer.