ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ9924

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
973/2006 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht van klager tegen notaris over informatieplicht en declaratiegeschil

In deze zaak heeft klager, een erfgenaam, een klacht ingediend tegen notaris mr. X over het niet verstrekken van informatie en het niet adequaat reageren op vragen met betrekking tot de afwikkeling van nalatenschappen. De klacht is voortgekomen uit een langdurig geschil over de verdeling van de nalatenschap van klagers ouders, waarbij de notaris betrokken was als boedelnotaris. Klager heeft herhaaldelijk schriftelijke bezwaren geuit tegen de wijze van verdeling en de communicatie van de notaris. De Kamer van Toezicht heeft in eerdere beslissingen al enkele klachten van klager behandeld, maar klager heeft in deze procedure nieuwe klachten ingediend, waaronder het niet verstrekken van gespecificeerde nota's en het niet reageren op verzoeken om informatie over de ringvoorzitter. Het hof heeft de zaak behandeld op 11 januari 2007, waarbij klager niet aanwezig was, maar de notaris en zijn gemachtigde wel. De rechters hebben de klacht van klager beoordeeld en geconcludeerd dat de notaris in zijn informatieplicht tekort is geschoten door niet tijdig het adres van de ringvoorzitter te verstrekken. Desondanks oordeelde het hof dat de fout van de notaris niet zo zwaarwegend was dat er een maatregel opgelegd moest worden. Het hof heeft de eerdere beslissing van de Kamer van Toezicht gedeeltelijk vernietigd, maar klager niet-ontvankelijk verklaard in verschillende onderdelen van zijn klacht, omdat deze al eerder waren behandeld. De zaak illustreert de verplichtingen van notarissen ten aanzien van hun informatieplicht en de rechten van cliënten in het kader van declaratiegeschillen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 22 februari 2007 in de zaak onder rekestnummer 973/06 NOT van:
[naam]
wonende te [plaats],
APPELLANT,
t e g e n
MR. [naam],
notaris te [plaats],
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde: mr. B. ten Doesschate.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Door appellant, verder te noemen klager, is bij een op 21 juni 2006 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift - met bijlagen - tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Utrecht, verder te noemen de kamer, van 24 mei 2006, waarbij de klacht gericht tegen geïntimeerde, hierna te noemen de notaris, gedeeltelijk is afgewezen, en voor het overige niet-ontvankelijk is verklaard.
1.2. Van de zijde van de notaris is op 13 september 2006 een verweerschrift met bijlagen ingediend.
1.3. Van de zijde van klager is voorafgaand aan de terechtzitting nog een groot aantal stukken ter griffie van het hof ingekomen.
1.4. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 11 januari 2007. Klager is – met bericht van verhindering – niet verschenen. De notaris en de zijn gemachtigde zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat.
4. Beoordeling van de bestreden beslissing
Het hof kan zich niet verenigen met de beslissing van de kamer, met uitzondering van de vaststelling van de feiten, en zal deze beslissing derhalve in zoverre vernietigen.
5. De ontvankelijkheid van de klacht
Bij beslissing van 17 november 2005 van dit hof is reeds beslist op de klachtonderdelen zoals genoemd in rubriek 3.ii, 3.iii en 3iv van de beslissing waarvan beroep. Dit leidt er toe dat klager, gelet op het processuele beginsel dat over een zelfde geschil niet tweemaal geprocedeerd kan worden, in deze klachtonderdelen niet ontvankelijk is.
6. Het standpunt van klager voor zover van belang
6.1. Klager verwijt de notaris dat hij heeft geweigerd te reageren op het schriftelijk verzoek van klager om hem de naam en het adres van de ringvoorzitter kenbaar te maken, opdat klager een declaratiegeschil aanhangig kon maken.
6.2. Tenslotte verzoekt klager het hof om opschorting van de akte van scheiding deling tot dat het declaratiegeschil is opgelost.
7. Het standpunt van de notaris voor zover van belang
De notaris heeft ter zake van het klachtonderdeel betreffende de informatie over de ringvoorzitter betoogd dat hij binnen een redelijk tijdsbestek de informatie aan klager heeft verstrekt.
8. De beoordeling voor zover thans aan de orde
8.1. Aan de orde is thans de beoordeling van het klachtonderdeel met betrekking tot de informatieplicht van de notaris ten aanzien van het verstrekken van de gegevens van de ringvoorzitter aan klager. Het hof is van oordeel dat het op de weg van de notaris had gelegen deze informatie binnen redelijke termijn aan klager te verschaffen, zonder met klager in discussie te gaan over de vraag of een dergelijke verplichting al dan niet stoelt op de Wet op het notarisambt. Reeds uit het ambt van notaris vloeit de algemene verplichting voort om klager de informatie te verschaffen, die hij redelijkerwijs mag verlangen. Gelet op de taak van een ringvoorzitter bij een declaratiegeschil, mocht van de notaris dan ook worden verwacht dat hij – daar naar gevraagd zijnde – het adres van de desbetreffende ringvoorzitter per ommegaande zou hebben verstrekt. Door zulks te weigeren, althans aanvankelijk te weigeren heeft de notaris gehandeld in strijd met die op hem rustende verplichting. De notaris heeft ter terechtzitting er blijk van gegeven het onjuiste van zijn handelen in te zien. Het hof is dan ook van oordeel dat de klacht terecht door klager naar voren is gebracht, maar – gelet op de geringe zwaarte van de fout, de houding van de notaris ter terechtzitting en de omstandigheden van het geval - niet noopt tot het opleggen van een maatregel.
8.2. Het verzoek om de opschorting van de akte van verdeling zal het hof reeds hierom passeren, omdat de Wet op het notarisambt hierin niet voorziet.
8.3. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
8.4. Het hiervoor overwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
9. De beslissing
Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing met uitzondering van de vaststelling van de feiten en opnieuw rechtdoende;
- verklaart klager niet-ontvankelijk in de onderdelen van de klacht zoals genoemd in rubriek 5;
- verklaart het klachtonderdeel genoemd in nummer 8 .1. gegrond zonder oplegging van een maatregel.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, J.C.W. Rang en F.A.A.Duynstee
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 22 februari 2007 door de
rolraadsheer.
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN IN HET ARRONDISSEMENT UTRECHT
BESLISSING van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen in het arrondissement Utrecht op de klacht van:
A,
wonende in [land],
klager,
-t e g e n-
mr. X
notaris te [plaats],
beklaagde.
De procedure
Bij brief van 16 januari 2006, met bijlagen, heeft klager zich tot deze Kamer gewend met een klacht over notaris mr. X, hierna: de notaris.
De notaris heeft bij brief van 21 februari 2006 op de klacht gereageerd.
Klager heeft zijn klacht nader onderbouwd bij brief van 9 februari 2006 (met bijlagen) en een emailbericht met bijlagen d.d. 9 april 2006. Ten slotte heeft klager een aantal stellingen nader toegelicht bij brieven van 6 en 12 april en een ongedateerd schrijven van april 2006.
In laatstgenoemde brieven zijn nadere klachten geformuleerd.
Alle klachten zijn op 13 april 2006 mondeling behandeld. Bij die gelegenheid is alleen de notaris verschenen.
De notaris heeft zijn standpunt aan de hand van een notitie nader uiteengezet.
De Kamer heeft de uitspraak bepaald op 24 mei 2006.
De feiten
a. In 1976 is de vader van klager overleden. In 1992 is de moeder van klager overleden.
Over de afwikkeling van de nalatenschappen is veelvuldig geprocedeerd.
b. De rechtbank Utrecht heeft bij vonnis van 20 juni 2001 de wijze van verdeling vastgesteld.
c. Bij vonnis van de rechtbank Utrecht van 27 juni 2001 (abusievelijk gedateerd: 27 juni 2004) is de heer H. (hierna: H) aangewezen tot onzijdig persoon voor het geval klager zou weigeren zijn medewerking te verlenen aan de verdeling van de nalatenschap.
d. Bij vonnis van de rechtbank Utrecht van 21 november 2001 is de notaris tot boedelnotaris aangewezen.
e. Bij arrest van het Hof Amsterdam van 13 maart 2003 is partijen (de erfgenamen) bevolen tot verdeling over te gaan met inachtneming van hetgeen daarover in voormelde vonnissen en het arrest was beslist.
f. De notaris heeft daarop een ontwerp akte van verdeling opgesteld. Tegen deze akte heeft klager in 2003 herhaaldelijk schriftelijke bezwaren naar voren gebracht. De notaris heeft meerdere malen schriftelijk, met een toelichting of uitleg gereageerd. Daarbij heeft de notaris onder meer medegedeeld dat hij niet kan afwijken van de door de rechter opgedragen wijze van verdeling.
g. Klager heeft niet willen meewerken aan het passeren van de akte van verdeling. De notaris heeft de concept akte op 14 november 2003 vervolgens ter beoordeling aan H. gezonden.
Na een aanpassing in het concept hebben de notaris en H. geoordeeld dat geen van de door klager naar voren gebrachte bezwaren nog aanleiding gaf om de akte te wijzigen. Vervolgens heeft de heer H. aan de notaris laten weten dat hij akkoord ging met de inhoud van de conceptakte. Klager heeft zijn bezwaren tegen de aldus voorgestane wijze van verdeling gehandhaafd.
h. Klager heeft zich bij brief van 10 september 2004 met een klacht over de notaris tot deze Kamer gewend. In die procedure heeft klager (sterk verkort weergegeven) gesteld dat de notaris is tekortgeschoten in zijn informatieplicht. De klacht is gericht op de volgende aspecten:
- de notaris heeft nagelaten opgave te doen van zijn declaraties die in de loop van de tijd
ten laste van de boedel zijn gekomen;
- de notaris heeft nagelaten opgave te doen van het totaal aantal vonnissen dat hij in
verband met de zaak heeft ontvangen van de advocaat van de wederpartij van klager;. - de notaris heeft niet geantwoord op vragen van klager inzake de toepasselijkheid
van artikel 1370 BW (oud).
i. De Kamer heeft bij beslissing van 13 januari 2005, de klacht voorzover betrekking
hebbend op het niet verstrekken van de gespecificeerde nota’s gegrond verklaard en heeft
de klacht voor het overige ongegrond verklaard.
j. Klager is van voormelde beslissing in hoger beroep gegaan en heeft bij het Hof
Amsterdam 17 klachten tegen de notaris geformuleerd. Het Hof heeft in zijn beslissing
van 17 november 2005 het onderdeel van de klacht betrekking hebbend op het niet
verstrekken van gespecificeerde nota’s gegrond verklaard. Klager is niet-ontvankelijk
verklaard in een aantal onderdelen van de klacht en de overige onderdelen van de klacht
zijn ongegrond verklaard.
k. Bij brief van 28 november 2005 heeft klager zich tot de notaris gewend met een schrijven
“betreffende declaraties, specificaties ervan en geschillen daarover”. Klager geeft in dat schrijven aan dat hij een declaratiegeschil wenst voor te leggen aan de voorzitter van de ring waartoe de notaris behoort en verzoekt de notaris om opgave te doen van de naam en het adres van de betreffende ringvoorzitter.
l. De notaris heeft bij brief van 19 december 2005 aan klager geantwoord dat hij volgens de notariswet niet verplicht is het gevraagde adres op te geven. De notaris geeft aan dat hij het adres per ommegaande zal doorgeven indien klager kan aantonen dat een dergelijke verplichting wel bestaat.
m. De notaris heeft bij brief van 6 februari 2006 aan klager gemeld dat hij inmiddels kennis
had genomen van een brochure van de KNB waaruit kon worden afgeleid dat er voor een
notaris wel een verplichting bestond om het adres van de ringvoorzitter mee te delen. De
notaris heeft in datzelfde schrijven de naam en het adres van de betreffende ringvoorzitter
meegedeeld.
De klacht en de beoordeling daarvan
3.1. Klager verwijt de notaris -zakelijk samengevat- het navolgende:
(i) de notaris heeft in zijn aan klager gericht schrijven d.d. 19 december 2005, geweigerd het door klager verzochte adres van de ringvoorzitter te verschaffen;
(ii) de notaris is tekortgeschoten in zijn informatieplicht inzake de door klager opgeworpen vragen rond de opgestelde akte van verdeling;
(iii) de notaris heeft geweigerd antwoord te geven op de door klager opgeworpen vragen inzake de toepasselijkheid van artikel 1370 BW (oud);
(iv) het is aan de notaris te wijten dat de akte van verdeling nog steeds niet is gepasseerd.
Klager heeft in zijn brief van 16 januari 2006 tevens het verzoek geformuleerd de notaris er toe te brengen het passeren van de opgemaakte akte van scheiding en deling op te schorten tot na de behandeling van het aan de ringvoorzitter voor te leggen geschil.
Met betrekking tot de klacht onder 3.1 sub (i)
3.2. Klager verwijt de notaris dat hij niet heeft geantwoord op klagers brief van 28 november 2005, waarin klager naar de naam en het adres van de ringvoorzitter vraagt om aldaar een geschil over de declaraties van de notaris aanhangig te kunnen maken. Klager verwijt de notaris ook dat de notaris pas na herhaald verzoek (de brief van klager van 16 december 2005) bij brief van 19 december 2005 heeft geantwoord dat hij volgens de notariswet niet verplicht is het gevraagde adres op te geven. Klager stelt dat hij genoemde bepaling weliswaar niet in de notariswet heeft kunnen vinden maar dat in een brochure van de KNB over declaratiege-schillen is vermeld dat de notaris verplicht is het adres van de ringvoorzitter te verstrekken.
Klager is van mening dat de handelwijze van de notaris duidt op het hem bewust onthouden van de hem rechtens toekomende informatie. Klager stelt in dit verband voorts dat het evident is dat de notaris enkel de belangen van klagers wederpartij verdedigt.
3.3. De notaris heeft aangegeven dat hij na het schrijven van inmiddels 103 brieven aan klager is gestopt met de beantwoording van telkens door klager opgeworpen klachten en bezwaren. De notaris stelt dat hij ook niet meer verplicht is om klager te antwoorden omdat een onzijdig persoon is aangewezen waardoor B zijn medezeggenschap feitelijk heeft verloren. De notaris heeft ten slotte betoogd dat hij, nadat hij begrepen had dat klager op een passage uit een brochure doelde, hem alsnog het gevraagde adres van de ringvoorzitter heeft verschaft.
3.4. De Kamer overweegt dat de stelling van de notaris inzake zijn plicht tot het beantwoorden van vragen van klager over de verdeling, feitelijk juist is. Het Hof Amsterdam heeft in zijn beslissing van 17 november 2005 geoordeeld dat de notaris niet onzorgvuldig handelt door niet meer in te gaan op bezwaren van klager met betrekking tot de verdeling.
De door klager op 28 november 2005 verzonden brief had echter geen betrekking op de verdeling maar op een declaratiegeschil dat klager aanhangig wenste te maken. De Kamer is van oordeel dat de notaris deze brief op andere wijze had moeten beantwoorden. Nu echter vast staat dat notaris bij brief van 6 februari 2006, en derhalve binnen een redelijk tijdsbestek, het gevraagde adres alsnog onder aanbieding van zijn verontschuldigingen aan klager heeft doen toekomen, acht de Kamer de klacht van onvoldoende gewicht. De Kamer zal derhalve de onder 3.1. sub (i) geformuleerde klacht afwijzen.
Met betrekking tot de klacht onder 3.1 sub (ii)
3.5. Klager verwijt de notaris dat zijn schriftelijke uitleg telkens onvolledig is en hem, klager
ook niet heeft kunnen overtuigen.
3.6. De notaris heeft het hiervoor onder 3.3. weergegeven standpunt inzake zijn informatie- plicht herhaald. De notaris heeft toegelicht dat klager nu eenmaal een andere verdeling voor staat maar dat hij, als notaris, niet kan afwijken van de wijze waarop de verdeling door de rechtbank Utrecht en het Hof Amsterdam is bepaald.
3.7. Naar het oordeel van de Kamer is klager op dit punt niet-ontvankelijk. Alle stellingen die door klager in de periode van januari 2006 tot en met april 2006 in zijn brieven aan deze Kamer zijn geformuleerd, zijn reeds door deze Kamer bij beslissing van 13 januari 2005 en door het Hof Amsterdam bij beslissing van 17 november 2005 beoordeeld.
Met betrekking tot de klacht onder 3.1. sub (iii)
3.8. Ook de klacht met betrekking tot de toepasselijkheid van artikel 1370 BW (oud) is reeds in voormelde eerdere procedures behandeld. Die klacht is bij beslissing van deze Kamer van 13 januari 2005 respectievelijk bij beslissing van het Hof van 17 november 2005 ongegrond verklaard. Klager is derhalve niet-ontvankelijk in zijn klacht.
Met betrekking tot de klacht onder 3.1. sub (iv)
3.9. Klager stelt dat hij al in 1994 de eerste voorstellen rond de verdeling heeft gezien en dat de notaris de voortgang van de verdeling niet voortvarend ter hand heeft genomen. Deze klacht is als klachtonderdeel 13 in rubriek 6, door het Hof Amsterdam reeds ongegrond verklaard. Klager is derhalve niet-ontvankelijk in zijn klacht.
Het verzoek om de opschorting van de akte van scheiding en deling
3.10. Voor een dergelijk verzoek is geen plaats in een tuchtprocedure als de onderhavige. De Kamer zal klager in dit verzoek niet-ontvankelijk verklaren.
3.11. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
3.12. Al wat hiervoor is overwogen leidt tot de volgende beslissing.
De beslissing:
De Kamer van Toezicht:
Wijst de klacht onder 3.1 sub (i) af.
Verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klachten onder 3.1. sub (ii), sub (iii) en sub (iv), alsmede in zijn verzoek tot opschorting van de akte van scheiding en deling.
Gewezen te Utrecht door mr. H.J. Schepen, wnd. voorzitter, mrs. E.J.M. Kerpen,
H.J.Th.G. Tomlow, R.J.M. van den Heuvel en C.A.M. Walsteijn leden, bijgestaan door
mr. M.E. Hoogendorp, plv. secretaris, en uitgesproken op 24 mei 2006.
De secretaris
De voorzitter
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na de verzenddatum daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Civiele Griffie, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Aan partijen toegezonden op: