ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ8223

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/1938 DK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Indeling van goederen onder het Gemeenschappelijk douanetarief en de geldigheid van verordening (EG) nr. 442/2000

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 30 januari 2007, gaat het om de indeling van een specifiek product onder het Gemeenschappelijk douanetarief. De procedure is ingeleid door A Inc., een besloten vennootschap naar Amerikaans recht, die in beroep ging tegen een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Douane. De inspecteur had op 25 maart 2003 een bindende tariefinlichting afgegeven, waarin het product onder post 9503 90 32 werd ingedeeld. A Inc. betwistte deze indeling en stelde dat de ballonnen die zij importeert niet als speelgoed of feestartikelen kunnen worden gekwalificeerd, zoals de inspecteur stelde.

Het Hof heeft de zaak in het kader van een prejudiciële vraag voorgelegd aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen. De vragen betroffen de uitleg en geldigheid van verordening (EG) nr. 442/2000, specifiek of deze van toepassing is op de goederen in kwestie. Het Hof van Justitie heeft op 13 juli 2006 geoordeeld dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de geldigheid van de verordening kunnen aantasten. Dit oordeel leidde tot de conclusie dat de inspecteur de indeling van het product onder post 9503 90 32 terecht had gemaakt.

In de uitspraak van het Gerechtshof werd het beroep van A Inc. ongegrond verklaard. De Douanekamer oordeelde dat de indeling van de ballonnen, die zijn gemaakt van folie van kunstmatige plastische stof met een opgedampte laag aluminium, correct was. De rechtsoverwegingen van het Hof benadrukken dat de indeling in de gecombineerde nomenclatuur ook van toepassing is op met gas gevulde ballonnen, en dat de argumenten van A Inc. niet voldoende waren om de indeling te weerleggen. De uitspraak werd op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken, en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Douanekamer
Uitspraak
in de zaak nr. 03/1938 DK
de dato 30 januari 2007
1. De procedure
1.1. Voor een overzicht van de procedure, die is ingeleid door een beroepschrift van de besloten vennootschap naar Amerikaans recht A Inc. te M (Verenigde Staten van Amerika), belanghebbende, gericht tegen de uitspraak van het hoofd van de Belastingdienst/Douane R (hierna: de inspecteur) van 25 maart 2003, kenmerk ..., tot aan de door de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam ( hierna: de Douanekamer) vastgestelde uitspraak van 28 december 2004, wordt verwezen naar die uitspraak, waarbij de Douanekamer het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen te Luxemburg (hierna: het Hof van Justitie) verzocht uitspraak te doen over de navolgende prejudiciële vragen:
“1. Moet punt 3 van de bijlage van Verordening (EG) nr. 442/2000 zo worden uitgelegd, dat dat punt ook ziet op de onder de feiten (sub 2. hiervoor) omschreven goederen?
2. Zo ja, is de Verordening dan op dat punt geldig?
3. Indien de Verordening ongeldig is of indien deze de onderhavige goederen niet bestrijkt, kan het GDT dan zo worden uitgelegd dat deze goederen moeten worden ingedeeld als “feestartikelen” van post
9505 90 00 ?”
1.2. Het Hof van Justitie heeft de zaak ingeschreven onder nummer
C-14/05. Op 13 juli 2006 heeft het Hof van Justitie arrest in de zaak gewezen, waarvan het dictum luidt als volgt:
“1) Bij het onderzoek van de tweede vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van verordening (EG) nr. 442/2000 van de Commissie van 25 februari 2000 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur, voorzover de producten bedoeld in punt 3 van de tabel in de bijlage daarbij worden ingedeeld onder postonderverdeling 9503 90 32 van de gecombineerde nomenclatuur van het gemeenschappelijk douanetarief, die is opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1832/2002 van de Commissie van 1 augustus 2002.
2) De door de Commissie in verordening nr. 442/2000 gegeven indeling is, wat het product betreft dat wordt omschreven in punt 3 van de tabel in de bijlage daarbij, naar analogie van toepassing op met gas gevulde ballons die zijn gemaakt van folie van kunstmatige plastische stof met een opgedampte laag aluminium, waarbij de folie van kunstmatige plastische stof de binnenzijde van de ballon vormt.”
1.3. Partijen zijn schriftelijk in de gelegenheid gesteld zich over het arrest uit te laten. Belanghebbende heeft gereageerd bij brief van 27 juli 2006; de inspecteur bij brief van 3 augustus 2006.
1.4. Naar aanleiding van het arrest en mede in verband met de gewijzigde samenstelling van de kamer heeft op 14 november 2006 een tweede mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Daar zijn verschenen namens belanghebbende K, en namens de inspecteur mr. J, tot bijstand vergezeld van mr. W.
2. De nadere standpunten van partijen
Belanghebbende heeft in haar schrijven van 27 juli 2006, voorzover hier van belang, het volgende bericht:
“Belanghebbende kan zich niet verenigen met de overwegingen in rechtsoverwegingen 24 en 26. De betreffende ballonnen hebben geen speelfunctie en kwalificeren derhalve niet als speelgoed van post 9503 van de Gecombineerde Nomenclatuur. Verder kunnen de onderhavige ballonnen niet “eveneens” als feestartikelen worden gebruikt. Het enkele doel van deze artikelen is gebruik als feestartikelen.
Belanghebbende realiseert zich welke invloed het betreffende arrest heeft in de afhandeling van het beroep bij het Gerechtshof, maar wil toch melden dat zij zich niet kan vinden in de overwegingen van het Hof van Justitie in het genoemde arrest en de conclusies die uit deze overwegingen zijn getrokken.”
De inspecteur heeft gepersisteerd bij zijn standpunt, dat de thans door het Hof van Justitie gegeven indeling in de gecombineerde nomenclatuur inhield.
3. De rechtsoverwegingen
Nu het Hof van Justitie heeft verklaard dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van verordening (EG)
nr. 442/2000, wat betreft punt 3 van de tabel in de bijlage, heeft de inspecteur het product genoemd in de litigieuze bindende tariefinlichting terecht onder post 9503 90 32 van het Gemeenschappelijk douanetarief ingedeeld, zodat het beroep daartegen ongegrond moet worden verklaard.
4. De proceskosten
De Douanekamer acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. De beslissing
De Douanekamer verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 30 januari 2007 door mr. F.H.M. Possen, voorzitter, en mr. M.E. van Hilten en mr. M.J. Kuiper, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.G. van Aalst, griffier.
De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
De griffier: De voorzitter:
Beroep in cassatie
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.