Het hof acht aannemelijk dat HMET sub-distributeurs mocht inschakelen ten einde de afzet van Power Plates in het Midden-Oosten te vergroten mits PPI na een eventuele beëindiging van de overeenkomsten met HMET niet zou worden geconfronteerd met zelfstandige aanspraken van derden op intellectuele eigendoms-rechten en/of distributierechten van Power Plates . Uit hetgeen tot nu toe in deze procedure is gesteld en is gebleken kan het hof niet met voldoende zekerheid afleiden dat zulks het geval is.
Dat HMET zich tegenover haar sub-distributeurs op het standpunt is gaan stellen dat de intellectuele eigendoms-rechten op de Power Plate aan haar en niet (meer) aan PPI zouden toekomen, is door PPI wel aangevoerd maar vooralsnog onvoldoende feitelijk onderbouwd.
HMET is een vennootschap naar het recht van de Britse Maagdeneilanden die kantoor houdt in de JAFZ-vrijhandelszone te Dubai. Zij dient daarom haar handelsactiviteiten in de Verenigde Arabische Emiraten, volgens het recht van die staat, te ontplooien via een vennootschap als PPT , waarvan de meerderheid van de aandelen wordt gehouden door een ingezetene van die staat. Onbetwist is dat HMET haar distributierechten aan PPT heeft overgedragen, maar dat brengt niet mee dat HMET jegens PPI tekortschiet, te meer niet omdat uit niets blijkt dat PPT zich na de opzegging van de overeenkomsten op het standpunt is gaan stellen dat aan haar (nog) een exclusief recht voor de Verenigde Arabische Emiraten of andere landen toekomt.
De aanpassing van de Power Plates bestaat er uit dat HMET door middel van overspuiten daarop aangebrachte Chinesche karakters onleesbaar heeft gemaakt. Onduidelijk is nog of PPI daarmee heeft ingestemd, zoals [geïntimeerden] stellen, maar PPI betwist. Dat HMET door dat overspuiten daadwerkelijk het gevaar van sancties door autoriteiten ter plaatse over [geïntimeerden] of PPI heeft geroepen, ook al was haar handelen in strijd met plaatselijke wetgeving, is door PPI wel gesteld maar heeft vooralsnog een sterk speculatief karakter.
Met betrekking tot het dreigement zelf een met de Power Plate vergelijkbaar apparaat op de markt te brengen verwijst PPI in appel alleen nog naar een verklaring van [naam 2] van 18 december 2006 waarin deze opmerkt dat in een telefoongesprek van hem op 10 oktober 2006 met [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] :
“they stated that they had the ability to create similar products themselves, and that they would do so and sell such products to these unapproved global customers if I did not agree to let them sell the PPI products (...) to global customers (e.g. hotel chains, multinationals)”
[geïntimeerden] bestrijden dat zij een dreigement zouden hebben geuit, maar betwisten niet de inhoud van het telefoongesprek. Het hof merkt daarbij op dat dit telefongesprek is gevoerd kort voor de opzegging, toen er al sprake was van grote onenigheid tussen [geïntimeerden] en PPI over de voorzetting van de overeenkomsten.
Ten aanzien van de werkzaamheden van [geïntimeerden] buiten de aan HMET toegewezen landen bestaat nog veel onduidelijkheid. Enerzijds staat vast dat [geïntimeerden] op een
websitenaar buiten heeft gebracht dat zij de Power Plate ook in andere dan de haar toegewezen landen kon distribueren, anderzijds is genoegzaam gebleken dat PPI af en toe aan HMET zogenaamde
leadstoespeelde, dat wil zeggen klanten die woonachtig waren buiten het gebied van HMET bij deze aanbracht met het verzoek aan deze klanten Power Plates te verkopen.