ECLI:NL:GHAMS:2006:BP6301

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 januari 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1295/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij aanrijding met overstekende eend op provinciale weg

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een aanrijding op een provinciale weg waarbij een overstekende eend betrokken was. De appellant, een bestuurder van een Opel, had een vordering ingesteld tegen de Stad Rotterdam, de geïntimeerde, naar aanleiding van de aanrijding die plaatsvond op 7 januari 1994. De zaak was eerder behandeld in een tussenarrest op 26 februari 2004, waarin het hof had bepaald dat de Stad Rotterdam moest bewijzen dat de appellant kort voor de botsing plotseling en onnodig krachtig had geremd.

Op 29 juni 2004 werd een getuige gehoord, de bestuurder van de Mazda die bij de aanrijding betrokken was. Deze getuige, [R], verklaarde dat hij dacht dat de appellant zijn snelheid verminderde vanwege verkeer van een zijweg. Toen hij merkte dat de appellant stopte voor de overstekende eend, was het te laat om een aanrijding te voorkomen. Het hof oordeelde dat het bewijs van de Stad Rotterdam niet was geleverd, aangezien de getuige erkende dat het mogelijk was dat de appellant zijn snelheid had verminderd voordat hij tot stilstand kwam.

De grieven van de appellant werden gegrond verklaard. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en oordeelde dat de Stad Rotterdam aansprakelijk was voor de schade die de appellant had geleden als gevolg van de aanrijding. De schadevergoeding werd vastgesteld en de Stad Rotterdam werd veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep. Het arrest werd uitgesproken op 26 januari 2006.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
ACHTSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van
[ APPELLANT ],
wonend te [ S ],
APPELLANT,
procureur: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
t e g e n
de naamloze vennootschap N.V. [ APPELLANT ]SCHAPPIJ VAN ASSURANTIE, DISCONTERING EN BELEENING DER STAD ROTTERDAM ANNO 1720,
gevestigd te Rotterdam,
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. L.P. Broekveldt.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna weer [ Appellant ] en Stad Rotterdam genoemd.
Op 26 februari 2004 heeft het hof in deze zaak een tussenarrest uitgesproken, waarnaar het verwijst voor het verloop van het geding in hoger beroep tot die dag.
Ingevolge het tussenarrest is op 29 juni 2004 een getuige gehoord.
Beide partijen hebben vervolgens een memorie na enquête genomen, eerst Stad Rotterdam.
Daarna hebben partijen opnieuw recht gevraagd op de stukken.
2. Beoordeling
2.1 Bij het tussenarrest is Stad Rotterdam toegelaten te bewijzen dat [ Appellant ] kort voor de botsing zeer plotseling en onnodig krachtig heeft geremd.
2.2 Teneinde het van haar verlangde bewijs te leveren heeft Stad Rotterdam haar verzekerde [ R ], de bestuurder van de bij de botsing betrokken Mazda, als getuige doen horen. [ Appellant ] heeft geen getuigen voorgebracht.
2.3 Het bewijs is niet geleverd. [ R ] heeft erkend dat het mogelijk is dat [ Appellant ] met de door hem bestuurde Opel zijn snelheid tot 50 km/u heeft verminderd, voordat [ Appellant ] zijn auto voor de overstekende eend tot stilstand bracht. Uit de verklaring van [ R ] volgt tevens dat hij een beoordelingsfout heeft gemaakt. [ R ] dacht dat [ Appellant ] zijn snelheid verminderde vanwege verkeer van een zijweg en veronderstelde dat [ Appellant ] zou optrekken omdat er van die zijweg geen verkeer kwam; toen [ R ] merkte dat [ Appellant ] niet optrok maar stopte, was het te laat: [ R ] is toen met zijn auto ondanks krachtig remmen tegen de auto van [ Appellant ] opgebotst.
2.4 De grieven van [ Appellant ] slagen derhalve. Zijn vordering moet worden toegewezen, met verwijzing van Stad Rotterdam in de kosten van de eerste aanleg en het hoger beroep.
3. Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Stad Rotterdam aan [ Appellant ] te vergoeden de schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, die deze heeft geleden en nog zal lijden tengevolge van de aanrijding op 7 januari 1994, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 januari 1994 tot de dag van voldoening;
verwijst Stad Rotterdam in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep en begroot die kosten voorzover tot heden aan de kant van [ Appellant ] gevallen, op € 975,23 voor de eerste aanleg en op € 2.901,24 voor het hoger beroep;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Huijzer, A. van Haeringen en D.J. Cohen Tervaert en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2006.