ECLI:NL:GHAMS:2006:AZ6090

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/1093
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.J.M. Smit
  • M.E. van Zandwijk-Hillebrands
  • G.J. Driessen-Poortvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van de vermogens van partijen naar Engels recht aan het einde van hun huwelijk

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam werd behandeld, ging het om de verrekening van de vermogens van partijen naar Engels recht aan het einde van hun huwelijk. De vrouw, appellante, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank te Haarlem, waarin onder andere de alimentatie en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap aan de orde kwamen. De vrouw voerde aan dat de Nederlandse rechter de alimentatie onjuist had vastgesteld en dat de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap volgens Engels recht diende te geschieden. De man, geïntimeerde, betwistte deze stellingen en stelde dat hij aan zijn alimentatieverplichtingen had voldaan en dat de gezamenlijke bezittingen bij het feitelijk uiteengaan van partijen gelijkelijk waren verdeeld.

Het hof oordeelde dat de vrouw onvoldoende onderbouwd had dat het aandeel van de man in de vennootschap onder firma [X] gefinancierd was met geld afkomstig uit haar vermogen. De vrouw had ook een bewijsaanbod gedaan, maar het hof achtte de stellingen te vaag om tot bewijs toelating te besluiten. De eerste grief van de vrouw, die betrekking had op de waarde van de onderneming, faalde. Het hof concludeerde dat er geen aanleiding was voor vermogensoverheveling op grond van de Matrimonial Causes Act, omdat partijen bij het feitelijk uiteengaan hun bezittingen gelijkelijk hadden verdeeld, met uitzondering van de waarde van het aandeel van de man in de vennootschap.

Het hof bekrachtigde de vonnissen van de rechtbank en wees het meer of anders gevorderde af. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. Deze uitspraak benadrukt de complexiteit van vermogensverdeling bij echtscheidingen, vooral wanneer verschillende rechtsstelsels in het spel zijn.

Uitspraak

Rolnummer 03/1093
9 november 2006
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
ARREST
in de zaak van:
[...],
wonende te [woonplaats],
APPELLANTE,
procureur: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
t e g e n
[...],
wonende te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. A. van Hees.
Partijen zullen in dit arrest de vrouw en de man worden genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. De vrouw is bij exploot van 13 juni 2003 in hoger beroep gekomen van een vonnis dat door de rechtbank te Haarlem onder zaak/rolnummer 72844/HA ZA 01-375 tussen de vrouw als eiseres en de man als gedaagde is gewezen en dat is uitgesproken op 19 maart 2003, met dagvaarding van de man, voor dit hof.
1.2. De vrouw heeft bij memorie haar beroep uitgebreid, aldus dat zij tevens appelleert tegen het tussenvonnis van 18 juni 2002, twee grieven tegen de vonnissen waarvan beroep aangevoerd, een productie in het geding gebracht en een bewijsaanbod gedaan en onder kennelijke wijziging van eis geconcludeerd:
dat het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vonnissen waarvan beroep zal vernietigen en voor recht zal verklaren dat sprake dient te zijn van een boedelverdeling naar Engels recht, vast zal stellen over welke inkomens- en vermogensbestanddelen (en schulden) de man beschikte ten tijde van het huwelijk en ten tijde van de verdeling en wat daarvan de oorsprong is geweest en de man zal veroordelen alle daartoe benodigde gegevens voorzien van bewijsstukken te verstrekken binnen veertien dagen na betekening van het te wijzen arrest, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.000,- per dag of gedeelte van een dag dat de overtreding voortduurt en voorts een zogeheten order (tot vermogensoverheveling) zal treffen in de zin van de in deze zaak uitgebrachte rapporten van het Internationaal Juridische Instituut, waarbij het inkomen en vermogen van partijen bij helfte zal worden gedeeld, en de man zal veroordelen een bedrag te betalen aan de vrouw overeenkomstig het bedrag waarmee de vrouw, alle omstandigheden van partijen in aanmerking nemende, is onderbedeeld, althans een zodanige verdeling zal bepalen als het hof in goede justitie zal menen te behoren, met veroordeling van de man in de proceskosten in beide instanties.
1.3. De man heeft daarop bij memorie van antwoord de grieven en de gewijzigde vorderingen van de vrouw bestreden, een productie in het geding gebracht en een bewijsaanbod gedaan, met conclusie dat het hof de vonnissen van 18 juni 2002 en 19 maart 2003 zal bekrachtigen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van het hoger beroep.
1.4. Partijen hebben hun zaak aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities doen bepleiten door
mr. J. Koekkoek, advocaat te Haarlem namens de vrouw en mr. M.C. Kelderman, advocaat te Haarlem namens de man. Bij die gelegenheid heeft de vrouw bij akte een tweetal producties in het geding gebracht.
1.5. Ten slotte hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen op de stukken van beide instanties.
2. Waarvan het hof uitgaat
2.1. De rechtbank heeft in het in deze zaak gewezen tussenvonnis van 18 juni 2002 in rechtsoverweging nummer 2.1. onder a tot en met d en in het eindvonnis van 19 maart 2003 in rechtsoverweging 2a tot en met 2e een aantal feiten vastgesteld. De juistheid van die feiten is niet in geding, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
2.2. Bij de aan het hof overgelegde stukken bevindt zich een antwoordakte aan de zijde van de man van 23 oktober 2001 die door de rechtbank bij rolbeslissing van 1 november 2001 is geweigerd. Het hof zal bij de beoordeling van de zaak op deze antwoordakte geen acht slaan.
3. Behandeling van het hoger beroep
3.1. Als niet weersproken c.q. onvoldoende betwist en/of door stukken voldoende gestaafd staat voorts het volgende vast. Partijen zijn [in] 1966 gehuwd. Zij zijn na vier jaren vanuit Engeland in Nederland komen wonen. Zij zijn gescheiden [in] 1999 door inschrijving van het echtscheidingsvonnis van 13 april 1999 in de registers van de burgerlijke stand. Partijen leven sinds april 1990 gescheiden van elkaar. Het gaat in deze zaak om de verrekening van de vermogens van partijen naar Engels recht aan het einde van hun huwelijk. De voormalig echtelijke woning die gemeenschappelijk eigendom van partijen was, is op 3 april 2000 verkocht en geleverd aan een derde, waarna de opbrengst gelijkelijk door partijen is gedeeld, alsmede een aan de op die woning rustende hypotheek gekoppelde polis van levensverzekering. Daarnaast is in de loop van de onderhavige procedure de waarde van een tweede polis van levensverzekering met polisnummer [...] gelijkelijk tussen partijen verdeeld. De man is inmiddels met vervroegd pensioen. Het door de man in Nederland opgebouwde pensioen wordt door de pensioenverzekeraar deels aan de man en deels aan de vrouw betaald.
3.2. Het Internationaal Juridisch Instituut (hierna: IJI) heeft in deze zaak een tweetal rapporten uitgebracht op respectievelijk 23 februari 2000 en op 3 oktober 2000. Voorts is per brief van 13 november 2000 gereageerd op een nadere vraagstelling door de advocaat van de vrouw. Uit deze stukken blijkt dat er naar Engels recht in goederenrechtelijke zin in beginsel geen gemeenschappelijk vermogen is dat moet worden verdeeld, behoudens in die gevallen waarin de echtgenoten een gezamenlijke aanschaf hebben gedaan. Na de ontbinding van het huwelijk beschikt de rechter evenwel op grond van de zogenaamde ancillary relief over een ruime discretionnaire bevoegdheid terzake de vermogens van de echtgenoten, waarbij de rechter niet gebonden is aan eigendomstitels en overdracht van eigendom kan gelasten. De verschillende wijzen van vermogensoverheveling en de criteria daartoe zijn geregeld in de Matrimonial Causes Act (MCA). Daarnaast kan een echtgenoot gerechtigd zijn in de eigendom van de andere echtgenoot doordat er een interest is verkregen in eigendom dat is verworven (en meestal gefinancierd) door de andere echtgenoot, hetgeen betekent dat deze bij echtscheiding verdeeld moet worden. Dit betreft de verdeling op grond van equity. Bij de toekenning van alimentatie wordt naar Engels recht rekening gehouden met de afwikkeling van het huwelijksvermogen, bij de afwikkeling van het huwelijksvermogen wordt rekening gehouden met de toegekende alimentatie.
3.3. De eerste grief van de vrouw valt uiteen in twee onderdelen. Het eerste onderdeel (A) betreft de vraag of de vrouw gerechtigd is in de waarde van de onderneming [X], een vennootschap onder firma die de man vanaf 1 januari 1989 dreef met de heer [Y]. De stelling van de vrouw dat deze onderneming al eerder werd gedreven is in het licht van de gemotiveerde betwisting door de man onvoldoende onderbouwd. Het gaat in dit onderdeel over verdeling op grond van equity. Het tweede onderdeel (B) betreft de vraag of tussen partijen op grond van de MCA vermogensoverheveling dient plaats te vinden. De tweede grief betreft door de man van zijn moeder na het feitelijk uiteen gaan van partijen ontvangen schenkingen en de na haar overlijden ontvangen nalatenschap, meer in het bijzonder de vraag of deze schenkingen en nalatenschap bij de door de vrouw beoogde vermogensoverheveling betrokken dienen te worden. Het hof zal deze onderdelen achtereenvolgens behandelen, met dien verstande dat bij de behandeling van onderdeel B ook de tweede grief zal worden besproken.
Ad. A
3.4. In eerste aanleg heeft de vrouw gesteld dat zij gerechtigd is tot een deel van de waarde van het bedrijf [X] op basis van equity omdat het bedrijf is opgericht met overgespaarde inkomsten van partijen, voorts dat ook zij geld in dit bedrijf heeft geïnvesteerd en dat zij werkzaamheden voor het bedrijf heeft verricht, zoals het opnemen van de telefoon en het verrichten van administratie. De man stelt daartegenover dat het bedrijf is opgericht kort voor het feitelijke uiteengaan van partijen, dat door hem bij de aanvang van het bedrijf geen geld in het bedrijf is geïnvesteerd, maar dat zijn bijdrage bestond uit het inbrengen van kennis. Eerst na het feitelijk uiteengaan van partijen is door hem in het bedrijf geïnvesteerd met gelden afkomstig uit schenkingen die hij toen van zijn moeder kreeg en na haar overlijden met gelden uit de nalatenschap. Voordat dit bedrijf werd opgericht organiseerde de man als fanatiek sportvisser incidenteel naast zijn werk bij [...] wel eens visreizen, maar die leverden slechts een vergoeding van onkosten op. De werkzaamheden daarvoor verrichtte hij zelf. Hij ontkent dat de vrouw werkzaamheden voor [X] heeft verricht. Voorts stelt hij dat alle bij het feitelijk uiteengaan aanwezige bezittingen door partijen destijds gelijkelijk zijn verdeeld.
3.5. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de man heeft de
vrouw onvoldoende onderbouwd dat het aandeel van de man in de vennootschap onder firma [X] is gefinancierd met geld afkomstig uit het vermogen van de vrouw, dan wel dat partijen bij de aanvang van het bedrijf beschikten over spaargeld waarmee het bedrijf mede is gefinancierd en dat zij werkzaamheden voor die onderneming heeft verricht. De vrouw heeft aangeboden haar stellingen te bewijzen, onder meer door het horen van de vennoot van de man, de heer [Y], maar het hof acht de desbetreffende stellingen te vaag om de vrouw tot bewijs te kunnen toelaten, terwijl bovendien onduidelijk is op welke stellingen het bewijsaanbod van de vrouw precies ziet, noch is voldoende aannemelijk gemaakt door de vrouw dat het bedrijf op dat moment enige relevante waarde vertegenwoordigde. Haar vordering op grond van equity is op juiste gronden afgewezen. Onderdeel A van de eerste grief faalt dan ook.
Ad. B
3.6. De vrouw legt er sterk de nadruk op dat de Nederlandse rechter bij het echtscheidingsvonnis de alimentatie onjuist heeft vastgesteld. De rechtbank heeft bij de bepaling van de alimentatie voor de vrouw volgens haar miskend dat naar Engels recht de vaststelling van alimentatie en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap als één geheel dienen te worden gezien en dat alle omstandigheden van het geval in aanmerking moeten worden genomen. Dit zal alsnog moeten gebeuren volgens de vrouw. Bezien zal moeten worden of het mogelijk is een zogenaamde clean break te realiseren. Er moet gekeken worden naar de mogelijkheid van compensatie voor de vrouw vanwege het feit dat zij dubbele schade lijdt, namelijk ten eerste vermindering van haar vermogen om inkomen te verwerven vanwege de manier waarop partijen hun huwelijk hadden ingericht en ten tweede het verlies in het aandeel van het toekomstige toegenomen inkomen van de man. Daarvoor is noodzakelijk een volledige inventarisatie van alle bezittingen en schulden van partijen, alsmede de oorsprong daarvan.
De man wijst erop dat er naar Engels recht geen sprake is van enige huwelijksgoederengemeenschap, dat hij aan zijn verplichtingen heeft voldaan door sinds het feitelijk uiteengaan van partijen alimentatie te betalen. Voorts dat het bezit dat partijen gezamenlijk hadden bij het feitelijk uiteen gaan vele jaren voor de echtscheiding al door hen is gedeeld. Tot slot stelt hij dat het nimmer de bedoeling van zijn moeder is geweest dat de schenkingen die zij hem bij leven na het feitelijk uiteen gaan van partijen deed tevens voor de vrouw bestemd waren, of dat de nalatenschap van zijn moeder dat was.
3.7. Het hof kan de vrouw niet volgen in haar kritiek op de vaststelling van de alimentatie in het echtscheidingsvonnis. Blijkens het echtscheidingsvonnis heeft de vrouw destijds onder meer gevorderd, met toepassing van Nederlands recht, de man te veroordelen aan haar ten titel van levensonderhoud f 1.500,- per maand te betalen, welke vordering is toegewezen. Deze beslissing is in kracht van gewijsde gegaan, nu geen der partijen daartegen hoger beroep heeft ingesteld. De hoogte van de alimentatie staat in deze procedure dan ook vast en is niet aan de orde. Wel is in verband met de door de vrouw gevorderde vermogensoverheveling van belang dat er alimentatie is vastgesteld en dat de man onweersproken heeft gesteld dat hij vanaf het moment dat partijen feitelijk uiteen zijn gegaan en er vervolgens voorlopige voorzieningen door de rechtbank werden vastgesteld, alsmede na de echtscheiding tot de datum waarop de man met vervroegd pensioen is gegaan, steeds aan zijn opgelegde alimentatieverplichtingen heeft voldaan en daarmee de vrouw in staat heeft gesteld in haar levensonderhoud te voorzien en dat de man dat indirect nog steeds doet doordat de vrouw maandelijks een deel van het door de man opgebouwde pensioen ontvangt. Voorts is van belang dat de opbrengst van de voormalige echtelijke woning die partijen gezamenlijk in eigendom hadden na verkoop gelijkelijk tussen partijen is verdeeld, evenals de waarde van de aan de hypotheek gekoppelde levensverzekering en dat daarnaast de waarde van een levensverzekering met polisnummer [...] tussen partijen is verdeeld, zodat partijen op grond daarvan over een identiek vermogen beschikken. Tevens is van belang dat de echtscheidingsprocedure tussen partijen langdurig is geweest. De inleidende dagvaarding is uitgebracht op 14 september 1990, terwijl de echtscheiding uiteindelijk [in] 1999 een feit is geworden, hetgeen tot gevolg heeft gehad dat de tussen partijen te verevenen pensioenopbouw door de man tijdens deze periode is doorgelopen, hetgeen voordeel voor de vrouw heeft opgeleverd omdat zij aanspraak kan maken op verevening van de pensioenrechten die zijn opgebouwd nadat partijen feitelijk uiteen zijn gegaan, welk voordeel nog immer voortduurt. Tot slot is van belang dat de vrouw na het feitelijk uiteen een opleiding heeft gevolgd en werkzaamheden in loondienst is gaan verrichten, waarmee zij (deels) in eigen levensonderhoud kan voorzien.
De vraag die het hof moet beantwoorden is of, bovenstaande feiten en omstandigheden in aanmerking nemende, er in de onderhavige zaak aanleiding bestaat op grond van de MCA naar Engels recht vermogensoverheveling van de man naar de vrouw te gelasten, nu de man vermogen heeft opgebouwd in de vennootschap onder firma [X] en schenkingen en een nalatenschap van zijn moeder heeft ontvangen. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend. Partijen hebben hetgeen zij bij het feitelijk uiteen gaan bezaten, met uitzondering van de waarde van het aandeel van de man in [X], gelijkelijk gedeeld. De man is kort voor het feitelijk uiteengaan van partijen vennoot geworden in dit bedrijf. Niet is gebleken dat het op dat moment de bedoeling van partijen is geweest om het aandeel van de man in dit bedrijf gemeenschappelijk te laten zijn, noch is voldoende aannemelijk gemaakt door de vrouw dat het bedrijf op dat moment enige relevante waarde vertegenwoordigde. De verklaring van de man dat hij aanvankelijk slechts zijn kennis in dit bedrijf heeft ingebracht is daarentegen aannemelijk. Gelet daarop kan gesteld worden dat partijen met de afwikkeling van de verdeling als hiervoor omschreven, de door de vrouw beoogde clean break hebben geëffectueerd. Met betrekking tot de door de man na het feitelijk uiteen gaan van partijen van zijn moeder ontvangen gelden is evenmin gebleken en in de gegeven omstandigheden zelfs uitermate onwaarschijnlijk dat het de bedoeling van de (schoon)moeder is geweest deze gelden ten goede te laten komen aan de vrouw. Een en ander betekent dat de man het inkomen dat en de gelden die hij na het feitelijke uiteen gaan overhield nadat hij aan de opgelegde alimentatieverplichtingen had voldaan, naar eigen inzicht kon besteden, net zoals de vrouw vrijelijk over hetgeen zij ontving kon beschikken en dat er, gelet op alle feiten en omstandigheden, geen aanleiding is voor enige vermogensoverheveling op grond van de MCA als door de vrouw gevorderd. Bij het antwoord op de vraag naar de precieze omvang van het vermogen van de man per de echtscheidingsdatum heeft de vrouw op grond van het voorgaande dan ook geen belang. Een en ander betekent dat onderdeel B van de eerste grief en de tweede grief falen.
3.8. De conclusie is dat de grieven falen, dat de vonnissen waarvan beroep zullen worden bekrachtigd en dat het in hoger beroep meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
3.9. De kosten van het hoger beroep zullen, nu partijen gewezen echtelieden zijn, worden gecompenseerd als na te melden.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de bestreden vonnissen van de rechtbank te Haarlem van 18 juni 2002 en 29 maart 2003;
wijst af het meer of anders gevorderde;
compenseert de proceskosten van het hoger beroep in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, M.E. van Zandwijk-Hillebrands en G.J. Driessen-Poortvliet en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2006 door de rolraadsheer.