ECLI:NL:GHAMS:2006:AZ6089

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
344/05
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor arbeidsongeval tijdens onderhoud aan wooncomplex

In deze zaak gaat het om een arbeidsongeval dat plaatsvond op 18 juni 1998 in een wooncomplex aan de [z-kade nr. 000-000 te A.]. De werknemer [z] viel van een ladder tijdens onderhoudswerkzaamheden en raakte daarbij gewond, wat leidde tot volledige arbeidsongeschiktheid. Allianz, als aansprakelijkheidsverzekeraar van de werkgever, vergoedde de schade aan [z] en heeft vervolgens de vorderingen van [z] gecedeerd gekregen. Allianz heeft SFB Vastgoed en SFB Diensten aangeklaagd, stellende dat zij aansprakelijk zijn voor de gebreken aan het wooncomplex die tot het ongeval hebben geleid. De rechtbank heeft de vordering van Allianz afgewezen, omdat SFB Vastgoed en SFB Diensten niet als bezitter van het wooncomplex konden worden aangemerkt volgens artikel 6:174 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het hof heeft in hoger beroep de grieven van Allianz behandeld en geconcludeerd dat de aansprakelijkheid van SFB Vastgoed en SFB Diensten niet kan worden vastgesteld. Het hof oordeelde dat het beheer van het wooncomplex door SFB Vastgoed niet gelijkstaat aan het gebruik van het wooncomplex in de zin van artikel 6:181 BW. De betrokkenheid van SFB Vastgoed bij het onderhoud maakt haar niet tot bedrijfsmatig gebruiker, en er was onvoldoende bewijs dat SFB onrechtmatig heeft gehandeld. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en Allianz in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIJFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de naamloze vennootschap ALLIANZ NEDERLAND
SCHADEVERZEKERING N.V., gevestigd te Rotterdam,
APPELLANTE,
procureur: mr. J.W. van Rijswijk,
t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SFB VASTGOED B.V., thans genaamd Cordares Vastgoed B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SFB DIENSTEN B.V., thans genaamd Cordares Diensten B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDEN,
procureur: mr. L.P. Broekveldt.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Appellante, Allianz, is bij exploot van 14 februari 2005 in hoger beroep gekomen van een vonnis dat door de rechtbank te Amsterdam onder rolnummer 268886/H 03.1681 tussen partijen is gewezen en dat is uitgesproken op 1 december 2004, met dagvaarding van geïntimeerden, SFB Vastgoed en SFB Diensten (tezamen aan te duiden met SFB), voor dit hof.
1.2 Allianz heeft bij memorie vier grieven tegen het vonnis waarvan beroep aangevoerd, een bewijsaanbod gedaan en producties in het geding gebracht, met conclusie, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, haar vorderingen bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest alsnog zal toewijzen, met veroordeling van SFB Vastgoed en SFB Diensten in de proceskosten van de beide instanties.
1.3 SFB heeft daarop bij memorie van antwoord de grieven bestreden, alsmede een bewijsaanbod gedaan, met conclusie, kort samengevat, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen met veroordeling van Allianz, uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten van, naar het hof begrijpt, het hoger beroep.
1.4 Ten slotte hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen op basis van de stukken van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep.
2. De grieven
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
3. Waarvan het hof uitgaat
De rechtbank heeft in het vonnis van 1 december 2004 in rechtsoverweging nummer 1 onder a tot en met c een aantal feiten vastgesteld. De juistheid van die feiten is niet in geding, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4. Behandeling van het hoger beroep
4.1 Het gaat in dit geding om de volgende kwestie.
4.1.1 Op 18 juni 1998 heeft zich in een wooncomplex aan de [z-kade nr. 000-000 te A.] (hierna: het wooncomplex) een arbeidsongeval voorgedaan. Een zekere [z] die toentertijd in dienstverband werkzaam was, is tijdens de uitvoering van onderhoud aan het wooncomplex van een ladder gevallen en daarbij gewond geraakt. Hij is sinds het ongeval volledig arbeidsongeschikt.
4.1.2 [Z] heeft zijn werkgever aansprakelijk gehouden voor de gevolgen van het ongeval. Allianz heeft de schade als AVB-verzekeraar van de werkgever aan [z] vergoed. Bij akte van 13 februari 2003 zijn alle vorderingen van [z] met betrekking tot het ongeval tegen wie dan ook aan Allianz gecedeerd.
4.1.3 Het wooncomplex is eigendom van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid (hierna: Bpf Bouw). De woningen die deel uitmaken van het wooncomplex worden verhuurd.
Bpf Bouw heeft de exploitatie van het haar in eigendom toebehorende wooncomplex toevertrouwd aan SFB Vastgoed. De bedrijfsomschrijving van SFB Vastgoed luidt blijkens haar inschrijving in het handelsregister:
“het verlenen van vermogensbeheerdiensten op het gebied van vastgoed aan derden, waaronder aan vennootschappen en stichtingen alsmede aan andere rechtspersonen met wie de vennootschap in een groep is verbonden, onder meer ten behoeve van de uitvoering van pensioen- en vutregelingen, waaronder tevens begrepen: het beheer van gronden, woningen, commercieel onroerend goed en de omgeving daarvan; en het ontwikkelen van locaties en het ontwikkelen en realiseren van vastgoedobjecten; voorts het verrichten van al hetgeen met het vorenstaande verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn.”
SFB Vastgoed heeft het feitelijke beheer van het wooncomplex uitbesteed aan Jacobus Recourt.
4.1.4 Allianz heeft als oorzaak van het arbeidsongeval van [z] aangewezen dat de schroeven van een stang waaraan [z] zijn ladder met behulp van haken bevestigd had en ook diende te bevestigen, uit het hout geschoten zijn, doordat zij te kort waren, met als gevolg dat [z] met zijn ladder achterover is gevallen.
Volgens Allianz is dit een gebrek van het wooncomplex. Voor de gevolgen van dit gebrek houdt zij SFB Vastgoed en SFB Diensten aansprakelijk, respectievelijk op de voet van het bepaalde in de artikelen 6:174, 6:181 en 6:162 Burgerlijk Wetboek (BW).
SFB Vastgoed en SFB Diensten hebben aansprakelijkheid van de hand gewezen. Daarop heeft Allianz SFB in rechte betrokken.
4.1.5 De rechtbank heeft de vordering van Allianz afgewezen.
Naar haar oordeel kunnen SFB Vastgoed of SFB Diensten niet worden beschouwd als bezitter van het wooncomplex in de zin van artikel 6:174 BW. Verder kan haars inziens noch SFB Vastgoed noch SFB Diensten worden aangemerkt als aansprakelijke partij in de zin van artikel 6:181 BW, omdat onvoldoende verband bestaat tussen hun bedrijfsuitoefening en de schade. Ten slotte zijn de stellingen van Allianz ontoereikend, aldus de rechtbank, om de opgetreden schade op grond van onrechtmatig handelen van SFB voor hun rekening te brengen.
4.2 Het hoger beroep van Allianz richt zich tegen al deze oordelen van de rechtbank.
4.3 Het hof zal eerst de tweede grief bespreken. Met deze grief is de vraag aan de orde of SFB op de voet van het bepaalde in artikel 6:174 BW voor de schade van [z] aansprakelijk kan worden gehouden.
Die vraag moet ontkennend worden beantwoord.
Uitgangspunt van partijen is dat Bpf Bouw de eigenaar van het wooncomplex is en dat zij het beheer daarvan aan SFB Vastgoed heeft opgedragen. Onder beheer valt in dit verband te verstaan de verhuur aan de woningzoekenden, het innen van de huurpenningen en het laten verrichten van het onderhoud dat ten laste van de verhuurder is. De in dit geding gebruikte bewoordingen om bedoeld beheer toe te lichten, “exploiteert” en “managet”, maken het zonder nadere toelichting niet anders.
Aan dit beheer wil Allianz ontlenen dat SFB Vastgoed dan wel SFB Diensten als bezitter van het wooncomplex in de zin van artikel 6:174 BW kan worden aangemerkt. Bovengenoemd beheer in opdracht van de eigenaar levert echter geen enkel aanknopingspunt op voor die stelling. In de omstandigheid dat SFB Vastgoed door de eigenaar is belast met de exploitatie van het wooncomplex ligt immers niet besloten dat SFB voor zichzelf houdt. Toelichting waaruit het tegendeel kan worden afgeleid ontbreekt. In het bijzonder is niets gesteld dat erop wijst dat SFB niet langer aanvaardt dat Bpf Bouw eigenaar van het wooncomplex is.
De tweede grief faalt dus.
4.4 Met haar eerste grief wil Allianz ingang doen vinden dat de in artikel 6:181 BW bedoelde kwalitatieve aansprakelijkheid zich in dit geval uitstrekt tot SFB Vastgoed en SFB Diensten.
Voor alles gaat het daarbij om de vraag of SFB Vastgoed en SFB Diensten het wooncomplex hebben gebruikt in de uitoefening van hun bedrijf als bedoeld in artikel 6:181 lid 1 BW.
4.5 Hetgeen Allianz ten grondslag heeft gelegd aan haar standpunt dat SFB aansprakelijk is, gaat in wezen alleen over SFB Vastgoed. De stellingen van Allianz bevatten geen aanknopingspunt om te oordelen dat SFB Diensten het wooncomplex heeft gebruikt in de uitoefening van haar bedrijf. In zover faalt de eerste grief in elk geval.
4.6 Naar het oordeel van het hof zijn de stellingen van Allianz evenmin toereikend om SFB Vastgoed als bedrijfsmatige gebruiker van het wooncomplex te beschouwen. Beheer als in dit geding aan de orde is kan niet als gebruik in de uitoefening van een bedrijf als bedoeld in artikel 6:181 lid 1 BW worden aangemerkt. Het bedrijf van SFB Vastgoed is immers juist niet het gebruik van het wooncomplex maar het beheer ervan, opdat anderen (de huurders) het kunnen gebruiken. Juist die feitelijke gebruiker aan het eind van de keten had de wetgever op het oog bij de uitbreiding van de aansprakelijkheid voor opstallen naar niet-bezitters in artikel 6:181 BW.
Dat SFB Beheer uit hoofde van de aan haar opgedragen beheerstaak een zekere macht over het wooncomplex uitoefent, bijvoorbeeld ten aanzien van de uitvoering en de kwaliteit van het onderhoud van het wooncomplex, voert het hof niet tot het oordeel dat zij naast de eigenaar en de feitelijke gebruiker op de voet van artikel 6:181 BW aansprakelijk moet worden gehouden. Ook hier heeft weer te gelden dat de beheerstaak van SFB Vastgoed daarvoor onvoldoende grond biedt: de aan haar door de eigenaar toevertrouwde verantwoordelijkheid voor het onderhoud maakt haar niet tot bedrijfsmatig gebruiker. Het ligt verder, de ratio van de kwalitatieve aansprakelijkheid van artikel 6:181 BW in aanmerking genomen, kortweg slachtofferbescherming, ook niet voor de hand om SFB Vastgoed tot de voor gebreken aan het wooncomplex aansprakelijke partijen te houden, omdat haar betrokkenheid bij het wooncomplex voor de buitenwacht veel minder gemakkelijk kenbaar is dan die van de zichtbare feitelijke gebruiker.
Tot slot is hier nog vermeldenswaard dat het hof verder niet is gebleken dat ten aanzien van de eigendom van het pand onduidelijkheid zou hebben bestaan, laat staan onduidelijkheid waarvan aan SFB Vastgoed een verwijt zou kunnen worden gemaakt.
4.7 Slotsom van deze overwegingen is dat Allianz geen succes heeft met haar eerste grief.
4.8 De derde grief gaat over eventuele aansprakelijkheid van SFB op grond van artikel 6:162 BW.
De stellingen van Allianz houden niets in op grond waarvan aan SFB Diensten onrechtmatig handelen jegens [z] kan worden verweten.
De stellingen van Allianz bevatten evenmin een toereikend aanknopingspunt om te oordelen dat SFB Vastgoed jegens [z] onrechtmatig heeft gehandeld. Allianz beroept zich er immers op dat, heel kort gezegd, schroeven waarmee een stang was bevestigd aan een wand van het wooncomplex, te kort waren. Gesteld noch gebleken is evenwel dat dit, zo al juist, kan worden toegerekend aan het door Bpf Bouw aan SFB Vastgoed opgedragen beheer, waaronder het onderhoud moet worden begrepen.
Voor zover Allianz zich ter ondersteuning van de derde grief nog beroept op het bezitterschap van SFB Vastgoed behoeft deze stelling geen bespreking meer gelet op hetgeen het hof hierboven met betrekking tot grief II heeft overwogen.
Grief III mislukt.
4.9 De vierde grief heeft geen zelfstandige betekenis en behoeft geen afzonderlijke bespreking.
4.10 Nu alle grieven falen, zal het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigen. Bewijslevering kan bij gebreke van terzake dienende stellingen achterwege blijven. Allianz is de in het ongelijk gestelde partij en zal worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Allianz in de proceskosten van het hoger beroep en begroot deze tot de dag van deze uitspraak aan de zijde van SFB op € 1.650,- voor verschotten en € 1.631,- voor salaris procureur;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep, A. van Haeringen en L. Frijda en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 oktober 2006 door de rolraadsheer.