ECLI:NL:GHAMS:2006:AZ5584

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1025/06
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vernietiging erkenning door bijzonder curator in familiezaken

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 30 november 2006, gaat het om een hoger beroep van de bijzonder curator over de afwijzing van haar verzoek tot vernietiging van de erkenning van een minderjarige door de man. De bijzonder curator, die optreedt in de hoedanigheid van vertegenwoordiger van de minderjarige, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank te Amsterdam van 29 maart 2006 aangevochten. De rechtbank had eerder het verzoek van de curator afgewezen, waarbij de man de minderjarige in 2000 had erkend. De vrouw, de moeder van de minderjarige, heeft het ouderlijk gezag en de minderjarige verblijft bij haar.

De bijzonder curator stelt dat de man niet de biologische vader van de minderjarige is en dat het in het belang van de minderjarige is om de juridische band met de man te verbreken. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek van de curator, onder verwijzing naar het belang van de minderjarige en de omstandigheden van de zaak. De man heeft verklaard dat hij in de veronderstelling verkeerde de biologische vader te zijn, maar later heeft vernomen dat dit niet het geval is.

Het hof oordeelt dat er onvoldoende bewijs is om te concluderen dat de man niet de biologische vader is. De bijzonder curator heeft geen DNA-onderzoek aangevraagd om haar vermoedens te onderbouwen. Het hof benadrukt het belang van de minderjarige om te weten van wie hij afstamt, maar concludeert dat de vermoedens van de curator niet voldoende zijn onderbouwd. Daarom bekrachtigt het hof de beschikking van de rechtbank, waarbij het verzoek van de bijzonder curator tot vernietiging van de erkenning wordt afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 30 november 2006 in de zaak met rekestnummer 1025/06 van:
[...],
in haar hoedanigheid van bijzonder curator over
[de minderjarige],
kantoor houdende te Amsterdam,
APPELLANTE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante wordt hierna de bijzonder curator genoemd.
1.2. De bijzonder curator is op 29 juni 2006 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 29 maart 2006 van de rechtbank te Amsterdam, met kenmerk 325539/FA RK 05-5500.
1.3. De zaak is op 25 oktober 2006 tegelijkertijd met de zaak met rekestnummer 981/06 ter terechtzitting behandeld.
2. De feiten
2.1. [...] en [...] (hierna respectievelijk de vrouw en de man) zijn [in] 2001 gehuwd. Bij beschikking van 21 september 2005 van de rechtbank te Amsterdam is de echtscheiding uitgesproken. Uit de vrouw is [in] 2000 [de minderjarige] geboren. De vrouw oefent het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige], die bij de vrouw verblijft.
2.2. De man heeft [de minderjarige] [in] 2000 erkend.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de bijzonder curator om de door de man gedane erkenning van [de minderjarige] te vernietigen, afgewezen.
3.2. De bijzonder curator verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, haar inleidend verzoek alsnog toe te wijzen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. De bijzonder curator heeft gesteld dat de rechtbank ten onrechte het verzoek tot vernietiging van de door de man gedane erkenning van [de minderjarige] heeft afgewezen. Zij heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij thans op grond van de verklaringen van de man en de vrouw en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg de indruk heeft gekregen dat de man niet de biologische vader van [de minderjarige] is en dat de man en de vrouw waarschijnlijk nooit een echte relatie hebben gehad. Zij acht het onder deze omstandigheden niet in het belang van [de minderjarige] dat de juridische band tussen [de minderjarige] en de man blijft bestaan.
4.2. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek van de bijzonder curator, nu de man niet de biologische vader van [de minderjarige] blijkt te zijn. Hij acht daartoe mede van belang dat [de minderjarige] bij de vrouw verblijft en door haar wordt verzorgd, zij belast is met het gezag, de verstandhouding tussen de man en de vrouw is verstoord, de man de vernietiging ook wenst en de vrouw dit niet heeft bestreden en dat [de minderjarige] geen feitelijke band heeft met de man. Daarbij meent hij dat het belang van [de minderjarige] om de mogelijkheid te behouden zelf op een later tijdstip ervoor te kiezen een met de biologische werkelijkheid strijdige juridische situatie te laten voortbestaan niet opweegt tegen zijn belang en dat van de overige betrokkenen om zijn juridische status reeds nu in overeenstemming te brengen met de biologische werkelijkheid.
4.3. De man heeft in de zaak met rekestnummer 981/06 eveneens verzocht de door hem gedane erkenning te vernietigen en de vrouw heeft daartegen geen bezwaar. De man heeft verklaard dat hij bij de erkenning van [de minderjarige] in de veronderstelling verkeerde dat hij de biologische vader was en dat hij pas in november 2004 van derden heeft vernomen dat dat onjuist is. De vrouw heeft tegenover de bijzonder curator verklaard dat de man reeds tijdens de zwangerschap wist dat hij niet de biologische vader van [de minderjarige] was.
4.4. Het hof stelt voorop dat het voor [de minderjarige] belangrijk is te weten van wie hij afstamt. De bijzonder curator gaat ter onderbouwing van haar verzoek slechts af op de indruk die zij heeft gekregen van hetgeen door de man en de vrouw tegenover haar is verklaard en van hetgeen ter terechtzitting in eerste aanleg naar voren is gekomen, zonder daarbij overigens concreet aan te geven wat haar op die zitting is gebleken. Zij concludeert enkel op basis van deze indrukken dat de man naar haar idee niet de biologische vader van [de minderjarige] is. De bijzonder curator heeft in hoger beroep uitdrukkelijk niet meer om een DNA-onderzoek verzocht teneinde dit vermoeden te bevestigen.
Gelet op de belangen van de minderjarige in een zaak als deze is het hof van oordeel dat -gelet op hetgeen hierboven is overwogen- onvoldoende feiten of omstandigheden zijn komen vast te staan op grond waarvan van de juistheid van de vermoedens van de bijzonder curator, inhoudende dat de man niet de biologische vader van [de minderjarige] is, kan worden uitgegaan. Naar het oordeel van het hof is, nu daarvan ook overigens niets is gebleken, niet vast komen te staan dat de man niet de biologische vader van [de minderjarige] is. Daarbij wordt nog overwogen dat het hof niet beschikt over het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg, zodat de bedoelde vermoedens van de curator in zoverre ook niet op hun juistheid getoetst kunnen worden. Het hof zal dan ook -zij het op andere gronden- de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
4.5. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J. Driessen-Poortvliet, L.H.A.M. Voncken en F.A.A. Duynstee in tegenwoordigheid van mr. S. Rezel als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2006 door de rolraadsheer.