ECLI:NL:GHAMS:2006:AZ2710

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/361 DK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring beroep tegen douaneschuld en valsheid in geschrifte

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 31 oktober 2006, betreft het een beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Douane. De belanghebbende was eerder veroordeeld door het Hof te 's-Gravenhage voor het valselijk opmaken van douanedocumenten, specifiek T1-documenten, en had zijn grieven tegen de uitspraak op bezwaar laten varen. De inspecteur had op 28 januari 1998 uitnodigingen tot betaling gestuurd, omdat de belanghebbende betrokken was bij een criminele organisatie die gebruik maakte van vervalste documenten om goederen naar Zwitserland te vervoeren zonder deze aan de douane aan te geven.

De FIOD had een onderzoek ingesteld naar deze zendingen en had vastgesteld dat er sprake was van een gestructureerd samenwerkingsverband waarin de belanghebbende een leidinggevende rol vervulde. De Douanekamer van het Gerechtshof heeft vastgesteld dat de belanghebbende zijn grieven heeft laten varen en dat het beroep derhalve ongegrond is. De uitspraak van de Douanekamer is openbaar uitgesproken op dezelfde dag, en belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

De zaak illustreert de ernst van valsheid in geschrifte in het douanerecht en de gevolgen daarvan voor de betrokkenen. De Douanekamer heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, wat aangeeft dat de kosten voor de procedure niet verhaald worden op de inspecteur.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DOUANEKAMER
Uitspraak
in de zaak nr. 04/361 DK
de dato 31 oktober 2006
1. De procedure
1.1. Op 22 januari 2004 is door gemachtigde, namens X te S, belanghebbende, bij de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) een beroepschrift ingediend. Het beroep heeft betrekking op de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Douane P (hierna: de inspecteur) van 16 december 2003, nr. ..., waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen de - op één aanslagbiljet verenigde - uitnodigingen tot betaling van 28 januari 1998, nummer ... ten bedrage van f 8.833,-- (€ 4008,24) aan douanerechten en f 12.587,-- (€ 5711,73) aan omzetbelasting, werd afgewezen.
1.2. Het beroepschrift is bij brief van 25 februari 2004 nader gemotiveerd. De inspecteur heeft het beroepschrift bij verweerschrift bestreden.
1.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van de Douanekamer van 4 oktober 2005, gehouden te Amsterdam. Deze zaak is tegelijk behandeld met de beroepen geregistreerd onder nummers 04/357 DK tot en met 04/360 DK, en 04/362 DK tot en met 04/369 DK. Belanghebbende is, hoewel daartoe uitgenodigd bij aangetekende brief van 24 augustus 2005 onder vermelding van datum, plaats en tijdstip van de zitting, zonder bericht niet verschenen. Namens de inspecteur zijn verschenen A,B en C. De inspecteur heeft een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de Douanekamer. De Douanekamer heeft het onderzoek ter zitting geschorst, bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat, en de inspecteur verzocht vóór 15 november 2005 een specificatie over te leggen van zowel de juridische gronden als de in de in het rapport van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst ( hierna: de FIOD) vermelde feitelijke gronden, waarop de uitnodigingen tot betaling berusten.
1.4. Op 17 november 2005 is de aanvullende informatie van de inspecteur ingekomen, alsmede twee processen-verbaal van een getuigenverhoren van werknemers van een aangever, afgenomen door ambtenaren van de Regiopolitie P op maandag 25 november 1996. De gemachtigde van belanghebbende heeft bij brief van 21 december 2005 daarop gereageerd. De reactie, inclusief de bijlagen, van de gemachtigde is ter kennisneming aan de inspecteur gezonden. Partijen hebben desgevraagd te kennen gegeven geen prijs te stellen op een tweede zitting.
2. De vaststaande feiten
2.1. Op 13 april 1993 heeft de douane te P onder nummer ..89 een aangifte voor extern communautair douanevervoer (T1) geldig gemaakt voor het vervoer van 201 kartons badmantels. Aangever was D B.V. te P. Op de achterzijde van het terugzendingsexemplaar van het document T1 zijn stempels geplaatst met de tekst “314 Zollamt – 15.4.93 Buchs”.
2.2. De FIOD te P heeft een onderzoek ingesteld naar zendingen waarbij mogelijk gebruik werd gemaakt van valse Zwitserse douanestempels. Volgens het overzichtsproces-verbaal, kenmerk 93.0063, is gebleken dat er in de jaren 1992 en 1993 diverse containerladingen vanuit P naar Zwitserland zijn vervoerd, waarbij op de terugzendingsexemplaren van de T1 documenten Zwitserse douanestempels zijn geplaatst die overeenkomen met de als vals aangemerkte douanestempels. De onderhavige zaak is in het FIOD-onderzoek opgenomen. De FIOD heeft in het kader van wederzijdse bijstand nadere informatie van de Oberzolldirektion te Bern, Zwitserland, ontvangen.
2.3. In een faxbericht van 18 december 1995 heeft de FIOD - voorzover van belang -de volgende vragen gesteld inzake (onder meer) het onderhavige document:
“1. Zijn de hiervoor genoemde T1 documenten bij de Zwitserse douane aangeboden en zijn deze bekend in de administratie van de Zwitserse douane ?
2. Zijn de goederen, zoals vermeld op de T1 documenten, in Zwitserland bij de
douane aangemeld dan wel in Zwitserland gelost en/of hebben deze een andere bestemming gekregen ?
3. (..)”.
De antwoorden van de Zwitserse douane d.d. 24 april 1998 luiden als volgt:
“(...) Ad 01. Nein.
Ad 02 Die Waren wurden bei den Zollbehörden in der Schweiz nicht angemeldet. Wir verfügen über kein Indiz, dass die Waren in die Schweiz eingeführt, hier entladen oder von hier aus weiterspediert worden sind (...)”.
2.4. Op 28 januari 1998 heeft de inspecteur aan belanghebbende de sub 1.1. vermelde uitnodigingen tot betaling gezonden, welke als volgt zijn gemotiveerd:
“(…) Na onderzoek door de FIOD Douanerecherche te Rotterdam is gebleken dat u behoorde tot een groep van personen die in de periode van circa januari 1992 tot circa augustus 1993, op verschillende plaatsen in Nederland bij de invoer en doorvoer van goederen gebruik hebben gemaakt van vervalste of valselijk opgemaakte bescheiden. U en de bedoelde groep van personen deed voorkomen alsof goederen vanuit een derde land in Nederland werden binnengebracht en na douaneopslag onder geleide van het desbetreffende T1 document de EEG weer verlieten met als eindbestemming Zwitserland. In werkelijkheid werden deze goederen tijdens het transport van P naar Zwitserland aan het douanetoezicht onttrokken. Verder is komen vast te staan dat het terugzendingsexemplaar van het T1 document nummer ...89 valselijk dan wel ten onrechte is afgetekend. Op grond van artikel 203 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 juncto artikel 2, lid 2, letter a, van de Douanewet juncto artikel 22 van de Wet op de omzetbelasting is er een douaneschuld ontstaan en bent u de rechten bij invoer verschuldigd, omdat u de persoon bent die aan deze onttrekking heeft deelgenomen terwijl u wist of redelijkerwijze had moeten weten dat de goederen aan het douanetoezicht werden onttrokken.”.
2.5. De behandeling van het ingediende bezwaarschrift is aangehouden in afwachting van de uitkomst van de lopende strafprocedure. Op 8 februari 2001 heeft het Gerechtshof te Den Haag uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij belanghebbende, onder meer, is veroordeeld wegens het medeplegen van valsheid in geschrifte ten aanzien van T1 documenten, met de nummers ....89 van 13 april 1993, .07 van 31 augustus 1993, ..30 van 6 augustus 1993, ..31 van 6 augustus 1993 en ..29 van 6 september 1993, alsmede wegens het als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Het Gerechtshof achtte bewezenverklaard:
“dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie, door (mede) leiding te geven aan een groep samenwerkende personen. Hiertoe wijst het hof in het bijzonder op de navolgende - uit de bewijsmiddelen blijkende - omstandigheden:
1. In casu is gebleken dat er sprake was van een gestructureerd samenwerkingsverband, waarin een aantal personen een vaste rol vervulde; zo was verdachte X de medeorganisator en financier, de bedenker van de constructie om met vervalste T1 documenten te suggereren dat het vervoer van containers naar Zwitserland zou hebben plaatsgevonden. De T1 strookjes, die met vervalste Zwitserse stempels waren afgestempeld ontving G direct of indirect van X; direct naast hem stond de verdachte E, die o.a. samen met F de medewerker H van een containeroverslagbedrijf ronselde. F heeft in opdracht van E H benaderd met het verzoek behulpzaam te zijn bij het invoeren van containers en hem omkocht, evenals K. Hij heeft aan H de handelwijze van de criminele organisatie uiteengezet. G was de man die belast was met het papierwerk rondom de invoering van de containers, zoals de verdachte I de chauffeur van de transporten was. Beiden vormden een onmisbare schakel in de organisatie. J was belast met het werven van katvangers; veelal drugsverslaafden die betaald werden om een bedrijf op hun naam te zetten. H en K hebben als respectievelijk medewerker van het containeroverslagbedrijf en douaneambtenaar gedurende langere tijd hun onmisbare medewerking verleend bij het invoeren van containers.
2. Er was sprake van een hiërarchie binnen de organisatie: X had de directe leiding met direct naast hem E.
3. De samenwerking had een duurzaam karakter.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband met het in de dagvaarding omschreven criminele oogmerk en dat verdachte daarin een leidinggevende rol heeft vervuld.”.
Bij arrest van 1 april 2003 heeft de Hoge Raad het arrest van het Hof - voor wat betreft de duur van de opgelegde straf, in verband met de overschrijding van de redelijke termijn - vernietigd, doch voor het overige in stand gelaten.
2.6. Op 10 juni 2003 is de gemachtigde van belanghebbende door de inspecteur gehoord. Van dit gesprek is een verslag opgemaakt, dat tot de gedingstukken
behoort.
2.7. In zijn sub 1.4. vermelde reactie van 21 december 2005 heeft belanghebbende onder meer medegedeeld:
“Ten aanzien van de zaken DK 04/361, 363, 364, 365, en 366, geldt dat de heer X terzake door het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage is veroordeeld, en de namens hem aangetekende beroepen bij uw Hof zich niet meer richten tegen de betrokken beslissingen op bezwaar in deze zaken.”.
3. De rechtsoverwegingen
De Douanekamer verstaat hetgeen belanghebbende in zijn sub 2.7. weergegeven reactie heeft vermeld aldus, dat belanghebbende zijn grieven tegen (onder meer) de hier in het geding zijnde uitspraak op het bezwaarschrift als vermeld sub 1.1. heeft laten varen. Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
4. De proceskosten
De Douanekamer acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. De beslissing
De Douanekamer verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen in raadkamer op 31 oktober 2006 door mrs. A. Bijlsma, voorzitter, M.E. van Hilten en E.M.Vrouwenvelder, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch, griffier. De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
De griffier: De voorzitter:
Beroep in cassatie
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.