ECLI:NL:GHAMS:2006:AZ2023

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
623/06
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van alimentatie en draagkracht in het kader van ontbindingsvergoeding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 26 oktober 2006, is een hoger beroep aan de orde dat is ingesteld door de man tegen een beschikking van de rechtbank Haarlem. De man had verzocht om de alimentatieverplichting jegens de vrouw te verlagen naar nihil, met als argument dat de vrouw in eigen levensonderhoud kan voorzien. De vrouw betwistte dit en voerde aan dat zij door gezondheidsproblemen niet in staat is om te werken. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van beide partijen zorgvuldig gewogen. De man, die arbeidsongeschikt is en een ontbindingsvergoeding heeft ontvangen, stelde dat deze vergoeding primair bedoeld was om zijn inkomensachteruitgang op te vangen en niet om aan zijn alimentatieplicht te voldoen. De vrouw daarentegen betoogde dat het niet rechtvaardig zou zijn als de man de ontbindingsvergoeding volledig voor zichzelf zou aanwenden, gezien haar bijdrage aan zijn carrière tijdens het huwelijk.

Het hof oordeelde dat de man onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat de vrouw binnen afzienbare tijd in staat zou zijn om in haar eigen levensonderhoud te voorzien, mede gezien het feit dat zij al lange tijd niet meer op de arbeidsmarkt actief was. Het hof concludeerde dat de vrouw recht heeft op de alimentatie zoals eerder vastgesteld, en dat de man zijn ontbindingsvergoeding deels moet reserveren voor zijn pensioen en deels moet aanwenden als aanvulling op zijn inkomen. De beslissing van de rechtbank werd dan ook bekrachtigd, waarbij het hof de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw handhaafde.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 26 oktober 2006 in de zaak met rekestnummer 623/06 van:
[...],
wonende te [woonplaats],
APPELLANT,
procureur: mr. M. Obbes,
t e g e n
[...],
wonende te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. P.J. van der Vlerk.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2. De man is op 20 april 2006 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 24 januari 2006 van de rechtbank te Haarlem, met kenmerk 116677/05-2886.
1.3. De vrouw heeft op 11 september 2006 een verweerschrift ingediend.
1.4. De zaak is op 21 september 2006 ter terechtzitting behandeld.
2. De feiten
2.1. Het hof heeft, voorzover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.2. Partijen zijn [in] 1974 met elkaar gehuwd. Hun huwelijk is op 31 mei 1994 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 10 mei 1994 in de registers van de burgerlijke stand.
2.3. Bij genoemde beschikking is de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van 31 mei 1994 bepaald op f 2.000,- per maand. Deze uitkering bedraagt thans krachtens de wettelijke indexering € 1.202,- per maand.
2.4. Ten aanzien van de man is het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1951. Hij is hertrouwd met [...]. Zij voorziet in haar eigen levensonderhoud.
Hij was werkzaam als senior analist op een IT-afdeling. Bij beschikking van de rechtbank te Haarlem, sector kanton, locatie Haarlem, van 28 juli 2005 is zijn arbeidsovereenkomst per 1 september 2005 ontbonden wegens gewichtige redenen. Aan hem werd een ontbindingsvergoeding toegekend van € 157.679,- bruto. Over de periode van januari tot en met augustus 2005 heeft hij een fiscaal loon van € 66.305,- ontvangen, waarin € 20.000,- is begrepen van de aan hem uitbetaalde ontbindingsvergoeding.
Hij heeft de ontbindingsvergoeding aangewend voor de aankoop van een stamrechtverzekering ten bedrage van € 137.000,-. Hij is met de verzekeraar overeengekomen dat hij de periodieke uitkering vanaf 1 januari 2007 elk moment kan laten ingaan. Hij heeft er voor gekozen dat nog niet te doen.
Hij is sedert 7 februari 2005 arbeidsongeschikt. Hij ontvangt een Ziektewet-uitkering van thans € 596,- bruto per week, inclusief vakantiegeld.
De rente in verband met een drietal hypothecaire leningen gevestigd op de door de man en zijn huidige vrouw bewoonde woning bedraagt in totaal € 456,- per maand. De aflossing bedraagt € 143,- per maand. Voorts zijn er de gebruikelijke andere eigenaars- en woonlasten. De WOZ-waarde van de woning is vastgesteld op € 375.000,-. Zijn huidige echtgenote draagt voor de helft bij in deze lasten.
Aan premie voor een ziektekostenverzekering betaalde hij tot 1 januari 2006 € 144,- per maand. Per 1 januari 2006 is de man verzekerd op grond van de Zorgverzekeringswet. Aan premie betaalt hij € 80,- per maand. Voorts betaalt hij belasting over de door de uitvoeringsinstelling vergoede inkomensafhankelijke bijdrage.
De gemeente [woonplaats vrouw] heeft bij besluit van 12 april 2006 de aan de vrouw uitgekeerde bijstand op de man verhaald, zulks met terugwerkende kracht vanaf 1 september 2005.
2.5. Ten aanzien van de vrouw is het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1947. Zij is alleenstaand.
Zij ontvangt een uitkering ingevolge de Wet Werk en Bijstand.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de man de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 september 2005 te bepalen op nihil, afgewezen.
3.2. De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, zijn inleidend verzoek alsnog toe te wijzen, althans de uitkering met ingang van een door het hof te bepalen datum te bepalen op nihil.
3.3. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. De man heeft in zijn eerste grief aangevoerd dat de vrouw in eigen levensonderhoud kan voorzien. Hij heeft gesteld dat zij geen enkel bewijsstuk heeft overgelegd dat zij arbeidsongeschikt is en niet heeft aangetoond dat zij de jaren na de echtscheiding getracht heeft in haar eigen levensonderhoud te voorzien.
De vrouw heeft een en ander gemotiveerd betwist. Zij heeft desgevraagd naar voren gebracht dat zij in het verleden heeft gewerkt als stewardess, hostess op een rondvaartboot en als secretaresse, en na de echtscheiding enige tijd in een callcentre. Met laatstgenoemde werkzaamheden is zij gestopt vanwege een veel te hoge bloeddruk die zij had, ondanks het gebruik van diverse medicijnen. In verband met haar gezondheid heeft zij in 1996 gedurende een jaar in een rusthuis verbleven. Nadien heeft zij geen werkzaamheden buitenshuis meer verricht. Zulks had te maken met de problemen rond de zoon van partijen, en de zorg voor een kind van de huidige partner van de man, die zij gedurende enige jaren op zich heeft genomen. Zij heeft destijds wel pogingen ondernomen om een betaalde baan te vinden, maar deze hebben niets opgeleverd. Voorts kampt zij nog steeds met een hoge bloeddruk, waarvoor zij onder behandeling is van een internist, en heeft zij artrose in de nek, waardoor zij veel pijn heeft. Zij stelt dat zij op dit moment niet verplicht is te solliciteren.
Het hof is van oordeel dat de man – die voor het eerst in hoger beroep de behoefte van de vrouw aan de orde heeft gesteld - onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vrouw binnen afzienbare tijd in staat is in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de vrouw gedurende ruim tien jaar niet meer actief is geweest op de arbeidsmarkt, hetgeen door de man is erkend, alsmede de leeftijd van de vrouw.
Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw dan ook behoefte aan de bij de echtscheidingsbeschikking bepaalde uitkering tot haar levensonderhoud.
4.2 De tweede tot en met vijfde grief hebben alle betrekking op de door de man ontvangen ontbindingsvergoeding. De man stelt dat de rechtbank bij de bestreden beschikking ten onrechte heeft overwogen dat hij zijn ontbindingsvergoeding op zodanige wijze had dienen aan te wenden dat hij aan zijn alimentatieverplichting kon blijven voldoen en dat, nu hij zijn ontbindingsvergoeding voor andere doeleinden heeft aangewend, dit voor zijn rekening en risico dient te komen. Voorts heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het hem niet vrij stond om een deel van de ontbindingsvergoeding aan te wenden om zijn eventuele pensioenbreuk op te vangen. Tot slot heeft de rechtbank – nog steeds volgens de man – ten onrechte overwogen dat hij nog voldoende draagkracht heeft om aan zijn alimentatieverplichting te voldoen, als hij een deel van de ontbindingsvergoeding zou aanwenden als aanvulling op zijn inkomen, zelfs indien maandelijks nog een bedrag in mindering zou worden gebracht ten behoeve van een pensioenvoorziening.
4.3 Volgens de man dient de aan hem toegekende ontbindingsvergoeding primair om zijn inkomensachteruitgang, ontstaan door de beëindiging van zijn dienstverband, op te vangen, en niet om aan zijn alimentatieplicht te kunnen voldoen. De man heeft na beëindiging van zijn Ziektewetuitkering slechts recht op een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet gedurende 48 maanden. Hij is thans arbeidsongeschikt – hij heeft een volledige burn-out - en herstel is voorlopig nog niet te verwachten. Hij is 55 jaar en heeft geen enkele relevante beroepsopleiding. Hij heeft 30 jaar bij dezelfde werkgever gewerkt en daar zeer specialistische kennis opgedaan. Volgens de man is het voor hem zeer moeilijk, zo niet onmogelijk, om nog een andere werkkring te vinden. De kans is dan ook zeer groot dat hij na beëindiging van zijn Ziekte- en Werkloosheidswet-uitkering geheel zonder inkomsten zal komen te zitten, nu hij een verdienende partner heeft.
Door de ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst en het gebrek aan kansen op een andere baan lijdt hij bovendien een forse pensioenbreuk, waarvoor hij tevens dient te reserveren.
4.4 De vrouw heeft gesteld dat, nu de man mede door haar toedoen tijdens het huwelijk in staat is gesteld carrière te maken, het niet rechtvaardig zou zijn indien de man de ontbindingsvergoeding volledig ten eigen bate zou kunnen aanwenden.
Zij heeft bestreden dat het noodzakelijk is de ontbindingsvergoeding voornamelijk aan te wenden om een pensioentekort aan te vullen. Ten tijde van de echtscheiding had de man al een pensioen opgebouwd. De pensioenopbouw is sedertdien nog ruim tien jaar voortgezet.
De ontbindingsvergoeding is bedoeld om de inkomensachteruitgang op te vangen op de eerste dag dat er geen volledig salaris meer wordt betaald, zodat de man nog enige tijd aan zijn financiële verplichtingen kan voldoen.
De man is volgens de vrouw gezien zijn financiële en persoonlijke omstandigheden nog steeds in staat de vastgestelde alimentatie te voldoen.
4.5 Het hof overweegt als volgt. Beoordeeld dient te worden of de man de aan hem toegekende ontbindingsvergoeding zodanig had dienen aan te wenden dat hij aan zijn alimentatieverplichting kan blijven voldoen en of hij nog voldoende draagkracht heeft de bij de echtscheidingsbeschikking bepaalde uitkering tot levensonderhoud van de vrouw te betalen.
Vast is komen te staan dat de man thans arbeidsongeschikt is. Door de vrouw is niet weersproken dat de man geen specifieke beroepsopleiding heeft en gedurende het grootste deel van zijn carrière zeer specialistisch werk deed. Gelet op het voorgaande en zijn leeftijd in aanmerking genomen, acht het hof voldoende aannemelijk geworden dat de kans gering is dat de man binnen afzienbare tijd inkomen uit arbeid zal verwerven.
4.6 Nu de man elf jaar voor zijn pensioengerechtigde leeftijd zijn baan heeft verloren en niet te verwachten is dat hij weer een baan zal vinden, staat vast dat hij een pensioenbreuk heeft. Het hof acht het dan ook redelijk dat hij – uitgaande van 40 arbeidzame jaren tot zijn pensioen – een deel van 11/40 van de hem toegekende bruto ontbindingsvergoeding reserveert als aanvulling op zijn pensioen. Naar het oordeel van het hof mag van de man verwacht worden dat hij het resterende deel van de vergoeding vanaf de ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst tot aan zijn pensioen aanwendt om zich als aanvulling op zijn inkomen jaarlijks een bedrag van € 10.392,- bruto te laten uitkeren. Laatstgenoemd bedrag zal het hof dan ook in aanmerking nemen bij de bepaling van zijn draagkracht.
4.7 Op grond van de feiten en omstandigheden die hiervoor zijn vermeld en van hetgeen hiervoor is overwogen, is de bij de echtscheidingsbeschikking van 10 mei 1994 bepaalde uitkering tot levensonderhoud van de vrouw, zoals inmiddels op grond van de wettelijke indexering verhoogd, nog steeds in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
4.8 Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.J.M. Smit, G.J. Driessen-Poortvliet, en D.W.J.M. Pessers in tegenwoordigheid van mr. J.I. Heuvelhorst als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2006 door de rolraadsheer.