ECLI:NL:GHAMS:2006:AZ1864

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/04756
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van beroepschrift en verzet tegen uitspraak belastingkamer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 oktober 2006 uitspraak gedaan in een verzet tegen een eerdere beslissing van de Zestiende Enkelvoudige Belastingkamer. De belanghebbende, X. te Z., had een beroepschrift ingediend bij de verweerder, de directeur van de dienst Stadstoezicht van de gemeente Amsterdam. De datum van ontvangst van het beroepschrift door de verweerder was 19 november 2004, terwijl de datum van verzending volgens de belanghebbende 21 oktober 2004 was, wat binnen de beroepstermijn viel. Het Hof oordeelde dat de faxdatum door de belanghebbende was teruggezet, waardoor het beroepschrift als niet-tijdig ingediend werd beschouwd.

Het verzet werd behandeld op 19 september 2006, waarbij de belanghebbende niet verscheen, ondanks een aangetekende oproep. De uitspraak op het bezwaarschrift was gedateerd op 6 oktober 2004, en de termijn voor het instellen van beroep eindigde op 17 november 2004. Het Hof concludeerde dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend en dat de belanghebbende geen feiten of omstandigheden had aangevoerd die erop wezen dat zij niet in verzuim was geweest.

De beslissing van het Hof was dat het verzet ongegrond werd verklaard. De uitspraak werd vastgesteld door mr. P.F. Goes, lid van de belastingkamer, en ter openbare zitting uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden, waarbij specifieke vereisten voor het beroepschrift gelden.

Uitspraak

rw
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Tiende Enkelvoudige Belastingkamer
UITSPRAAK OP VERZETSCHRIFT
1. Op 19 mei 2005 is ter griffie van het Gerechtshof een verzetschrift ontvangen van X. te Z., belanghebbende. Belanghebbende heeft haar verzet aangevuld bij brieven van 7 juli 2005 en 24 augustus 2005. De directeur van de dienst Stadstoezicht van de gemeente Amsterdam, verweerder, heeft daarop bij brieven van 29 juli 2006 en 20 september 2006 gereageerd. Het verzet is gericht tegen de ingevolge artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door de Zestiende Enkelvoudige Belastingkamer gedane uitspraak, gedagtekend en ter post bezorgd op 8 april 2005.
2. Het verzet is behandeld ter zitting van 19 september 2006 alwaar ter zitting is verschenen namens verweerder, dhr. Y. Belanghebbende is, hoewel daartoe opgeroepen bij aangetekend schrijven van 28 augustus 2006, niet verschenen. Bedoeld schrijven, dat is gericht aan het in het verzetschrift opgegeven adres, is ter griffie terugontvangen op 4 oktober 2006, met daarop de aantekeningen dat het schrijven op 29 augustus 2006 aan het adres van belanghebbende tevergeefs is aangeboden, naar het Hof begrijpt met achterlating van een bericht ter zake, en dat het vervolgens bij het kantoor van TPG-Post niet is afgehaald.
3.1. Uit de stukken, waaronder de reactie van verweerder op het verzetschrift, en het ter zitting verhandelde is gebleken dat de uitspraak op het bezwaarschrift is gedagtekend 6 oktober 2004. De uitspraak is verzonden naar het adres van belanghebbende, te weten A-weg 2 te Amsterdam. Het Hof heeft geen reden aan te nemen dat de uitspraak niet uiterlijk 6 oktober 2004 ter post is bezorgd. De termijn voor het instellen van beroep eindigde mitsdien op 17 november 2004.
3.2. Uit de gedingstukken is tevens gebleken dat bij verweerder per fax twee geschriften zijn ingekomen, beiden gedagtekend 13 november 2004; te weten geschrift A en geschrift B.
Geschrift A is volgens verweerder eerder dan geschrift B ontvangen en is door hem als beroepschrift aangemerkt en naar het Hof doorgezonden. Op geschrift A heeft het faxapparaat van verweerder afgedrukt ‘19/11 2004 VRI 09:33’. Het geschrift bestond uit één pagina.
Geschrift B bevatte twee pagina’s. Een van die pagina’s was gelijkluidend aan ‘geschrift A’. Op de eerste pagina van geschrift B heeft het faxapparaat van verweerder afgedrukt ‘21/11 2004 ZON 20:12’.
Op geschrift A en B staat tevens afgedrukt ‘Fax sent by (…) X. 19/11/04 11:13’, respectievelijk ‘21/10/04 20:16’. Uit deze teksten leidt het Hof af dat het faxapparaat van belanghebbende op deze geschriften heeft afgedrukt dat de documenten per fax op 19 november 2004 respectievelijk op 21 oktober 2004 zijn verzonden.
Op 7 juli 2005 heeft belanghebbende het Hof een brief gestuurd waarbij zij als bijlage geschrift B meezond.
Op 24 augustus 2005 heeft belanghebbende het Hof wederom een brief met dezelfde bijlage gestuurd, maar nu heeft zij op de bijlage (geschrift B) de dagtekening met de hand gewijzigd in 13 oktober 2004.
3.3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geschrift A een beroepschrift is dat niet-tijdig is ingediend. Belanghebbende meent daarentegen dat geschrift B het beroepschrift is en dat dit op 21 oktober 2004 - en dus tijdig - is ingediend.
3.4. Naar het oordeel van het Hof is geschrift A eerder dan geschrift B bij verweerder binnengekomen en is geschrift A terecht door verweerder als beroepschrift aangemerkt en naar het Hof doorgezonden. Tevens is het Hof van oordeel dat geschrift A op 19 november 2004 bij verweerder binnengekomen. Redengevend voor dit oordeel acht het Hof dat zowel belanghebbendes faxapparaat als dat van verweerder de datum 19 november 2004 op geschrift A hebben afdrukt.
Belanghebbendes stelling dat geschrift B reeds op 21 oktober 2004 per fax is verzonden acht het Hof ongeloofwaardig. Geschrift B draagt immers als dagtekening 13 november 2004 en het is zonder verklaring - die ontbreekt - niet begrijpelijk dat belanghebbende een geschrift op 21 oktober 2004 faxt dat als dagtekening 13 november 2004 draagt.
Met betrekking tot verschillende data die belanghebbendes en verweerders faxapparaat op geschrift A hebben afgedrukt oordeelt het Hof als volgt. Het is het Hof uit eigen wetenschap bekend dat gebruikers van faxapparaten de datum van hun faxapparaat - naar believen - zelf kunnen instellen. Kennelijk heeft in deze zaak hetzij belanghebbende de datum van het faxapparaat teruggezet, hetzij verweerder de datum vooruitgezet. Het Hof acht het eerste waarschijnlijker dan het tweede. Belanghebbende had immers in casu veel belang bij terugzetten. Daar komt bij dat het volstrekt ongeloofwaardig is dat verweerder opzettelijk zijn faxapparatuur vooruitgezet zou hebben (bijvoorbeeld met het oogmerk om daarmee bezwaarschriften of verkeerd geadresseerde beroepschriften in zijn algemeenheid of dat van belanghebbende in het bijzonder als niet-tijdig te kunnen aanmerken). Hetzelfde heeft te gelden voor de situatie dat verweerder per abuis zijn faxapparatuur vooruitgezet zou hebben en dat feit tegenover het Hof zou verzwijgen.
Ook het feit dat belanghebbende met de hand de dagtekening op - uitsluitend - het op 24 augustus 2005 naar het Hof gezonden geschrift A heeft gewijzigd (zie slotzin 3.2), duidt erop dat belanghebbende geschrift A niet op 21 oktober 2004 heeft verzonden.
3.5. Uit rechtsoverwegingen 3.1 tot en met 3.4 volgt dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend.
3.6. Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (art. 6:11 Awb). Belanghebbende heeft geen feit of omstandigheid aangevoerd op grond waarvan redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
4. Beslissing:
Het Hof verklaart het verzet ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 13 oktober 2006 door mr. P.F. Goes, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van R.J. Wessel als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Cassatie:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.