4.1 Als enerzijds gesteld, anderzijds niet (langer) voldoende gemotiveerd weersproken dan wel gestaafd door de in zoverre niet bestreden inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat in deze zaak het navolgende vast.
(i) FVP is in haar huidige privaatrechtelijke vorm in 1998 in het leven geroepen bij de Wet privatisering FVP (Stb. 1998, 457). Haar activiteiten zijn vastgelegd in het op 1 januari 1999 in werking getreden Reglement bijdrage voortzetting pensioenopbouw bij werkloosheid 1999 (hierna: Bijdragereglement 1999). Tot deze activiteiten behoort het beheren van het vermogen waaruit bijdragen worden betaald voor aanvulling van de pensioenverzekering aan werklozen in de zin van de Werkloosheidswet van 40 jaar en ouder.
(ii) [X] is laatstelijk in dienst geweest van de Duitse onderneming [...] te [...] (Duitsland). Zijn pensioen was verzekerd bij het Duitse pensioenfonds Landesversicherungsanstalt Rheinprovinz. Op 31 maart 2000 is hij werkloos geworden.
(iii) Op 31 augustus 2000 heeft [X] bij FVP een aanvraag ingediend voor een FVP-bijdrage ten behoeve van de voortzetting van zijn pensioenopbouw gedurende zijn werkloosheid. FVP heeft deze aanvraag bij brief van 15 september 2000 afgewezen. Tegen deze beslissing heeft [X] bij brief van een gemachtigde van 10 oktober 2000 bezwaar aangetekend, welk bezwaar vervolgens bij brief van 8 november 2000 is onderbouwd. Bij brief van 29 november 2000 heeft FVP laten weten geen aanleiding te zien op haar beslissing de FVP-bijdrage te weigeren terug te komen.
(iv) Bij brief van 9 januari 2001 heeft [X] zich ter zake van deze beslissing gewend tot de Geschillencommissie die het bestuur van FVP heeft ingesteld bij het zogenaamde Reglement van Geschillen en Klachten (hierna: het reglement).
(v) Bij vonnis van 3 januari 2001 heeft de kantonrechter te Amsterdam in een soortgelijke zaak als die thans voorligt, welke tegen FVP aanhangig was gemaakt door een zekere [Y], beslist dat FVP de aanvraag van een FVP-bijdrage had dienen te honoreren. Tegen deze beslissing (en het in die zaak gewezen tussenvonnis van 4 oktober 2000) heeft FVP hoger beroep ingesteld.
(vi) Bij brief van 27 februari 2001 heeft het secretariaat van de Geschillencommissie onder meer het volgende aan de raadsman van [X] geschreven:
“Het door u aangekaarte onderwerp (wonen in Nederland, aanvullende pensioenopbouw in buitenland) is momenteel inzet van een gerechtelijke procedure. Het secretariaat zal de Geschillencommissie in overweging geven haar oordeel aan te houden totdat in de genoemde procedure onherroepelijk is beslist.”
(vii) Bij brief van 16 juli 2001 heeft het secretariaat van de Geschillencommissie de raadsman van [X] bericht dat daartoe daadwerkelijk was beslist en daarbij laten weten:
“Zodra in bedoelde gerechtelijke procedure onherroepelijk is besloten en de geschillencommissie de behandeling van het geschil van de heer [X] weer ter hand neemt, ontvangt u van ons bericht.”
(viii) Bij brief van 15 maart 2002 heeft de raadsman van [X] de beslissing van de kantonrechter te Amsterdam in de zaak [Y] onder de aandacht van de Geschillencommissie gebracht met – voor zover van belang – de volgende tekst:
“Kliënt stelde mij de bijgevoegde uitspraak van d.d. 3 januari 2001 van het Kantongerecht te Amsterdam ter hand. Kliënt doet eveneens een beroep op de inhoud van deze zaak en beschouwt deze als volledig herhaald en ingelast in de onderhavige procedure. Ik moge u dan ook verzoeken deze stukken aan uw dossier toe te voegen, waarvoor mijn dank.”
(ix) Naar aanleiding hiervan heeft het secretariaat van de Geschillencommissie de raadsman van [X] bij brief van 19 maart 2002 het volgende laten weten:
“Ik heb uw twee faxen van 15 maart jongstleden in goede orde ontvangen en voeg deze toe aan het dossier van de heer [X]. Op moment dat er definitief uitspraak is in een lopende procedure over dit onderwerp (omgekeerde grensarbeider) worden de door u bij de geschillencommissie aangekaarte beslissingen van de Stichting FVP opnieuw beoordeeld.”
(x) Bij vonnis in hoger beroep van 13 november 2002 heeft de rechtbank te Amsterdam in de zaak [Y] het vonnis van de kantonrechter van 3 januari 2001 vernietigd en de vordering van [Y] alsnog afgewezen.
(xi) Op 14 maart 2003 - nadat dat vonnis van de rechtbank Amsterdam in kracht van gewijsde was gegaan - heeft de Geschillencommissie in de zaak van [X] het bezwaar tegen de beslissing van FVP van 29 november 2000 ongegrond verklaard. Ter onderbouwing van deze beslissing heeft zij het volgende overwogen:
“Voorwaarde voor het recht op FVP-bijdrage is dat in de laatste dienstbetrekking voorafgaand aan de werkloosheid sprake was van een pensioenvoorziening. Die pensioenvoorziening dient conform artikel 1, onderdeel 1 jo. artikel 1, onderdeel c, Bijdrage-reglement 1999 te worden uitgevoerd door een onder toezicht van de Nederlandse Pensioen- & Verzekeringskamer staande pensioenuitvoerder.
De heer [X] was ten tijde van zijn aanvraag om een werkloosheidsuitkering woonachtig in Nederland. Voorafgaand aan de werkloosheid werkte hij in Duitsland (en was via die dienstbetrekking voor pensioen verzekerd bij een Duits pensioenfonds.
De commissie is van mening dat de heer [X] niet voldoet aan de voorwaarden voor het recht op FVP-bijdrage en ziet zich daarin bevestigd door de Arrondissementsrechtbank Amsterdam d.d. 13 november 2002, nr. H. 01.1306. De uitspraak betreft het hoger beroep op de door u bij brief van 15 maart 2002 overgelegde uitspraak van de Kantonrechter te Amsterdam ([Y]-FVP, 3 januari 2001, nr. 00-4883). Nu een onherroepelijk uitspraak voorligt in een casus die materieel gelijk is aan de door u voorgelegde problematiek inzake de heer [X], verwijst de commissie voor de overwegingen die leiden tot de afwijzing van de aanvaag van de FVP-bijdrage naar de uitspraak van 13 november 2002. De overwegingen in de uitspraak van 13 november 2002 worden door de commissie overgenomen en hier herhaald en ingelast. De uitspraak is als bijlage bijgevoegd.”
Deze beslissing is 23 mei 2003 naar [X] gezonden.