ECLI:NL:GHAMS:2006:AZ0598

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-003877-05
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelneming aan een criminele organisatie en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 oktober 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 juli 2005. De verdachte, die in de periode van 1 december 1999 tot en met 30 november 2000 betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met de smokkel van XTC-pillen, werd beschuldigd van deelname aan deze organisatie en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte heeft in de Verenigde Staten van Amerika een aanzienlijke hoeveelheid XTC-pillen verkocht, wat hem een belangrijke rol in de organisatie gaf. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte door zijn activiteiten heeft bijgedragen aan de ernstige gevolgen van harddrugs in de samenleving.

De verdediging voerde aan dat de feiten oud waren, maar het hof oordeelde dat de redelijke termijn niet was geschonden, aangezien de vervolging begon op 3 augustus 2004. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte veroordeelde tot een gevangenisstraf van vijf jaar. Het hof hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd, maar ook met het feit dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De uitspraak benadrukt de ernst van de betrokkenheid bij de internationale drugshandel en de gevolgen daarvan voor de volksgezondheid.

Uitspraak

Parketnummer: 21-003877-05
Uitspraak d.d.: 20 oktober 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Amsterdam
zitting houdende te
Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 5 juli 2005 in de strafzaak tegen
[NAAM VERDACHTE],
geboren te [plaats] op [geboortedatum],
wonende te [plaats], [adres],
thans verblijvende in Huis van Bewaring Grave (Unit A + B) te Grave.
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 oktober 2006 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen nu het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage IIa en voor de inhoud van de wijziging van de tenlastelegging bijlage IIb)
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. hij in de periode van 1 december 1999 tot en met 30 november 2000 te Amsterdam en elders in Nederland en de Verenigde Staten van Amerika heeft deelgenomen aan een organisatie, die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, welke organisatie bestond uit een groep samenwerkende personen, bestaande naast verdachte uit [naam] en andere personen, welke misdrijven waren:
het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen (al dan niet als bedoeld in artikel 1, lid 5 van de Opiumwet) van middelen vermeld op lijst I van de Opiumwet,
en
het opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van middelen vermeld op lijst I van de Opiumwet;
2. hij in de periode van 1 december 1999 tot en met 30 november 2000 in de Verenigde Staten van Amerika, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen opzettelijk heeft verkocht hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Medeplegen van:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod,
meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft de verdachte terzake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar met aftrek van de tijd door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Zowel verdachte als de officier van justitie hebben tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat verdachte voor de feiten 1 en 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar met aftrek van het voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen hoofdstraf bepaald op grond van de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden.
Verdachte is betrokken geweest bij de verkoop van een zeer aanzienlijke hoeveelheid XTC-pillen in de Verenigde Staten van Amerika. Door deze activiteiten vormde hij een belangrijke schakel in de organisatie, die zich met de wereldwijde en lucratieve smokkel van XTC-pillen vanuit Nederland bezig hield.
Door in georganiseerd verband mee te werken aan de instandhouding van de grensoverschrijdende handel in hard drugs, heeft verdachte bijgedragen aan ernstige gevolgen die hard drugs veroorzaken in de samenleving. XTC-pillen zijn schadelijk voor de volksgezond.
In het voordeel van verdachte laat het hof meewegen dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De verdediging heeft aangevoerd dat het oude feiten betreft.
De bewezenverklaarde feiten zijn weliswaar geruime tijd geleden gepleegd maar voor verdachte is de vervolging begonnen toen hij op 3 augustus 2004 in verzekering werd gesteld. Bovendien betreft het een omvangrijk onderzoek waarbij ook getuigen in de Verenigde Staten van Amerika en in Hongarije zijn gehoord. Nu er nog geen twee jaar en drie maanden zijn verstreken tussen de inverzekeringstelling en de uitspraak in hoger beroep, is naar het oordeel van het hof de redelijke termijn niet geschonden.
Alles overziende acht het hof na te noemen straf passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr J.W.P. Verheugt, voorzitter,
mr H.G.W. Stikkelbroeck en mr R. de Groot, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr S.G.M. Schellekens, griffier,
en op 20 oktober 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.