GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
BIJ VERVROEGING
Beslissing van 27 juli 2006 in de zaak onder rekestnummer 305/2006 NOT van:
[X],
wonende te [plaats]
APPELLANTE
MR. [Y],
notaris te [plaats],
GEÏNTIMEERDE
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellante, verder te noemen klaagster, is bij een - per fax - op 16 februari 2006 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift - met bijlagen - tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te ‘s-Gravenhage, verder te noemen de kamer, van 18 januari 2006, waarbij de klacht gericht tegen geïntimeerde, hierna te noemen de notaris, ongegrond is verklaard.
1.2. Van de zijde van de notaris is op 14 maart 2006 een verweerschrift - met één bijlage - ingekomen.
1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 13 juli 2006. De notaris is verschenen en heeft het woord gevoerd. Klaagster is, alhoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van klaagster
4.1. Klaagster stelt dat de notaris tijdens een zitting van de kamer op 16 juni 2004 naar aanleiding van een eerdere klacht van haar en haar broer over hem in strijd met de waarheid heeft verklaard dat hij zich, toen hij het kantoor van de vader van klaagster, hierna te noemen erflater, binnenging op 14 januari 2004, reeds had ingeschreven als boedelnotaris. Op de vraag van de kamer vanaf welke datum de notaris zich had ingeschreven heeft de notaris geantwoord dat hij zich dit niet precies kon herinneren en dit zou moeten nakijken. De notaris voegde hier voorts aan toe dat hij zich wel kon herinneren dat hij zich meteen al in het begin had ingeschreven, nadat mevrouw J. [Z] zich tot hem had gewend. De minderjarige erfgenamen Savvas en Sophia [X] zouden volgens de notaris aanwezig zijn geweest bij de inschrijving als boedelnotaris.
4.2. Het is klaagster echter gebleken dat de beneficiaire aanvaarding van Savvas en Sophia is ingeschreven op 23 januari 2004. Er is geen eerdere actie van de notaris geregistreerd bij de rechtbank te Amsterdam. Voorts is klaagster gebleken dat erfgenaam Savvas de notaris slechts één keer heeft gezien, op het kantoor van erflater, op 14 januari 2004. De conclusie van klaagster is dat de notaris op 14 januari 2004 het kantoor van erflater heeft betreden zonder ingeschreven te zijn als boedelnotaris en hierover, ter zitting van de kamer van 16 juni 2004, niet de waarheid heeft gesproken. Voorts heeft de notaris op 23 januari 2004 buiten aanwezigheid van Savvas en Sophia de beneficiaire aanvaarding ingeschreven en ook hierover niet de waarheid gesproken op de zitting van 16 juni 2004.
4.3. Tevens beklaagt klaagster zich over het feit dat de notaris haar broer, de heer A. [X], is blijven lastig vallen met het verzoek om een inventarislijst op te stellen van de opgeslagen boedel, terwijl klaagsters broer onder meer telefonisch en op 3 februari 2005 per brief, heeft laten weten dat hij hiertoe, vanwege gezondheidsredenen, niet in staat is. De notaris heeft geen contact opgenomen met D. [A], die de nalatenschap van erflater afwikkelt.
4.4. Tenslotte stelt klaagster dat de notaris meewerkt aan de diefstal door en toekenning van spullen aan mevrouw [Z].
5. Het standpunt van de notaris
5.1. De notaris stelt tijdens een eerste gesprek op 13 januari 2004 namens de twee minderjarige erfgenamen van erflater, die tezamen voor het drie/vierde deel van de nalatenschap erfgenaam zijn, te zijn aangewezen als boedelnotaris. Overeenkomstig het in de wet bepaalde heeft de notaris daarvan mededeling gedaan en zich laten inschrijven bij het boedelregister bij de rechtbank te Amsterdam. Achteraf is de notaris gebleken dat deze inschrijving niet juist is verlopen. In oktober 2004 heeft de notaris zich daarom opnieuw laten inschrijven.
5.2. Wat betreft de beschrijving van de inboedel wijst de notaris erop dat de nalatenschap beneficiair is aanvaard en dat er als gevolg daarvan een beschrijving dient te komen. Deze beschrijving zou door A. [X] worden opgesteld. Conform zijn taak als boedelnotaris heeft de notaris een aantal malen dit verzoek aan A. [X] herhaald. Laatstgenoemde heeft de notaris in januari 2005 bericht dat hij hiertoe op dat moment niet in staat was. De notaris ging er echter vanuit dat dit twee maanden later wel het geval zou zijn, waarbij de notaris opmerkt dat hij niet op de hoogte was van de fysieke toestand van A. [X]. Ook klaagster zelf dan wel de door klaagster bij de boedel betrokken notaris, mr. A.E. Blom, heeft hem hiervan niet op de hoogte gesteld.
5.3. De opmerkingen van klaagster ten aanzien van het meewerken aan diefstal door mevrouw [Z] verwerpt de notaris. Hetgeen over haar wordt beweerd is niet bekend bij de notaris en klaagster draagt daarvan ook geen bewijs aan .
6.1. Het onderzoek in hoger beroep heeft naar het oordeel van het hof niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel andere beschouwingen dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt.
6.2. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als in deze procedure niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven
6.3. Het vorenoverwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. N.A.M. Schippers, J.C.W. Rang en P.J.N. van Os uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 27 juli 2006 door de rolraadsheer .
Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-Notarissen ’sGravenhage
Beslissing d.d. 18 januari 2006 inzake de klacht onder nummer 05-09 van:
Marina S. [X],
hierna ook te noemen klaagster,
wonende te [plaats]
mr. [Y],
notaris te [plaats],
hierna ook te noemen de notaris.
De Kamer heeft kennisgenomen van:
? de klacht, met bijlagen, ingekomen op 24 maart 2005,
? het antwoord van de notaris, met bijlagen,
? de repliek van klaagster, met bijlagen,
? de dupliek van de notaris, met bijlagen.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 december 2005. Daarbij was aanwezig de notaris.
De feiten
Klaagster en haar broer Andreas (hierna: Andreas) zijn kinderen uit het huwelijk van Christos [X] (hierna: de vader) met [B]. De vader heeft uit een latere relatie met J. [Z] nog twee op 4 januari 2004nog minderjarige kinderen, Savvas en Sophia. De vader is op 4 januari 2004 overleden en op 16 januari 2004 te Griekenland begraven. Hij had een reisbureau en een winkel in [plaats]. Klaagster en Andreas hebben de notaris verzocht geen actie te ondernemen tot na de begrafenis op 16 januari 2004. Omdat de notaris volgens klaagster en Andreas vervolgens -zonder hun medeweten- toch op allerlei gebied actie heeft ondernomen, hebben zij daaromtrent op 2 februari 2004 bij de Kamer een klacht ingediend. Zij hebben in die klacht onder andere gesteld dat de notaris hard van stapel is gelopen bij de afwikkeling van de nalatenschap van hun vader en dat de notaris agressief en drammerig is opgetreden. De notaris heeft verweer gevoerd. De klacht is behandeld ter zitting van de Kamer op 16 juni 2004. Bij beslissing van 13 juli 2004 heeft de Kamer geoordeeld dat de handelwijze van de notaris niet altijd even adequaat is geweest, doch dat een en ander niet tot oplegging van een maatregel zou moeten leiden. De klacht is ongegrond verklaard.
De klacht
Klaagster stelt dat de notaris ter zitting van 16 juni 2004 in strijd met de waarheid heeft verklaard dat hij op 14 januari 2004 in het boedelregister was ingeschreven als boedelnotaris. Als boedelnotaris was toen ingeschreven notaris A.E. Blom. Notaris Blom heeft die inschrijving echter pas in oktober 2004 laten wijzigen in “betrokken bij de boedel”. Uit het Afschrift boedelregister van de rechtbank Amsterdam blijkt dat de notaris eerst op 16 juni 2004 is geregistreerd als boedelnotaris en wel met ingang van 25 februari 2004.
Klaagster verwijt de notaris dan ook dat hij op 14 januari 2004 zonder geldige titel tezamen met J. [Z] het kantoor van de vader heeft betreden.
Voorts verwijt klaagster de notaris dat hij ter meergenoemde zitting eveneens in strijd met de waarheid heeft verklaard dat hij in het bijzijn van Savvas en Sophia op 23 januari 2004 de beneficiaire aanvaarding bij de rechtbank te Amsterdam heeft laten inschrijven.
Savvas heeft immers verklaard dat hij de notaris slechts één keer heeft gezien, en wel op 14 januari 2004 ten kantore van de overleden vader.
Klaagster verwijt de notaris tevens onmenselijk optreden daar hij bij herhaling Andreas heeft verzocht een inventarislijst van de opgeslagen boedel op te maken, ondanks de omstandigheid dat laatstgenoemde de notaris diverse malen heeft meegedeeld daartoe vanwege gezondheidsredenen niet in staat te zijn. De kantonrechter heeft inmiddels goedgekeurd dat de heer [A] de nalatenschap afwikkelt. De notaris kan zich dan ook tot de heer [A] wenden in plaats van tot Andreas.
Tenslotte heeft klaagster de notaris verweten dat hij J. [Z] heeft geholpen bij de diefstal van diverse zaken alsmede dat hij een aantal van die zaken ten onrechte aan J. [Z] heeft toegescheiden, een en ander op grond van een valse akte.
Het verweer
De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij heeft betoogd dat hij door de wettelijke vertegenwoordigster (J. [Z]) van de -toen- twee minderjarige erfgenamen van de vader, op 13 januari 2004 als boedelnotaris is aangewezen. De notaris heeft daarvan mededeling gedaan en zich daartoe laten inschrijven in het boedelregister bij de rechtbank te Amsterdam. Klaagster was ervan op de hoogte dat hij op 13 januari 2004 is aangewezen als boedelnotaris. Zij heeft daartegen nimmer bezwaar gemaakt. Omdat er kennelijk iets met de inschrijving niet goed is gegaan, heeft hij zich in oktober 2004 wederom laten inschrijven.
De notaris heeft voorts betoogd dat niet hij, doch mevr. [Z] naar de griffie van de rechtbank te Amsterdam is gegaan, teneinde de beneficiaire aanvaarding van de erfenis namens de twee kinderen te laten inschrijven.
Voorts heeft de notaris aangevoerd dat hij conform zijn taak als boedelnotaris Andreas heeft verzocht om de beschrijving van de boedel. Daar hij niet op de hoogte was van de fysieke situatie van Andreas heeft de notaris aangenomen dat Andreas, zeker na verloop van tijd, in staat was tot het beschrijven van de boedel. De notaris meent dat hij heeft gehandeld zoals van een boedelnotaris verwacht mag worden. Aangezien hij over de gezondheidstoestand van Andreas almaar in het ongewisse werd gelaten kon hij ook niet anders.
Met betrekking tot de vermeende diefstal door J. [Z] die met medeweten van de notaris zou zijn gepleegd heeft laatstgenoemde gemotiveerd weersproken dat zulks is geschied. Hij heeft daartoe onder andere verwezen naar de authentieke notariële akte waarin de inventarislijst van de inboedel van J. [Z], welke inboedel destijds is overgebracht naar de woning van de erflater, is opgenomen.
De beoordeling van de klacht
De notaris heeft in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat hij zich, na zijn aanwijzing als boedelnotaris, zo spoedig mogelijk heeft gewend tot de rechtbank te Amsterdam en -schriftelijk- heeft verzocht hem als zodanig te doen inschrijven. De notaris verkeerde derhalve in de veronderstelling dat hij als boedelnotaris was ingeschreven en als zodanig kon optreden. Dat achteraf is gebleken dat de notaris als gevolg van een administratieve vergissing bij de rechtbank Amsterdam in januari 2004 niet als boedelnotaris is ingeschreven doet daar niet aan af. Vaststaat immers dat hij wel als zodanig was aangewezen namens de twee -toen- minderjarige erfgenamen, die volgens de notaris tezamen voor ¾ deel in de nalatenschap gerechtigd zijn. Voorts staat vast dat klaagster hiervan op de hoogte was en nimmer bezwaar heeft gemaakt tegen de aanwijzing van de notaris als boedelnotaris. De omissie van de zijde aan de rechtbank Amsterdam maakt dan ook voor de feitelijke gang van zaken geen verschil.
Klaagster heeft niet aannemelijk gemaakt met (schriftelijk) bewijs van welke aard dan ook dat de notaris heeft verklaard dat hij op 23 januari 2004, tezamen met de twee -toen- minderjarige erfgenamen naar de griffie van de rechtbank te Amsterdam is gegaan, teneinde de beneficiaire aanvaarding te doen inschrijven. De notaris heeft zulks weersproken en aannemelijk gemaakt dat het mevr. [Z] is geweest die namens haar kinderen de erfenis op 23 januari 2004 beneficiair heeft doen aanvaarden.
Dat het ongelukkig is geweest dat de notaris Andreas heeft verzocht om een boedelbeschrijving op te maken terwijl laatstgenoemde daartoe vanwege zijn gezondheid niet in staat was, kan klaagster worden toegegeven. De notaris kan echter niet worden verweten dat hij Andreas daarom heeft verzocht. De notaris wist immers niet van de voortdurende slechte gezondheid van Andreas. Daarenboven was het zijn taak om -als boedelnotaris- Andreas zulks te verzoeken.
Klaagster heeft evenmin aannemelijk gemaakt, door middel van (schriftelijk) bewijs van welke aard dan ook, dat er sprake is van diefstal door J. [Z], gepleegd met medeweten van de notaris. De notaris heeft dit uitdrukkelijk en gemotiveerd weersproken.
Zo heeft de notaris bijvoorbeeld met betrekking tot de broodkast onweersproken gesteld dat deze als eigendom van mevr. [Z] is vermeld op de authentieke notariële akte. Er is geen reden om aan hetgeen in de akte staat, te twijfelen, aldus de notaris, die daaraan nog heeft toegevoegd dat het een authentieke akte betreft en dus niet een valse akte, zoals klaagster heeft gesteld.
Alles overziende is de Kamer van oordeel dat de verwijten van klaagster geen doel treffen en dat de klachten ongegrond moeten worden verklaard.
Verklaart de klachten ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs R.G. Kok, voorzitter, R. van der Galiën, J. Hulsebosch, J.Z. Moree en M.G.L. den Os-Brand, en in tegenwoordigheid van de secretaris, mr. N.S. Kootte in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2006.
Afschrift van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan de notaris en aan de klaagster gezonden.
Binnen dertig dagen na de dagtekening van de begeleidende brief kunnen de notaris en de klaagster van deze beslissing in hoger beroep komen bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.