arrestnummer:
parketnummer: 23-006211-05
datum uitspraak: 24 augustus 2006
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 25 november 2005 in de strafzaak onder parketnummer 13-421345-05 van het openbaar ministerie
tegen
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in [locatie detentie].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 11 november 2005 en op de terechtzitting in hoger beroep van 10 augustus 2006.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep -kort samengevat- betoogd dat verdachte van het onder 1 tenlastegelegde feit dient te worden vrijgesproken aangezien hij geen (voorwaardelijk) opzet gericht op de dood van [aangever] heeft gehad.
Hij heeft daarbij aangevoerd dat verdachte er niet op uit was [aangever] van het leven te beroven, doch dat hij is geschrokken toen [aangever] plotseling op hem af kwam lopen waarna verdachte in een impuls gericht op de benen van [aangever] heeft geschoten waarschijnlijk om hem af te schrikken en terug te dringen. Verdachte droeg een lederen jas en heeft vanuit de rechter jaszak op [aangever] geschoten. Volgens de raadsman was het om die reden fysiek bijna onmogelijk om hoger te richten dan op de benen van [aangever] en heeft verdachte als schutter die veelvuldig met een vuurwapen heeft geschoten, bewust laag op het lichaam van [aangever] geschoten om te voorkomen dat hij hem dood zou schieten.
Voorts heeft de raadsman betoogd dat zijn cliënt ook niet doelbewust de aanmerkelijke kans op de dood van [aangever] heeft aanvaard, nu hij op de benen van [aangever] heeft gericht omdat hij zich bewust was van het risico dat [aangever] zou kunnen komen te overlijden als hij hoger op diens lichaam zou schieten.
De raadsman betwist verder dat er een algemene ervaringsregel is dat een schot in de benen of de lies een aanmerkelijke kans op de dood oplevert.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de zaak aan te houden teneinde een deskundige te horen om te beoordelen of een schot in de lies een aanmerkelijke kans op de dood met zich meebrengt.
Het hof overweegt in dit verband het volgende.
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep komt het volgende naar voren. Verdachte droeg op 21 augustus 2005 een halflange lederen jas met ruime zakken op heuphoogte. Volgens de verklaring van verdachte hing zijn jas open. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep gedemonstreerd op welke wijze hij het wapen in de rechter zak van die jas heeft vastgehouden toen hij schoot. Hij heeft daarbij aangeduid hoe groot het wapen ongeveer was. Hij heeft laten zien dat het wapen in die jaszak niet klem zat, maar bewogen kon worden en ook dat hij met zijn hand in die zak het voorpand van de openhangende jas omhoog, omlaag en naar links en rechts kon bewegen.
Het hof stelt verder vast dat het schot -zoals hiervoor beschreven- vanaf heuphoogte is afgevuurd en dat de kogel [aangever] -die op dat moment op ongeveer anderhalve meter van de verdachte verwijderd was- in diens linkerbovenbeen, links van de lies heeft getroffen. Daaruit leidt het hof af dat de verdachte het wapen in ongeveer horizontale stand heeft afgevuurd; de omstandigheid dat het voor verdachte fysiek bijna onmogelijk was anders dan op de benen van [aangever] te schieten, zoals door de raadsman is aangevoerd, stond hieraan blijkbaar niet in de weg. Dat de verdachte bewust op de benen van [aangever] heeft gericht, acht het hof bij deze stand van zaken niet aannemelijk.
Door op de hiervoor beschreven wijze te schieten heeft verdachte [aangever] op heuphoogte, derhalve in het grensgebied tussen onderlichaam en bovenbeen, getroffen.
Nu verdachte, die niet gesteld heeft dat hij een geoefend schutter was, terwijl dit evenmin aannemelijk is geworden, en die het wapen waarvan sprake is nog niet eerder had gebruikt, zich
-zoals hiervoor vermeld- blijkens zijn eigen verklaring uitdrukkelijk rekenschap heeft gegeven van het risico van dodelijk letsel dat schieten boven het niveau van de benen zou kunnen geven en het bovendien een feit van algemene bekendheid is dat zich in de liesstreek slagaders en, in de onderbuik, vitale organen bevinden, heeft hij naar het oordeel van het hof welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [aangever] als gevolgd van dat schot dodelijk zou kunnen worden getroffen.
Het hof verwerpt het verweer dan ook in al zijn onderdelen.
Gelet op bovenstaande overwegingen wijst het hof af het subsidiaire verzoek van de raadsman om een deskundige te horen met betrekking tot de vraag of een schot in de benen of de lies een aanmerkelijke kans op de dood met zich meebrengt.
Voorts heeft de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken omdat geen sprake is geweest van voorbedachte raad nu verdachte op het moment dat hij zijn jas uit zijn auto heeft gepakt zich er niet van bewust is geweest dat het vuurwapen zich in zijn jaszak bevond. Verdachte is zich daarvan bewust geworden op het moment dat hij terugliep in de richting van de Molensteeg te Amsterdam. Vervolgens heeft verdachte [aangever] plotseling op zich af zien komen met een voorwerp in zijn hand en heeft verdachte vanuit een impuls zijn hand in zijn jaszak gestoken, de beveiliging van het wapen afgehaald en op de benen/lies van [aangever] geschoten. Deze impulsieve reactie is volgens de raadsman niet te kwalificeren als kalm beraad en rustig overleg.
Het hof overweegt in dit verband het volgende.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep komt naar voren dat de verdachte -zoals hij ook ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard- na een woordenwisseling met [aangever] voor café ‘Bugatti’ in de Molensteeg te Amsterdam (volgens tijdsaanduiding op de door het hof -ter terechtzitting van 10 augustus 2006- bekeken video-opnamen rond 00.04 uur) is weggelopen en naar zijn auto is gegaan die in de nabijheid daarvan stond geparkeerd en dat hij daaruit zijn jas heeft gehaald.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij naar de auto was gegaan om zijn jas te halen om zich te wapenen tegen de nachtelijke koelte omdat hij later nog naar een disco wilde gaan en dat hij pas nadat hij weer van zijn auto vandaan liep bemerkte dat het vuurwapen, waarvan hij wist dat het was doorgeladen, zich in de jaszak bevond. Die verklaring acht het hof -nog afgezien van de omstandigheid dat de verdachte in dat geval had kunnen besluiten het wapen weer terug te brengen naar de auto- niet geloofwaardig, reeds omdat de verdachte zelf heeft aangegeven dat het die nacht niet koel was, hetgeen zijn bevestiging vindt in de beelden van zomers gekleed publiek op de door het hof ter terechtzitting bekeken video-opnamen, gemaakt rond het tijdstip van het tenlastegelegde feit.
Het hof hecht wel geloof aan de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 11 november 2005. Hij verklaarde toen dat hij naar zijn auto is gelopen en daarin heeft nagedacht over de vraag of hij nog naar een eetgelegenheid in de buurt zou gaan. Hij was bang om [aangever] dan weer tegen te komen en heeft zijn jas aangetrokken “want daar zat het wapen in”. Verdachte wilde [aangever] afschrikken als hij hem nogmaals zou tegen komen.
Het hof leidt daaruit af dat de verdachte zich enige tijd heeft beraden over de vraag wat hem te doen stond als hij [aangever] weer tegen zou komen, zich rekenschap heeft gegeven van de omstandigheid dat hij ter afschrikking van [aangever] zijn doorgeladen vuurwapen zou kunnen gebruiken en dat hij dat vuurwapen inderdaad heeft meegenomen.
Vervolgens heeft de verdachte, toen hij [aangever] weer zag, niet het besluit genomen om zich om te draaien en van [aangever] vandaan te lopen, maar heeft hij zijn hand in zijn jaszak gestoken, de veiligheidspal van het reeds doorgeladen wapen gehaald en in de heup/lies van [aangever] geschoten (volgens tijdsaanduiding op de door het hof bekeken video-opnamen rond 00.09 uur).
Het hof is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat voor verdachte gelegenheid is geweest om zich te beraden over de vraag of hij ter afschrikking van [aangever], eerst, een doorgeladen vuurwapen mee zou nemen en, vervolgens, of hij van dat vuurwapen gebruik zou maken door op [aangever] te schieten.
Ook dit verweer wordt derhalve verworpen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 21 augustus 2005 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [aangever] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg eenmaal met een vuurwapen vanuit zijn, verdachtes, rechter jaszak gericht op het lichaam van vooroemde [aangever] heeft geschoten waarbij hij, verdachte, op ongeveer anderhalve meter afstand van die [aangever] stond;
2.
hij op 21 augustus 2005 te Amsterdam een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen, 9 mm pistool, merk Star, en munitie van categorie III voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezengeachte levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezengeachte
ten aanzien van het onder 2 bewezengeachte
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De rechtbank te Amsterdam heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en teruggave aan verdachte van een lederen jas.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en verbeurdverklaring van een lederen jas.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft in de nacht van 20 op 21 augustus 2005 een woordenwisseling met [aangever] gehad. Enige minuten na die woordenwisseling heeft verdachte, die intussen een doorgeladen pistool uit zijn auto had gehaald, gepoogd [aangever] te vermoorden door van korte afstand met dat pistool op hem te schieten. [Aangever] werd hierdoor links van zijn lies in zijn linker bovenbeen getroffen. Omdat de kogel vrij diep in het lichaam zat, was het risico bij verwijdering te groot; de behandelend artsen hebben daarom besloten de kogel niet te verwijderen. [Aangever] heeft tengevolge van deze gebeurtenis niet alleen veel pijn en last ondervonden, maar heeft er ook langdurig slapeloze nachten en angstgevoelens aan overgehouden; sporten is voor hem onmogelijk geworden, hetgeen hem zwaar valt. Dat de kogel geen vitale lichaamsdelen heeft geraakt en het slachtoffer het incident heeft overleefd, is niet aan verdachte te danken.
Nu het voorval op de openbare weg in een drukke uitgaansbuurt heeft plaatsgevonden in de nabijheid van veel uitgaanspubliek, heeft de verdachte met zijn gedrag bovendien bijgedragen aan het ontstaan van gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Daarnaast levert de enkele omstandigheid dat verdachte een doorgeladen vuurwapen met een volle houder voorhanden had ook reeds -gevaarzettende- delicten op; dergelijk gedrag kan tot onaanvaardbare risico’s voor de veiligheid van personen leiden.
Het hof rekent de verdachte een en ander zeer zwaar aan.
Bij de strafoplegging heeft het hof voorts rekening gehouden met een rapport van 15 oktober 2005 betreffende de psychische gesteldheid van verdachte, opgesteld door drs. M.J. Spaans, GZ-psycholoog, waarin Spaans concludeert dat er bij verdachte ten tijde van het tenlastegelegde aanwijzingen waren voor een gebrekkige ontwikkeling van de persoonlijkheid in de zin van narcistische kenmerken maar dat hij adviseert de verdachte als volledig toerekeningsvatbaar te beschouwen. In antwoord op de vraag of, indien de gebrekkige ontwikkeling zou voortbestaan, deze opnieuw aanleiding kan geven tot soortgelijke of andere strafbare feiten als waarvan betrokkene verdacht werd, heeft Spaans geantwoord dat, gelet op de persoonlijkheidstrekken van verdachte, de kans aanzienlijk is dat hij opnieuw geneigd zal zijn te handelen in reactie op een krenkende gebeurtenis. Voorts heeft het hof achtgeslagen op een voorlichtingsrapport van 7 november 2005 van Reclassering Nederland betreffende verdachte, opgesteld door H.M. Huber.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 19 juni 2006 is verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Het hierna als zodanig te melden inbeslaggenomen voorwerp, dat aan verdachte toebehoort, dient te worden verbeurdverklaard en is daarvoor vatbaar aangezien het onder 1 en 2 bewezengeachte met behulp van dit voorwerp is begaan of voorbereid.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 45, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een lederen jas.
Dit arrest is gewezen door de 4e meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.C.P. Haentjens, mr. R.E. de Winter en mr. P.C. Kortenhorst, in tegenwoordigheid van mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 augustus 2006.