ECLI:NL:GHAMS:2006:AY6618

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-006079-04
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in hoger beroep wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs met betrekking tot verhuur van panden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 augustus 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te Haarlem van 10 december 2004. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van het behulpzaam zijn van een derde partij, en het openbaar ministerie had hiertegen geen hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak beoordeeld naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 26 november 2004 en 31 juli 2006. De verdachte was beschuldigd van strafbare feiten die verband hielden met de verhuur van twee panden, waarvan één pand eigendom was van de verdachte en de andere twee van een rechtspersoon. Het hof oordeelde dat het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, omdat de verdachte niet als zodanig was gedagvaard en de tenlastelegging niet toelaat dat hij strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld. Hierdoor werd de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten.

Het hof heeft vastgesteld dat de vordering van de advocaat-generaal niet kon worden toegewezen, omdat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verdediging had aangevoerd dat er geen wettig en overtuigend bewijs was en dat er sprake was van afwezigheid van alle schuld. Het hof heeft deze argumenten overgenomen en geconcludeerd dat de verdachte niet schuldig was aan de hem tenlastegelegde feiten. Het vonnis van de rechtbank werd vernietigd, en het hof sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen. Deze uitspraak benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken en de rechten van de verdachte in het strafproces.

Uitspraak

arrestnummer:
parketnummer: 23-006079-04
datum uitspraak: 14 augustus 2006
TEGENSPRAAK
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Haarlem van 10 december 2004 in de strafzaak onder parketnummer 15-061067-03 van het openbaar ministerie tegen
[verdachte]
Omvang van het hoger beroep
Verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van - kort gezegd - het behulpzaam zijn van [betrokkene]. Nu het openbaar ministerie daartegen geen hoger beroep heeft ingesteld, wordt het hoger beroep van verdachte geacht zich daarover niet uit te strekken.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 26 november 2004 en op de terechtzitting in hoger beroep van 31 juli 2006.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging, voorzover in hoger beroep nog aan de orde, wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep - voorzover in hoger beroep nog aan de orde - kan niet in stand blijven, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de eerste rechter.
Vrijspraak
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken, primair vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs en subsidiair omdat sprake zou zijn van afwezigheid van alle schuld.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe het volgende.
Aan de verdachte zijn strafbare feiten tenlastegelegd die verband houden met de verhuur van (a) een pand dat ten tijde van het tenlastegelegde eigendom van verdachte was, en (b) twee panden die destijds eigendom waren van [rechtspersoon].
Ten aanzien van het onder (a) bedoelde pand acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat een gedraging zoals tenlastegelegd zich heeft voorgedaan. Ten aanzien van de onder (b) bedoelde panden geldt dat het tenlastegelegde feiten betreft die mogelijk de beschikkingsbevoegde rechtspersoon kunnen worden verweten. Weliswaar biedt artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht de mogelijkheid tevens degene die binnen de rechtspersoon opdracht tot een dergelijke gedraging heeft gegeven of er feitelijk leiding aan heeft gegeven strafrechtelijk aansprakelijk te stellen, maar nu de verdachte niet als zodanig is gedagvaard en een redelijke interpretatie van de tenlastelegging een dergelijke uitleg niet toelaat, kan het tenlastegelegde ook in zoverre niet wettig en overtuigend worden bewezen en moet verdachte worden vrijgesproken.
Nu verdachte op hierboven besproken gronden wordt vrijgesproken van het hem tenlastegelegde behoeven de verweren van de verdediging geen verdere bespreking meer.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de 4e meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.E. de Winter, mr. R.C.P. Haentjens en mr. P.C. Kortenhorst, in tegenwoordigheid van mr. M.E.P. Bons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 augustus 2006.