ECLI:NL:GHAMS:2006:AY6618
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- R.E. de Winter
- R.C.P. Haentjens
- P.C. Kortenhorst
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte in hoger beroep wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs met betrekking tot verhuur van panden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 augustus 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te Haarlem van 10 december 2004. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van het behulpzaam zijn van een derde partij, en het openbaar ministerie had hiertegen geen hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak beoordeeld naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 26 november 2004 en 31 juli 2006. De verdachte was beschuldigd van strafbare feiten die verband hielden met de verhuur van twee panden, waarvan één pand eigendom was van de verdachte en de andere twee van een rechtspersoon. Het hof oordeelde dat het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, omdat de verdachte niet als zodanig was gedagvaard en de tenlastelegging niet toelaat dat hij strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld. Hierdoor werd de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten.
Het hof heeft vastgesteld dat de vordering van de advocaat-generaal niet kon worden toegewezen, omdat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verdediging had aangevoerd dat er geen wettig en overtuigend bewijs was en dat er sprake was van afwezigheid van alle schuld. Het hof heeft deze argumenten overgenomen en geconcludeerd dat de verdachte niet schuldig was aan de hem tenlastegelegde feiten. Het vonnis van de rechtbank werd vernietigd, en het hof sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen. Deze uitspraak benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken en de rechten van de verdachte in het strafproces.