ECLI:NL:GHAMS:2006:AY6580

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-006080-04
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuur van woonruimte aan illegale vreemdelingen en winstbejag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 augustus 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te Haarlem. De verdachte, die gedurende een aantal maanden woonruimte verhuurde aan vreemdelingen die illegaal in Nederland verbleven, werd beschuldigd van het helpen van deze vreemdelingen uit winstbejag. Het hof oordeelde dat de verdachte, door kamers en appartementen te verhuren zonder te onderzoeken of de huurders rechtmatig in Nederland verbleven, feitelijk in een economisch gunstiger positie was gekomen. Dit werd gekwalificeerd als 'winstbejag' in de zin van artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet wist dat zij zich schuldig maakte aan een strafbaar feit, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof stelde vast dat de verdachte ernstige redenen had om te vermoeden dat de huurders illegaal waren en dat de huurprijzen marktconform waren, maar dat dit niet betekende dat er geen sprake was van winstbejag. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de verdachte tot een geldboete van EUR 25.000,-. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van verhuurders om de verblijfsstatus van hun huurders te controleren, vooral in het licht van de Nederlandse wetgeving die gericht is op het weren van illegale vreemdelingen.

Uitspraak

arrestnummer:
parketnummer: 23-006080-04
datum uitspraak: 14 augustus 2006
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Haarlem van 10 december 2004 in de strafzaak onder parketnummer 15-060458-04 van het openbaar ministerie tegen
[verdachte]
Omvang van het hoger beroep
Verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van - kort gezegd - het behulpzaam zijn van [betrokkene 1]. Nu het openbaar ministerie daartegen geen hoger beroep heeft ingesteld, wordt het hoger beroep van verdachte geacht zich daarover niet uit te strekken.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 26 november 2004 en op de terechtzitting in hoger beroep van 31 juli 2006.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De vertegenwoordiger van verdachte heeft aangevoerd het onrechtvaardig te vinden dat verdachte is vervolgd ter zake van een feit dat, naar hij stelt, onder andere door gerenommeerde hotels al jaren straffeloos wordt begaan.
Het hof begrijpt dit betoog aldus dat het ertoe strekt dat het openbaar ministerie in strijd met het gelijkheidsbeginsel zou hebben gehandeld. Met betrekking hiertoe overweegt het hof het volgende.
Ook als ervan wordt uitgegaan dat hetgeen door de vertegenwoordiger van verdachte is aangevoerd feitelijk juist is, geldt dat de enkele omstandigheid dat anderen, aan wie soortgelijke feiten kunnen worden verweten, tot dusver niet zijn vervolgd, niet meebrengt dat de vervolging van verdachte in strijd is met het door het openbaar ministerie in acht te nemen gelijkheidsbeginsel. Tal van omstandigheden en overwegingen kunnen ertoe leiden dat het - zonder schending van het gelijkheidsbeginsel - in sommige gevallen (nog) niet en in andere (al) wél tot vervolging komt. In het onderhavige geval zijn - naast de stelling dat sommige anderen niet zijn vervolgd - geen feiten of omstandigheden gesteld of aannemelijk geworden die erop wijzen dat met de beslissing tot strafrechtelijke vervolging van verdachte inbreuk is gemaakt op het gelijkheidsbeginsel.
Het hof verwerpt het verweer.
Gevoerd verweer
Namens de verdachte heeft de raadsman betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken, althans ontslagen van alle rechtsvervolging, wegens afwezigheid van alle schuld. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte niet wist en ook niet behoefde te weten dat zij zich bij de verhuur van woonruimte mogelijk aan een strafbaar feit schuldig maakte: zij had immers geen onderzoeksplicht met betrekking tot de verblijfsstatus van de door haar gehuisveste vreemdelingen; bovendien is het goed denkbaar dat de betreffende vreemdelingen legaal in Nederland verbleven doordat zij mogelijk niet in loondienst, maar (bijvoorbeeld op de automarkt te Utrecht) als zelfstandigen werkten.
Het hof verwerpt dit verweer, reeds omdat de vertegenwoordiger (tevens bestuurder) van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard dat hij voor 70% zeker wist dat de huurders illegaal waren; in hoger beroep heeft deze zelfde vertegenwoordiger van de verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij wist dat 70% van de huurders illegaal in Nederland verbleef. De enkele verwijzing van de raadsman naar de mogelijkheid dat de betreffende vreemdelingen niet in loondienst maar als zelfstandigen werkten is voorts onvoldoende feitelijk onderbouwd om het beroep op afwezigheid van alle schuld zelfstandig te kunnen dragen.
Bewezengeachte
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
zij in de periode van 1 januari 2003 tot en met 23 september 2003 te Haarlem anderen, te weten Bulgaren, onder wie [betrok[betrokkene 2] en [betrokke[betrokkene 3], uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het verblijven in Nederland, terwijl zij, verdachte, ernstige redenen had te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was, immers heeft zij, verdachte kamers en appartementen in woningen, te weten een woning aan de [adres 1] en een woning aan de [adres 2], aan bovengenoemde Bulgaren, onder wie die [betrokkene 2] en [betrokkene 3], verhuurd en ter beschikking gesteld.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Nadere bewijsoverweging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat bij verdachte geen sprake is geweest van winstbejag als bedoeld in artikel 197a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, zodat verdachte moet worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat verdachte van de bewoners een huur ontving die conform de marktprijs was en voorts dat zij feitelijk verlies heeft geleden met de verhuur van de in het bewezengeachte genoemde panden.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
1. Van winstbejag is sprake indien gestreefd wordt naar een voor betrokkene economisch gunstiger toestand dan waarin deze bij het achterwege laten van de gewraakte handeling zou komen te verkeren. Niet is vereist dat verdachte in bedrijfseconomische zin 'winst' heeft nagestreefd of gemaakt.
2. Verdachte heeft gedurende een aantal maanden woonruimte verhuurd en ter beschikking gesteld aan personen die wederrechtelijk in Nederland verbleven. Voor deze aan hen verleende dienst betaalden deze personen huur aan verdachte.
3. Nu verdachte daarmee feitelijk in een economisch gunstiger toestand is komen te verkeren dan waarin zij zou hebben verkeerd indien zij bedoelde woonruimte had laten leegstaan, is van 'winstbejag' in de zin van het eerste lid van artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht sprake. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat gesteld noch aannemelijk is dat het verlies dat verdachte gedurende de verhuur aan de wederrechtelijk in Nederland verblijvende Bulgaren stelt te hebben geleden, groter is dan het verlies dat door haar zou zijn geleden bij leegstand van de woonruimte.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezengeachte levert op:
Een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het verblijven in Nederland, terwijl zij ernstige redenen heeft te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank te Haarlem heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van EUR 25.000,-.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft gedurende langere tijd gelegenheid geboden aan een aantal vreemdelingen, illegaal in Nederland te verblijven in aan verdachte toebehorende panden. Zij verhuurde de kamers en de appartementen tegen normale gangbare huurprijzen, zonder dat zij onderzocht heeft of deze vreemdelingen al dan niet in Nederland mochten verblijven, hoewel zij ernstige redenen had te vermoeden dat een dergelijk verblijf niet was toegestaan. Door aldus te handelen heeft zij het beleid van de Nederlandse overheid, dat erop gericht is vreemdelingen die geen geldige verblijfstitel hebben te weren, gefrustreerd.
Blijkens een Uittreksel Justitiële Documentatie van 27 juni 2006 betreffende [verdachte] is [verdachte] niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 51, 57 en 197a (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van EUR 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro).
Dit arrest is gewezen door de 4e meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.E. de Winter, mr. R.C.P. Haentjens en mr. P.C. Kortenhorst, in tegenwoordigheid van mr. M.E.P. Bons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 augustus 2006.