ECLI:NL:GHAMS:2006:AY6425

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/04827
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanslag reinigingsrecht bedrijfsvuil voor beeldend kunstenaar

In deze zaak gaat het om een beroep van een beeldend kunstenaar, belanghebbende, tegen een aanslag in het reinigingsrecht bedrijfsvuil opgelegd door de gemeente Amsterdam. De aanslag, ter hoogte van € 807,68, betreft de inzameling van bedrijfsafvalstoffen die de kunstenaar aanbiedt vanuit zijn atelier aan de a-weg 5 te Amsterdam. Belanghebbende stelt dat de aanslag onterecht is, omdat hij minder afval produceert dan gemiddeld vanuit een bedrijfsruimte en dat het afval qua samenstelling gelijk is aan huishoudelijk afval. De gemeente heeft echter het bezwaar ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Gerechtshof Amsterdam.

Het Hof heeft vastgesteld dat de aanslag terecht is opgelegd, omdat de wetgever de bevoegdheid tot het vaststellen van tarieven voor het reinigingsrecht bedrijfsvuil heeft gedelegeerd aan de gemeentelijke wetgever. Het Hof oordeelt dat de tarieven niet onredelijk zijn vastgesteld en dat de herkomst van het afval bepalend is voor de classificatie als huishoudelijk of bedrijfsafval. Aangezien het atelier niet als woning kan worden beschouwd, is het afval dat daar vandaan komt geclassificeerd als bedrijfsafval. Het Hof concludeert dat de aanslag niet onterecht is en dat de grieven van belanghebbende niet opgaan. De uitspraak van de gemeente wordt bevestigd en het beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Eerste Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van de directeur van de Dienst Belastingen van de gemeente Amsterdam, verweerder.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is op 6 december 2004 ter griffie een beroepschrift ontvangen. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 25 oktober 2004, betreffende de aanslag in het reinigingsrecht bedrijfsvuil van het stadsdeel P voor het jaar 2004.
De aanslag ad € 807,68 is opgelegd aan belanghebbende voor de dienst van het periodiek inzamelen van bedrijfsafvalstoffen die belanghebbende aanbiedt op of vanuit de ruimte a-weg 5 te Amsterdam, in het stadsdeel P. Het bezwaar tegen de aanslag is ongegrond verklaard.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en tot vermindering van de aanslag tot, naar het Hof begrijpt, € 292,26.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend, waarin hij concludeert tot handhaving van de aanslag.
Ter zitting van de Twaalfde Enkelvoudige Belastingkamer van 9 februari 2006 zijn verschenen belanghebbende, vergezeld van A, en namens verweerder mr. B, vergezeld van C. Aan het eind van het onderzoek ter zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten en partijen daarbij meegedeeld dat op 21 februari 2006 mondeling uitspraak zal worden gedaan, tenzij de behandeling van het beroep wordt verwezen naar de meervoudige belastingkamer. De griffier heeft partijen bij brief van 15 februari 2006 meegedeeld dat geen mondelinge uitspraak zal worden gedaan, maar dat de behandeling van het beroep is verwezen naar de meervoudige belastingkamer.
Verweerder heeft bij brief van 2 juni 2006 nadere stukken ingezonden, waarvan de griffier bij brief van 2 juni 2006 een afschrift aan belanghebbende heeft gestuurd.
Het beroep is behandeld ter zitting van de Eerste Meervoudige Belastingkamer van 9 juni 2006, alwaar zijn verschenen belanghebbende, vergezeld van A, en namens verweerder mr. B.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. De ruimte a-weg 5 is een atelier dat na bemiddeling door de Stichting Woon- en Werkruimte voor Kunstenaars is verhuurd aan belanghebbende voor zijn werkzaamheden als beeldend kunstenaar.
2.2. Belanghebbende is niet als ondernemer ingeschreven in het register van de Kamer van Koophandel.
2.3. Bij de onder 1 genoemde brief van verweerder van 2 juni 2006 zijn stukken gevoegd betreffende de vaststelling door de stadsdeelraad van de Verordening afvalstoffenheffing en reinigingsrecht bedrijfsvuil Stadsdeel P 2004 (hierna: de Verordening), waaronder stukken met betrekking tot de vaststelling van de tarieven voor beide heffingen.
3. Geschil
In geschil is of verweerder belanghebbende terecht een aanslag in het reinigingsrecht bedrijfsvuil heeft opgelegd, alsmede de hoogte van die aanslag.
4. Standpunten van partijen en behandeling ter zittingen
4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar hetgeen dienaangaande in de gedingstukken is vermeld.
4.2. Ter zitting van 9 februari 2006 is daaraan het volgende toegevoegd.
Door of namens belanghebbende:
Ik ben een kleine zelfstandige en ik heb weinig afval in mijn atelier. Omgerekend kom ik op € 31 per zak. Ik boetseer veel en heb in mijn atelier minder afval dan in mijn woning. Het is gewoon huishoudelijk afval. Er is mij geadviseerd een particulier bedrijf in te schakelen. Bij andere stadsdelen (Q en R) zijn soortgelijke bezwaren wel gehonoreerd. Het aanslagbedrag is 14x hoger dan dat in het stadsdeel Q. De gemeentelijke ombudsman is zeer geïnteresseerd. Hij heeft mij gewezen op een gemeentelijk accountantsonderzoek. Eén tarief voor het reinigingsrecht is niet goed, er zou een differentiatie moeten zijn. Het atelier is een gesubsidieerde ruimte en daarmee niet te vergelijken met bedrijfsruimten op de vrije markt. Er zou voor dit soort ruimten een uitzondering moeten zijn.
Namens verweerder:
De stadsdelen Q en R hanteren met ingang van 2005 een gedifferentieerd tarief. Het stadsdeel P heeft daar niet voor gekozen. Ik weet niet welk accountantsonderzoek belanghebbende bedoelt. Het gaat om een ruimte waarin afvalstoffen ontstaan. Ten opzichte van de jaren daarvoor is alleen de heffingssystematiek gewijzigd. Ik kan dat aantonen. Dat sommigen voorheen minder betaalden kan te maken hebben met het feit dat toentertijd per aansluiting op het nutsbedrijf een aanslag werd opgelegd.
Gebruikers van een bedrijfsruimte kunnen naar een particuliere ophaaldienst gaan, zij worden dan niet in de heffing betrokken. Voor gebruikers van een woonruimte bestaat die mogelijkheid niet.
4.3. Ter zitting van 9 juni 2006 is aan de standpunten van partijen nog het volgende toegevoegd.
Door of namens belanghebbende:
Ik maak beelden in brons, de modellen worden in het atelier in was gemaakt en vervolgens naar de gieterij gebracht. Daarna werk ik ze zelf af. Mijn artistieke werk veroorzaakt eigenlijk geen afval. Ik heb alleen wat papieren afval en “huishoudelijk” afval, zoals theezakjes en zo meer. De ombudsman is in kennis gesteld van deze procedure; hij heeft mij gezegd dat dit een politieke zaak is. Ik ben ondernemer voor de inkomstenbelasting. Uit mijn kunstenaarschap verwerf ik mijn inkomen. Dit soort ruimtes is alleen te huur voor kunstenaars die minder verdienen dan € 30.000. Daarom is er ook een lage huurprijs. Mijn atelier verhoudt zich tot een bedrijfsruimte als een woningwetwoning tot een woning op de vrije markt.
Namens verweerder:
Het stadsdeel houdt bij hoeveel vuilniszakken er gemiddeld vanuit woonruimten worden aangeboden en hoeveel vanuit bedrijfsruimten. Dat zijn respectievelijk 2 en 6 zakken. Belanghebbende maakt gebruik van de diensten van de ophaaldienst van het stadsdeel. Hij kan ook kiezen voor een particuliere ophaaldienst. Als een contract met zo’n dienst kan worden getoond, wordt er niet geheven.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Het Hof stelt voorop dat, gelet op de erkenning door belanghebbende dat hij vuilniszakken met afval ter inzameling aanbiedt, tussen partijen niet in geschil is dat de dienst ter zake waarvan de aanslag is opgelegd is verleend. Belanghebbendes grieven zijn vervolgens in de eerste plaats gericht tegen het tarief voor het reinigingsrecht bedrijfsvuil. De wetgever heeft de bevoegdheid tot het vaststellen van de tarieven voor het reinigingsrecht bedrijfsvuil toegekend aan de gemeentelijke wetgever, in casu de stadsdeelraad. Het staat de belastingrechter in beginsel niet vrij daarover te oordelen.
5.2. Een van de twee uitzonderingen op vorenbedoelde regel doet zich voor indien de tarieven zodanig zijn vastgesteld dat de geraamde baten de geraamde lasten te boven gaan. Verweerder heeft in dit kader de onder 2. genoemde stukken overgelegd. Belanghebbende heeft de in die stukken opgenomen gegevens omtrent (de omslag van) de kosten van de afvalstoffenheffing en het reinigingsrecht bedrijfsvuil niet betwist. Het Hof heeft ook overigens geen reden voor twijfel aan de juistheid van de in die stukken vermelde gegevens. Uit deze gegevens blijkt dat een uitzondering als hiervoor bedoeld zich niet voordoet.
5.3. De andere uitzondering op de regel dat het de belastingrechter niet vrij staat over de hoogte van de tarieven te oordelen doet zich voor indien de tarieven leiden tot een onwillekeurige of onredelijke heffing, waarop de wetgever bij het toekennen van de heffingsbevoegdheid niet het oog kan hebben gehad.
Naar het Hof begrijpt stelt belanghebbende dat een zodanige uitzondering zich voordoet, nu de geringe door hem aangeboden hoeveelheid afval leidt tot een heffing van omgerekend € 31 per zak. Belanghebbende gaat er evenwel aan voorbij dat het tarief is vastgesteld op basis van het gemiddeld aantal zakken dat vanuit een bedrijfsruimte wordt aangeboden en dat het inherent is aan een gemiddelde dat er gevallen zijn die daar van afwijken. Tot het oordeel dat de hiervoor bedoelde uitzondering zich voordoet kan een zodanige afwijking niet leiden.
5.4. Het vorenoverwogene brengt mee dat de uitzonderingen op de onder 5.1 opgenomen regel zich ten aanzien van het in de Verordening opgenomen tarief niet voordoen. Hieruit volgt dat geen oordeel kan worden gegeven over dit tarief en dat evenmin een oordeel kan worden gegeven over de stelling van belanghebbende dat voor het reinigingsrecht bedrijfsvuil eenzelfde differentiatie in het tarief zou moeten worden opgenomen als voor de afvalstoffenheffing.
5.5. Belanghebbendes grieven zijn voorts gericht tegen het in de Verordening opgenomen onderscheid tussen huishoudelijk afval en bedrijfsafval. Hij voert aan dat het vanuit het atelier afkomstige afval eenzelfde samenstelling heeft als het vanuit zijn woning afkomstige afval. Hoewel het Hof geen reden heeft voor twijfel aan de juistheid van die stelling, kan dit niet tot het oordeel leiden dat het vanuit het atelier afkomstige afval voor de heffing van reinigingsrecht bedrijfsvuil buiten beschouwing moet worden gelaten en belanghebbende ter zake moet worden aangeslagen voor de afvalstoffenheffing. Zowel uit de Verordening als uit de daaraan ten grondslag liggende wetgeving volgt immers dat de herkomst van het afval beslissend is voor de vraag of sprake is van huishoudelijk dan wel van bedrijfsafval en niet de samenstelling van dat afval. Nu een atelier geen woning is, kan niet anders geoordeeld worden dan dat het uit het atelier afkomstige afval bedrijfsafval is. Hieraan doet niet af dat belanghebbende geen in het register van de Kamer van Koophandel ingeschreven bedrijf heeft. Uit hetgeen belanghebbende heeft verklaard omtrent zijn werkzaamheden en de betekenis daarvan voor zijn inkomensverwerving volgt dat verweerder terecht ervan is uitgegaan dat het door belanghebbende aangeboden afval uit een bedrijf afkomstig is en niet uit – een verlengstuk van – zijn huishouding als privé-persoon. Ook de omstandigheid dat het atelier – gesubsidieerd – wordt verhuurd aan kunstenaars die minder dan € 30.000 verdienen, kan niet tot een ander oordeel leiden.
5.6. Belanghebbende heeft nog gesteld dat gebruikers van ateliers in andere stadsdelen van Amsterdam op andere wijze of in het geheel niet in een soortgelijke heffing worden betrokken. Deze stelling kan hem niet baten. Verweerder is immers als heffingsambtenaar van het stadsdeel P niet is gebonden aan de handelwijze van heffingsambtenaren van andere stadsdelen, aangezien deze ambtenaren de eigen verordeningen van die stadsdelen uitvoeren en als afzonderlijke belastingautoriteiten hebben te gelden.
5.7. Het vorenoverwogene voert tot de slotsom dat het beroep ongegrond is.
6. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig een partij te veroordelen tot vergoeding van kosten op de voet van artikel in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 21 juli 2006 door mrs. O.B. Onnes, voorzitter, P.M.F. van Loon, lid van de Belastingkamer en mr. J.P. Kruimel, plaatsvervangend lid, in tegenwoordigheid van mr. E.G. van der Laan als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Cassatie
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.