arrestnummer:
parketnummer: 23-005750-05
datum uitspraak: 14 juli 2006
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter te Hilversum van 28 oktober 2005 in de strafzaak onder parketnummer 13-801836-04 van het openbaar ministerie
tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[GBA-adres verdachte]
en aldaar feitelijk verblijvende.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 31 maart 2006 en 30 juni 2006.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 22 juni 2004 te Hilversum als bestuurder van een motorrijtuig daarmee heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, het Melkpad, terwijl in dat motorrijtuig een radarontvangstapparaat aanwezig was dat geschikt was om de aanwezigheid aan te tonen van een apparaat dat tot doel had om een overschrijding van de maximumsnelheid vast te stellen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Gevoerd verweer - strijdigheid van het radardetectorverbod met artikel 10 EVRM
Verdachte heeft een verweer gevoerd als weergegeven in zijn pleitnota, in essentie er op neer komend dat artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), dat het recht op vrije meningsuiting en informatievergaring beschermt, ook betrekking heeft op de ontvangst van informatie in de vorm van elektromagnetische golven afkomstig van de radarinstallatie, waaruit blijkt op welke plaats een actuele radarsnelheidscontrole plaatsvindt. Het radardetectorverbod belemmert hem in de vergaring van deze informatie en is derhalve in strijd met artikel 10 EVRM en daardoor nietig. Verdachte bepleit dan ook ontslag van alle rechtsvervolging en teruggave van de inbeslaggenomen radardetector.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Ongeacht of het ontvangen van radarstralen door een radardetector het ontvangen van informatie betreft, als bedoeld in artikel 10 EVRM, faalt het beroep op genoemde bepaling reeds omdat het zogenaamde radardetectorverbod, als neergelegd in artikel 5.1.6. van het Voertuigreglement juncto artikel 71 van de Wegenverkeerswet, is toegelaten op grond van het tweede lid van artikel 10 EVRM. Het verbod is, zoals hiervoor weergegeven, voorzien bij wet en is in een democratische samenleving noodzakelijk in het belang van de openbare veiligheid, in het bijzonder de verkeersveiligheid. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezengeachte levert op:
Overtreding van het bepaalde bij artikel 5.1.6. van het Voertuigreglement.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en/of maatregel
De kantonrechter te Hilversum heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van EUR 300,00.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft door het overtreden van artikel 5.1.6. Voertuigreglement, het aanwezig hebben van een radardetector in een motorrijtuig, de naleving van de door de overheid opgestelde verkeersregels gefrustreerd en geschonden.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 8 maart 2006 is verdachte eerder veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.
Het hierna als zodanig te melden inbeslaggenomen voorwerp, dat aan verdachte toebehoort, dient te worden verbeurdverklaard en is daarvoor vatbaar aangezien het bewezengeachte met betrekking tot dit voorwerp is begaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5.1.6 en artikel 8.1 van het Voertuigreglement.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van EUR 300,00 (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 6 (zes) dagen.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt daarbij de proeftijd vast op 2 (twee) jaren.
Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: radardetector.
Dit arrest is gewezen door de 25e meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Otte, mr. A.H.A. Scholten en mr. N.A. Schimmel, in tegenwoordigheid van mr. B.R. Koenders, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 juli 2006.