GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 27 juli 2006 in de zaak met rekestnummer 487/06 van:
[...],
wonende te [woonplaats],
APPELLANT,
procureur: mr. G. van Atten.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant wordt hierna de man genoemd.
1.2. De man is op 24 maart 2006 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 28 december 2005 van de rechtbank te Amsterdam, met kenmerk 328067 / FA RK 05-6213.
1.3. De zaak is op 29 juni 2006 ter terechtzitting behandeld.
1.4. Na te noemen broer van de man, [broer A], is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Evenmin is verschenen de advocaat-generaal, die een schriftelijke conclusie aan het hof heeft doen toekomen.
2.1. De man is geboren [in] 1957.
2.2. Bij hem is in 1998 de diagnose Multiple Sclerose (MS) gesteld. Tevens is er bij de man sprake van een stemmingsstoornis. Ten gevolge van zijn ziekte heeft hij onder meer last van inprentings- en oriëntatiestoornissen.
2.3. De man is ten gevolge van zijn ziekte niet meer in staat zijn belangen behoorlijk waar te nemen. Om deze reden regelen zijn broers [broer A], geboren [in] 1950, en [broer B], geboren [in] 1953, reeds enige tijd zijn zaken. Zulks geschiedt naar volle tevredenheid van zowel de man als zijn broers.
2.4. Zowel [broer A] als [broer B] heeft kenbaar gemaakt samen met de ander als curator benoemd te willen worden.
2.5. De ouders van de man stemmen in met de gezamenlijke benoeming van [broer A] en [broer B] als curator, evenals de meerderjarige kinderen van de man [S], [T] en [U] en zijn minderjarige kinderen [V] en [W].
2.6. Bij de bestreden beschikking – en in zoverre niet aangevallen - is de man onder curatele gesteld.
2.7. Bij beschikking van de rechtbank te Amsterdam van 22 maart 2006 is [broer A] benoemd tot curator. Van deze beschikking is de man niet afzonderlijk in hoger beroep gekomen.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, het verzoek van de man zijn broers [broer A] en [broer B] gezamenlijk tot curator te benoemen, afgewezen. De beslissing ten aanzien van de te benoemen curator is aangehouden.
Van deze beslissing is de man in hoger beroep gekomen.
3.2. De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, zijn inleidend verzoek tot gezamenlijke benoeming van [broer A] en [broer B] als curator alsnog toe te wijzen.
3.3. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en toewijzing van het verzoek.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Aan het oordeel van het hof onderworpen is de vraag of de beide broers gezamenlijk als curator kunnen worden benoemd.
4.2. De man heeft naar voren gebracht dat het de intense wens van alle direct betrokkenen is dat beide broers als curator optreden. Gelet op het progressieve verloop van de ziekte zal de man niet alleen op vermogensrechtelijk maar ook op medisch gebied steeds meer hulp nodig hebben.
Tot op heden worden de financiën van de man geregeld door [broer B], die in de buurt van de man woont. Er is echter veelvuldig contact tussen [broer A] en [broer B] met betrekking hun broer.
Gezien het verloop van de ziekte zal er wellicht op korte termijn gesproken moeten worden over verdergaande opvang en zorg. Dit kan verstrekkende gevolgen hebben. Gaarne zouden de beide broers ook op dit punt de verantwoordelijkheid gezamenlijk op zich nemen. Dit is ook de uitdrukkelijke wens van de man zelf.
De wens is dat [broer B] als curator de vermogensrechtelijke belangen behartigt en [broer A] als curator de niet-vermogensrechtelijke belangen, zoals de medische behandeling, verzorging, verpleging en begeleiding.
Benoeming van beide broers is in het belang van alle drie de broers en ontlast degene die als enige tot curator zou zijn benoemd, die anders voor het geheel verantwoordelijk zou zijn. Onenigheid tussen de curatoren behoeft, mede gezien de verdeling van de taken, niet te worden verwacht. Het gaat hier om broers die zich beiden reeds jarenlang zeer betrokken en verantwoordelijk voelen voor de man en tussen wie eveneens reeds jarenlang overleg plaatsvindt. De onderlinge verstandhouding tussen de drie broers is zeer goed.
De betrokkenen wensen de huidige praktijk, die gedurende de jaren van de ziekte van de man is gegroeid, juridisch vorm te geven door beide broers de positie van curator te verlenen.
Zij doen hiertoe een beroep op artikel 8 EVRM.
4.3. De advocaat-generaal is van mening dat het verzoek van de man om zijn beide broers gezamenlijk te benoemen tot curator dient te worden toegewezen.
4.4. Het hof overweegt als volgt.
Uit het bepaalde in artikel 1:383 Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de wetgever is uitgegaan van benoeming van één persoon tot curator.
4.5. Bezien moet worden of deze wettelijke regeling in het onderhavige geval buiten toepassing moet worden gelaten, omdat deze een ontoelaatbare inbreuk maakt op de rechten die de man en de broers in dit verband kunnen ontlenen aan artikel 8 EVRM.
4.6. Nu de man en de broers een beroep hebben gedaan op artikel 8 EVRM, dient eerst te worden vastgesteld of sprake is van family life in de zin van artikel 8 eerste lid EVRM.
De situatie waarop de man en de broers zich beroepen wordt erdoor gekenmerkt dat [broer A] en [broer B] al jarenlang naar volle tevredenheid van alle betrokken familieleden gezamenlijk de vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen van de door een ernstige ziekte getroffen man behartigen. De broers voelen zich reeds jaren lang zeer betrokken en verantwoordelijk voor de man en de man voelt zich daar in alle opzichten wel bij.
Deze specifieke situatie verdient naar het oordeel van het hof de bescherming van artikel 8 EVRM.
4.7. Benoeming van één persoon tot curator maakt inbreuk op de bijzondere zorgrelatie die tussen de drie broers bestaat, welke relatie hierboven als family life werd gekwalificeerd.
Benoeming van één van de broers tot curator en daarmee toekenning aan die broer met voorbijgaan aan de andere broer van bevoegdheden die zeer nauw verbonden zijn met de zorgrelatie tussen [broer A] en [broer B] en de man, impliceert dus een inbreuk op het family life van de drie broers.
4.8. Naar het oordeel van het hof is er geen deugdelijke reden om bedoelde inbreuk op het family life te rechtvaardigen.
4.9. Aangenomen moet worden dat het – in het belang van de curandus - voorkomen van onenigheid tussen de curatoren het oogmerk van de wetgever is geweest bij de regeling dat slechts één curator kan worden benoemd.
Het hof is in de onderhavige zaak van oordeel dat er geen enkele aanwijzing bestaat dat bij gezamenlijke benoeming van [broer A] en [broer B] tot curator onenigheid tussen hen zal ontstaan. Het gaat immers om een juridische bestendiging van een situatie die al enige jaren naar volle tevredenheid van alle betrokkenen bestaat. De onderlinge verstandhouding tussen de drie broers is zeer goed.
Van belang is mede, dat de benoeming van beide broers tot curator de uitdrukkelijke wens is van de drie broers en dat de betrokken familieleden hiermee instemmen.
Het hof is met de man van oordeel dat genoemde gezamenlijke benoeming in het belang is van alle betrokkenen, en dat zulks als enige benoemde de curator, die anders voor het geheel verantwoordelijk zou zijn, ontlast.
4.10. Het hof zal het verzoek van de man dan ook toewijzen.
Nu [broer A] bij beschikking van 22 maart 2006 alleen tot curator over de man is benoemd, zal het hof thans [broer B] naast de inmiddels benoemde [broer A] tot curator benoemen.
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en in zoverre opnieuw rechtdoende;
benoemt tot curator van de man, geboren [in] 1957, [broer B], geboren [in] 1953, zodat hij gezamenlijk met de bij beschikking van de rechtbank te Amsterdam van 22 maart 2006 benoemde broer A, geboren [in] 1950, curator van [de man] zal zijn;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat deze beschikking binnen tien dagen nadat zij ten uitvoer kan worden gelegd vanwege de thans benoemde curator bekend zal worden gemaakt in: de Nederlandse Staatscourant en in de dagbladen NRC Handelsblad en Het Parool.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W.M.C. Tilleman, R.J.M. Smit en J.Th.L. Brouwer in tegenwoordigheid van mr. J.I. Heuvelhorst als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2006 door de rolraadsheer.