arrestnummer:
parketnummer: [...]
datum uitspraak: 23 mei 2006
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Alkmaar van 21 december 2004 in de strafzaak onder parketnummer [...] van het openbaar ministerie
tegen
[naam verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
[adres en woonplaats]
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 14 december 2004 en op de terechtzitting in hoger beroep van 11 mei 2006.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg van 14 december 2004 op vordering van de officier van justitie toegestane wijziging tenlastelegging.
Van die dagvaarding en vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het tenlastegelegde, in al zijn varianten, heeft begaan, nu volgens hem het bestanddeel opzettelijk” niet kan worden bewezen, ook niet in de zin van “voorwaardelijk opzet”.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Ingevolge de jurisprudentie van de Hoge Raad van 16 augustus 2005 met nummer LJN AT 6425 doet deze situatie zich alleen voor als verdachte ten tijde van zijn handelen van ieder inzicht in de draagwijdte van zijn handelen verstoken was.
Verdachte heeft, in zijn verhoor bij de politie van 15 september 2004 (dossierpagina 3 e.v.), zelf hierover verklaard: “Ik dacht: wat ben ik nou aan het doen. Ik weet niet meer dat ik haar vast had, maar ik wist wel dat ik verkeerd bezig was.” Op grond van deze verklaring en de verklaring van het slachtoffer (dossierpagina 24 en verder) waaruit op geen enkele manier valt af te leiden dat verdachte tijdens het begaan van het tenlastegelegde sliep of anderszins “buiten bewustzijn” was, is het hof van oordeel dat verdachte wel degelijk (op zijn minst genomen enig) inzicht had in de draagwijdte van zijn handelen en de mogelijke gevolgen daarvan.
Het verweer wordt derhalve verworpen
De vraag is vervolgens of en zo ja in hoeverre dat handelen aan verdachte kan worden toegerekend, nu het plaatsvond onder invloed van een grote hoeveelheid eerder op die avond genuttigde verdovende middelen.
Het hof zal hier in het onderdeel “strafbaarheid van de verdachte” nader ingaan.
- Onrechtmatig verkregen bewijs
De raadsman heeft betoogd dat met betrekking tot de zoeking in de woning en de daarbij inbeslaggenomen voorwerpen, sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs. De echtelijke woning is tevens de hoofdverblijfplaats van verdachte en ten tijde van de inverzekeringstelling van verdachte heeft er alsnog een zoeking plaatsgevonden. Niet blijkt uit het dossier dat er toestemming was verdachte, van de rechter-commissaris of de officier van justitie. De bij die zoeking inbeslaggenomen voorwerpen mogen derhalve niet dienen tot het bewijs, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Gelet op de omstandigheid dat de bij die zoeking aangetroffen voorwerpen zouden kunnen dienen tot het bewijs van het primair tenlastegelegde (poging tot moord) en het hof verdachte daarvan zal vrijspreken, is verdere bespreking van dit verweer niet noodzakelijk.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat verdachte
op 15 september 2004 te [woonplaats], gemeente [...], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk zijn echtgenote,[naam], van het leven te beroven, met dat opzet met een hard voorwerp op/tegen het hoofd van die in bed liggende [slachtoffer] heeft geslagen en vervolgens een hand op de neus en mond van die [slachtoffer] heeft geplaatst en gehouden en het hoofd van die [slachtoffer] met het gezicht naar beneden op de matras heeft geduwd en gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezengeachte levert op:
Strafbaarheid van de verdachte
Voor de vraag of en zo ja in hoeverre het handelen aan verdachte kan worden toegerekend, is van belang het rapport van de psychiater, [naam psychiater]. Uit het onderzoek van [psychiater] komt naar voren dat verdachte zegt zich niets te herinneren van de geweldshandelingen.
In het voorjaar van 2003 is verdachte in de ziektewet geraakt en is in die tijd begonnen met het gebruik van drugs. Verdachte geeft aan vooral amfetamines en cocaïne te gebruiken, alsook XTC, zij het in mindere mate. Ter zitting in hoger beroep verklaart verdachte dat hij toentertijd, verdeeld over verschillende momenten op de dag, ongeveer twee gram cocaïne gebruikte.
[psychiater] constateert tijdens zijn onderzoek dat er geen aanwijzingen zijn dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis. Wel is sprake van een ernstige verslavingsproblematiek. Naar het oordeel van de psychiater is verdachte met name het laatste jaar tegen zijn grenzen aangelopen. Hij is steeds verder weggegleden en heeft uiteindelijk zelf zijn ondergang geënsceneerd. De verslaving is hem noodlottig geworden, aldus de psychiater. Naar het oordeel van de psychiater is verdachte normaliter niet agressief, doch eerder agressiegeremd en conflictvermijdend. De psychiater wijst erop dat zich al vroeg in het leven van verdachte symptomen hebben aangekondigd die wijzen op een probleem in de agressieregulatie. Het gebruik van cocaïne heeft zeker ontremmend gewerkt op het los komen van agressie. Het tenlastegelegde is, aldus [psychiater], vermoedelijk grotendeels toe te schrijven aan het gebruik van cocaïne, mogelijk in samenhang met XTC of amfetamines.
Ter terechtzitting van het hof heeft [psychiater] verklaard dat verdachte er bewust voor heeft gekozen om verdovende middelen te gaan gebruiken, en dat het zeer aannemelijk is dat dat gebruik heeft geleid tot een bewustzijnsstoornis of een tijdelijke verwardheidtoestand van waaruit hij tot het delict is gekomen. Gelet op deze omstandigheden komt de psychiater tot de conclusie dat het feit verdachte wel kan worden toegerekend, zij het in (licht) verminderde mate.
Het hof neemt deze conclusie over en maakt deze tot de zijne.
Er is geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank te Alkmaar heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde vrijgesproken.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 263 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarde van verplicht reclasseringscontact ook als dit inhoudt het ondergaan van een behandeling aangaande zijn verslaving en een agressieregulatie training.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft getracht zijn toenmalige echtgenote van het leven te beroven en zich daarmee schuldig gemaakt aan een zeer schokkend feit. Het vertrouwen van [slachtoffer] in haar (ex-) echtgenoot en medemens is ernstig geschaad toen zij zich realiseerde wat haar is overkomen. Uit de door de voorzitter ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer er tot op heden nog hinder van ondervindt. Het hof rekent dit de verdachte ernstig aan.
In eerdergenoemde psychiatrisch rapport concludeert [psychiater] dat bij voortbestaan van de verslaving aan hard drugs de kans aanzienlijk is dat verdachte opnieuw een soortgelijk feit pleegt. Daarnaast is het volgens de psychiater wenselijk dat verdachte beter met agressie leert omgaan. Ook is het wenselijk dat verdachte begeleiding krijgt bij de psychosociale problemen die er bestaan en die mede hebben geleid tot het ontstaan van de verslaving. Om die reden adviseert [psychiater] een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde het accepteren van behandeling van en begeleiding bij zijn verslavingsproblematiek en het volgen van een agressieregulatietraining.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van [datum uittreksel] is verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Hoewel verdachte in de afgelopen jaren volop in de gelegenheid is geweest (ter voorkoming van recidive) te werken aan de door de psychiater gesignaleerde problemen is ter terechtzitting in hoger beroep gebleken dat verdachte de behandeling van zijn verslaving zonder goede reden heeft afgebroken en nog steeds sprake is van ernstige afhankelijkheid van verdovende middelen. Daarmee heeft hij naar het oordeel van het hof er blijk van gegeven geen inzicht te hebben in de ernst van het feit en de problematiek die de opmaat heeft gevormd tot dit feit.
Onder deze omstandigheden doet de door de advocaat-generaal gevorderde staf onvoldoende recht aan de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit feit is gepleegd en acht het hof een straf, van hierna te melden duur, passend en geboden.
Het hierna als zodanig te melden inbeslaggenomen voorwerp, dat aan verdachte toebehoort, dient te worden verbeurdverklaard en is daarvoor vatbaar aangezien het subsidiair bewezengeachte met behulp van dit voorwerp is begaan of voorbereid.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Ten aanzien van het onder subsidiair bewezenverklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.
Bepaalt dat een gedeelte van die gevangenisstraf, groot 1 (één) jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op de grond dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook indien dit inhoudt het volgen van een verslavingsprogramma en het voltooien van een agressieregulatie training.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, op het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een stok (hout).
Gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een shirt, kleur blauw.
Gelast de teruggave aan [slachtoffer] van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 2 stuks handschoenen
- 1 waterpas
- 1 reinigingsdoek, kleur blauw.
Dit arrest is gewezen door de 6e meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. [voorzitter], mr. [oudste raadsheer] en mr. [jongste raadsheer], in tegenwoordigheid van mr. [griffier], en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 mei 2006.