GERECHTSHOF AMSTERDAM
Kenmerk 05/1294 DK
uitspraak van de Douanekamer van 13 juni 2006
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V., gevestigd te A, belanghebbende,
gemachtigde B (C te K),
tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 05/479 van de rechtbank Haarlem van 8 november 2005 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane P /kantoor p, de inspecteur.
1. Beschikking, bezwaar en geding voor de rechtbank
1.1. Belanghebbende heeft op 21 januari 2004 een verzoek om terugbetaling ingediend op de voet van artikel 128 van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW) voor een bedrag van € 45.579 dat aan douanerechten is voldaan in het tweede en derde kwartaal 2003. De inspecteur heeft bij beschikking met dagtekening 11 maart 2004 dit verzoek afgewezen.
1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 26 januari
2005, de beschikking gehandhaafd.
Bij uitspraak van 8 november 2005, verzonden op 10 november 2005, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat noch uit de tekst van artikel 128 van het CDW, noch uit enige bepaling van de Uitvoeringsverordening (hierna : UCDW) blijkt dat de in artikel 128 van het CDW genoemde opsomming van douaneregelingen niet uitputtend zou zijn.
2. De procedure voor de Douanekamer
2.1. Tegen deze uitspraak heeft de gemachtigde van belanghebbende bij beroepschrift van 13 december 2005, ingekomen op 14 december 2005, hoger beroep ingesteld bij de Douanekamer van het Gerechtshof Amsterdam (hierna: de Douanekamer). Het beroepschrift is aangevuld bij brief van 5 januari 2006.
2.2. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2006. Aldaar zijn verschenen namens belanghebbende haar tax manager D en haar gemachtigden, E en A, alsmede namens de inspecteur F. Belanghebbende heeft een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de Douanekamer en de inspecteur. De Douanekamer rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.
De Douanekamer verwijst allereerst naar de feiten die door de rechtbank zijn vastgesteld. Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting stelt de Douanekamer nader de volgende feiten vast.
3.1. Belanghebbende is producent van onder meer sigaretten. De daarvoor benodigde grondstoffen, met name tabak en mengsels van reukstoffen, betrekt zij uit derde landen. Met ingang van 21 februari 1997 is haar onder nummer xxxx een vergunning verleend voor het gebruik van de regeling actieve veredeling volgens het terugbetalingssysteem. Deze vergunning is met ingang van 1 mei 2003 ingetrokken en vervangen door de op deze datum onder nummer xxxx aan belanghebbende verleende nieuwe vergunning voor gebruik van de regeling actieve veredeling volgens het terugbetalingssysteem.
3.2. Bij de onder 2.1.1 bedoelde productie van sigaretten ontstaat afval dat belanghebbende als veredelingsproduct uitvoert en afval dat belanghebbende onder ambtelijk toezicht vernietigt. Ter zake van laatstvermeld afval heeft belanghebbende bij brief van 21 januari 2004 om terugbetaling van douanerechten verzocht. Het verzoek om terugbetaling betreft goederen – sigaretten, ruwe tabak, halffabrikaten en gereed product – welke in het tweede en derde kwartaal van 2003 onder ambtelijk toezicht vernietigd zijn. Bij beschikking van 11 maart 2004 heeft de inspecteur belanghebbendes verzoek afgewezen, zich op het standpunt stellend dat artikel 128 van het CDW een opsomming geeft van de situaties waarin terugbetaling van de douanerechten kan worden verleend en dat, nu vernietiging hierbij niet wordt genoemd, geen aanspraak op terugbetaling bestaat.
3.3. In de aan belanghebbende met ingang van 1 mei 2003 verleende vergunning is onder punt 21 “aanvullende inlichtingen” vermeld dat de met de douaneautoriteiten gemaakte werkafspraken een integraal onderdeel van deze vergunning vormen. Tot deze werkafspraken behoort een omschrijving van de wijze waarop een verzoek tot onder ambtelijk toezicht vernietigen van douanegoederen moet worden gedaan. Als bijlage bij de werkafspraken is een voorbeeld van een formulier “verzoek om vernietiging” met een toelichting daarop gevoegd. Het gaat daarbij om een formulier waarop kan worden aangekruist of het verzoek douanegoederen en/of accijnsgoederen betreft en waarop onder meer gegevens omtrent datum, tijdstip van de vernietiging en het aantal, de soort en de douanewaarde van de te vernietigen goederen moeten worden ingevuld.
4. Het geschil en de relevante wetsbepalingen
4.1. In hoger beroep is in geschil het antwoord op de vraag of de inspecteur het verzoek om terugbetaling van douanerechten terecht heeft afgewezen. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of artikel 128 van het CDW een limitatieve opsomming bevat van de situaties waarin wordt overgegaan tot terugbetaling of kwijtschelding van douanerechten bij toepassing van de regeling actieve veredeling volgens het terugbetalingssysteem.
4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat met het verzoek om teruggaaf een bedrag van € 45.579 is gemoeid.
4.3. Bij de beoordeling van het geschil heeft de Douanekamer de volgende bepalingen in aanmerking genomen:
4.3.1. Artikel 128, lid 1, van het CDW luidt als volgt:
“1. De vergunninghouder kan om teruggaaf of kwijtschelding van de invoerrechten verzoeken indien hij naar het oordeel van de douaneautoriteiten, voldoende aantoont dat de met toepassing van het terugbetalingssysteem in het vrije verkeer gebrachte invoergoederen in de vorm van veredelingsprodukten of in die van goederen in ongewijzigde staat:
- hetzij zijn uitgevoerd,
- hetzij, met het oog op de latere wederuitvoer, onder de regeling douanevervoer, de douane-entrepotregeling, de regeling tijdelijke invoer, de regeling actieve veredeling - schorsingssysteem - dan wel in een vrije zone of een vrij entrepot zijn geplaatst, mits voor het overige aan alle voorwaarden voor de toepassing van de regeling is voldaan.”.
4.3.2. Artikel 544, aanhef en onderdeel e, van de UCDW luidt als volgt:
“In het kader van de aanzuivering van de regeling of het verzoek om terugbetaling van
de rechten bij invoer, wordt met wederuitvoer of uitvoer gelijkgesteld:
(…)
e) de verwijdering, volgens de daarvoor geldende voorschriften, van bijkomende
veredelingsproducten waarvan de vernietiging onder douanetoezicht om
milieuredenen verboden is; voor de toepassing hiervan moet de vergunninghouder
aantonen dat aanzuivering van de regeling overeenkomstig de normale voorschriften
onmogelijk of economisch niet verantwoord is.”.
5. Standpunten van partijen
5.1. Belanghebbende is van mening dat de opsomming in artikel 128, lid 1, van het CDW niet limitatief is. Weliswaar staat in de opsomming van artikel 128, lid 1, van het CDW vernietiging onder ambtelijk toezicht niet genoemd maar dit is geen belemmering voor het verlenen van teruggaaf. Uitgangspunt is dat voorkomen wordt dat veredelde goederen zonder betaling van douanerechten in het vrije verkeer van de Europese Unie worden gebracht. Ter ondersteuning van haar standpunt beroept belanghebbende zich op artikel 544, aanhef en onderdeel e, van de UCDW, waarin, kort gezegd, is bepaald dat de verwijdering van bijkomende verdelingsproducten waarvan de vernietiging onder douanetoezicht verboden is, in het kader van het verzoek om terugbetaling van de rechten bij de invoer wordt gelijk gesteld met uitvoer of wederuitvoer. Artikel 544 van de UCDW ziet op de regeling actieve veredeling, zowel met toepassing van het schorsingssysteem als met toepassing van het terugbetalingssysteem. Uit deze bepaling volgt dat vernietiging gelijk moet worden gesteld met uitvoer en dat mitsdien recht op terugbetaling van douanerechten bestaat. Belanghebbende meent met name dat de rechtbank haar oordeel dat geen aanknopingspunten te vinden zijn in de gemeenschapswetgeving voor belanghebbendes standpunt dat vernietiging gelijk te stellen is met uitvoer, onvoldoende heeft gemotiveerd.
5.2. Ter zitting heeft belanghebbende hieraan het volgende toegevoegd.
- Het bepaalde in artikel 520 van de UCDW wordt in hoger beroep niet meer aangevoerd ter ondersteuning van de stelling dat artikel 128 van het CDW geen limitatieve opsomming bevat.
- De vergunning actieve veredeling volgens het terugbetalingssysteem is aangevraagd in overleg met de douane. Zusterbedrijven in andere lidstaten maken gebruik van de regeling actieve veredeling volgens het schorsingssysteem. Zij hebben derhalve niet te maken met problematiek als de onderhavige.
- Het belang van de vernietiging onder ambtelijk toezicht is gelegen in de heffing c.q. niet-heffing van accijns.
- Aan verwijdering van goederen kan, zo volgt uit artikel 544, aanhef en onderdeel e, van de UCDW pas worden toegekomen indien vernietiging verboden is. Daaruit volgt dat vernietiging ook gelijk moet worden gesteld aan wederuitvoer.
5.3. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat artikel 128 van het CDW een limitatieve opsomming geeft en dat deze bepaling niet kan worden uitgebreid via de UCDW.
5.4. Ter zitting heeft de inspecteur nog het volgende toegevoegd.
- Artikel 544 van de UCDW kan wellicht als uitbreiding van artikel 128 worden gezien maar dat geldt in ieder geval niet voor vernietiging. In zoverre wordt geen uitbreiding aan artikel 128 van het CDW gegeven. In artikel 544, aanhef en onderdeel e van de UCDW wordt verwijdering – onder daarbij gestelde voorwaarden – gelijkgesteld met uitvoer of wederuitvoer. Het is niet vernietiging die wordt gelijkgesteld met uitvoer.
6. De overwegingen van de Douanekamer
6.1. Met de rechtbank is de Douanekamer van oordeel dat in artikel 128 van het CDW limitatief is aangegeven in welke gevallen aanspraak bestaat op terugbetaling van douanerechten in geval van gebruikmaking van de regeling actieve veredeling volgens het terugbetalingssysteem. De Douanekamer sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank en voegt daar – gezien belanghebbendes stellingname in hoger beroep – aan toe, dat naar zijn oordeel het bepaalde in artikel 544, aanhef en onderdeel e, van de UCDW geen grond biedt voor honorering van belanghebbendes standpunt dat in artikel 128 van het CDW geen limitatieve opsomming is opgenomen. Artikel 544, aanhef en onderdeel e, van de UCDW geeft naar het oordeel van de Douanekamer geen uitbreiding aan de in artikel 128 van het CDW vermelde douaneregelingen op grond waarvan terugbetaling van douanerechten bij toepassing van de regeling actieve veredeling volgens het terugbetalingssysteem kan plaatsvinden, doch stelt slechts het aldaar vermelde bijzondere geval – niet zijnde vernietiging – gelijk met wederuitvoer of uitvoer, welke onder het bereik van artikel 128 van het CDW vallen. Belanghebbendes stelling dat uit het bepaalde in artikel 544, aanhef en onderdeel e, van de UCDW volgt dat, nu daarin verwijdering gelijk wordt gesteld met (weder)uitvoer, ook vernietiging met uitvoer of wederuitvoer gelijk moet worden gesteld, vindt naar het oordeel van de Douanekamer evenmin steun in het recht.
6.2. De slotsom is dat het beroep ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.
7. Proceskosten en griffierecht
7.1. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
7.2. Voor vergoeding van het betaalde griffierecht zijn evenmin termen aanwezig
De Douanekamer bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Aldus vastgesteld door mrs. A. Bijlsma, voorzitter, M.E. van Hilten en E.M. Vrouwenvelder, leden van de Douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando, griffier. De beslissing is op 13 juni 2006 in het openbaar uitgesproken.
De griffier: De voorzitter:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.