in de zaak nr. 04/1317 DK
de dato 6 juni 2006
1.1. Op 13 april 2004 is bij de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) een beroepschrift ingekomen van mr. A. van A Belastingadviseurs te B, ingediend namens X te C, belanghebbende.
Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Douane P (hierna:de inspecteur) van 27 februari 2004, kenmerk xxxx, waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen de in één aanslagbiljet vervatte uitnodigingen tot betaling, gedagtekend 16 oktober 2003, kenmerk xxxx, ten bedrage van € 19093 aan douanerechten en € 333,64 aan omzetbelasting, niet-ontvankelijk werd verklaard.
1.2. Van belanghebbende is door de griffier een griffie-recht van € 136 geheven. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft zijn beroepschrift nader gemotiveerd bij brief van 28 februari 2005.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van de Douanekamer van 29 november 2005.
Ter zitting is verschenen namens de inspecteur, mr. D. Belanghebbende, opgeroepen bij aangetekende brief van 17 oktober 2005, is niet verschenen. Een bevestiging van ontvangst van de oproeping is door een medewerker van het kantoor van A Belastingadviseurs op 19 oktober 2005 ondertekend.
2.1. Belanghebbende is op 16 oktober 2003 met vlucht KL xxx uit E (Verenigde Staten), op Schiphol aangekomen. Hij wilde de aankomsthal van de luchthaven verlaten via het zogeheten groene kanaal (“niets aan te geven”). Na het passeren daarvan heeft de douane zijn bagage gecontroleerd en heeft daarin, voor zover hier van belang, 48 japonnen en broekrokken aangetroffen. De douane heeft de douanewaarde van deze goederen vastgesteld op € 1.565 en heeft vervolgens diezelfde dag de onder 1.1. vermelde uitnodigingen tot betaling aan belanghebbende uitgereikt.
2.2. De tekst van het inzake de onder 2.1. vermelde controle opgemaakte verslag met nr. 201/202 luidt, voor zover van belang:
“Dossier 201/202
(…)
"Datum 16-10-2003 (…)
Tijdstip 8.00
Werkpunt Noordhal
Vluchtnummer KL 652 (…)
Naam en voorn(a)m(en) X
(...)
Hoedanigheid (…)Eigenaar
Vrijgave diverse kleding twv € 350
(...)
Goederenregistratie
(...)
Hoofdgroep kleding geweven (…)
Goederensoort japonnen, broekrokken (…)
Douanerecht 12,2 % 190,19 Omzetbelasting 19% 332,31
Land van Oorsprong Amerika (...)
Aantal 48 (…)
Totale waarde € 1565 (…)
Totale belasting € 524,57 Waarde bepaald d.m.v. factuur
(...)”
2.3. Bij brief van 13 november 2003, ingekomen 14 november 2003, heeft mr. A namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de uitnodiging tot betaling. Bij het bezwaarschrift was geen machtiging overgelegd.
Bij brieven van 18 december 2003 en 19 januari 2004 heeft de inspecteur mr. A in de gelegenheid gesteld alsnog een machtiging te overleggen. De inspecteur heeft op zijn brieven geen reactie ontvangen.
Op 27 februari 2004 heeft de inspecteur uitspraak gedaan. Daarin is voorzover hier van belang het volgende vermeld:
"(..) in artikel 2:1 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat men zich kan laten vertegenwoordigen door een gemachtigde.
In de ontvangstbevestiging van uw bezwaarschrift, gedateerd 18 december 2003, werd u in de gelegenheid gesteld binnen vier weken een machtiging van de heer X te overleggen.
Nadat ik op 19 januari 2004 nog geen machtiging had ontvangen wees ik u daar op in mijn brief van die datum en stelde u twee weken extra, tot en met 2 februari 2004 in de gelegenheid een machtiging te overleggen. Tot op heden heb ik geen machtiging van u ontvangen.
Beslissing
Wegens het feit dat u niet bent gemachtigd door diegene aan wie de uitnodiging tot betaling is gericht verklaar ik uw bezwaar op grond van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk".
2.4. Tot de stukken van het geding behoort een door belanghebbende ondertekende, op 20 januari 2004 gedagtekende volmacht waarbij belanghebbende A Belastingadviseurs machtigt “om namens hem tegen de uitnodiging tot betaling gedateerd 16 oktober 2003 (nummer xxxxx) bezwaar te maken, in beroep te komen en cassatie aan te tekenen (…)”
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
I. Is het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk ?
II. Heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk verklaard ?
III. Heeft de inspecteur terecht de in het aanslagbiljet vervatte uitnodigingen tot betaling van omzetbelasting en douanerechten vastgesteld ?
Belanghebbende beantwoordt alle vorenvermelde vragen ontkennend; de inspecteur beantwoordt deze vragen bevestigend.
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. Het bezwaarschrift is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de Belastingdienst ter zake geldende richtlijnen niet in acht heeft genomen.
4.2. De uitnodiging tot betaling is kennelijk willekeurig opgelegd nu bij het opleggen daarvan geen rekening is gehouden met het feit dat over een deel van de goederen geen douanerechten of omzetbelasting geheven mocht worden. Het gaat bij dit deel immers om privé-goederen.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. De uitspraak op bezwaar is gedateerd 27 februari 2004. De beroepstermijn liep af op 9 april 2004. De datum waarop het beroepschrift is binnengekomen bij het Hof is 13 april 2004. Dit is niet tijdig. Ingevolge artikel 6:9, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is bij verzending per post een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Verlenging van de termijn lijkt in deze niet van toepassing. Daarnaast kan niet worden beoordeeld of het beroepschrift voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, nu de enveloppe waarin het beroepschrift is verzonden niet in mijn bezit is.
Het beroep dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
5.2. De uitnodiging tot betaling is gedagtekend 16 oktober 2003. Het bezwaarschrift is ingekomen op 14 november 2003. De bezwaartermijn liep af op 27 november 2003, dus het bezwaar is tijdig ingediend, echter zonder de vereiste machtiging. Nu de indiener van het bezwaarschrift geen gebruik heeft gemaakt van de hem herhaaldelijk geboden gelegenheid dit verzuim te herstellen is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. De omstandigheid dat gemachtigde bij de Douanekamer een - kennelijk door belanghebbende op 20 januari 2004 ondertekende - machtiging heeft ingediend doet daaraan niet af.
5.3. Het onder 2.2. vermelde proces-verbaal geeft aan dat de Douane nieuwe kleding heeft bevonden, alsmede een factuur die op deze kleding betrekking heeft. De aangetroffen hoeveelheid kledingstukken duidt op een handelshoeveelheid, waarvoor geen aangifte door gebruik van het 'groene kanaal' kan worden gedaan. De aangetroffen kleding wordt daarom met toepassing van artikel 234, tweede lid, Uitvoeringsverordening, geacht op onregelmatige wijze te zijn binnengebracht. Voor de goederen is daardoor op basis van artikel 202 Communautair Douanewetboek (verder: CDW) een douaneschuld ontstaan. Over de goederen zijn derhalve terecht douanerechten geheven. De privé-kleding van belanghebbende is vrijgegeven en daarover zijn, in tegenstelling tot hetgeen belanghebbende stelt, géén douanerechten geheven.
5.4. Ter zitting heeft de inspecteur nog het volgende aan zijn stellingen toegevoegd:
Er is goed gezocht of er geen machtiging is ontvangen. De machtiging die belanghebbende heeft overgelegd is niet ontvangen, althans niet eerder dan na toezending door de Douanekamer bij de stukken van het beroepschrift.
6.1. De uitspraak op het bezwaarschrift is gedagtekend 27 februari 2004, de beroepstermijn eindigt dan in beginsel op 9 april 2004. Gelet op de Algemene termijnenwet wordt de beroepstermijn in het onderhavige geval evenwel verlengd tot en met 13 april 2004, zijnde de datum van ontvangst van het beroepschrift op de griffie van de Douanekamer. Het beroepschrift is derhalve tijdig ingediend. Belanghebbende is ontvankelijk in zijn beroep.
6.2. Aangezien tijdens de bezwaartermijn, ondanks herhaald verzoek van de inspecteur, geen machtiging is overgelegd, is belanghebbendes bezwaar, gelet op het bepaalde in artikel 6:6 van de Awb, op goede gronden door de inspecteur niet-ontvankelijk verklaard. Dat tot de stukken een door belanghebbende ondertekende machtiging behoort doet hieraan niet af, nu de inspecteur ter zitting gemotiveerd heeft verklaard dat hij deze machtiging niet eerder dan na toezending door de Douanekamer heeft ontvangen, welke verklaring de Douanekamer aannemelijk acht.
6.3. Uit het vorenoverwogene volgt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
De Douanekamer acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Douanekamer verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 6 juni 2006 door mr. A. Bijlsma, voorzitter, mr. M.E. van Hilten en mr. E.M. Vrouwenvelder, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando, griffier. De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
De griffier: De voorzitter:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en bevat ten minste:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de indiener de Hoge Raad verzoeken de wederpartij te veroordelen tot betaling van de proceskosten.