GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIJFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
[A],
wonende te [...],
APPELLANT in het principaal hoger beroep,
GEÏNTIMEERDE in het incidenteel hoger beroep,
procureur: mr. Ch.M. de Ruiter,
1. de vennootschap onder firma [VENNOOTSCHAP B], handelend onder de naam [...], gevestigd te [...],
2. [C], wonende te [...],
3. [D], wonende te [...],
GEÏNTIMEERDEN in het principaal hoger beroep,
APPELLANTEN in het incidenteel hoger beroep,
procureur: mr. C.J. Blauw.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Het hof heeft op 21 april 2005 tussen partijen een arrest gewezen. Voor het verloop van de procedure tot die datum verwijst het hof naar dat arrest.
1.2 [Vennootschap B] c.s. hebben op grond van het tussenarrest een akte genomen en [A] heeft daarop gereageerd met een antwoordakte.
1.3 Ten slotte hebben partijen het hof wederom gevraagd arrest te wijzen op basis van de stukken van het geding in eerste instantie en in hoger beroep.
2. Verdere behandeling van het hoger beroep
2.1 Bij het tussenarrest zijn [vennootschap B] c.s. in de gelegenheid gesteld zich bij akte nader uit te laten over de hoogte en berekening van de door hen met het inbreukmakend grafmonument genoten netto winst, vergezeld van een verklaring van een registeraccountant dan wel van een daarmee gelijk te stellen onafhankelijke derde.
2.2 [Vennootschap B] c.s. hebben daartoe bij akte in het geding gebracht een kopie van de offerte met betrekking tot het voor het graf van [X] vervaardigde grafmonument alsmede een kopie van de met betrekking tot dit grafmonument verzonden factuur ad NLG 5.251,50 inclusief 17,5% BTW, welk bedrag overeenkomt met het offertebedrag. Daarnaast hebben [vennootschap B] c.s. overgelegd een handgeschreven notitie, betreffende de aankoop van drie stukken versteend hout, stellende dat daarvan de steen aangeduid als “steen nr 4” (NLG 557,--) betreft de aan [A] voor het graf van zijn moeder gebruikte steen, en de steen aangeduid met “steen groot” (NLG 1.310,--) de voor het graf van [X] gebruikte steen, terwijl de steen aangeduid met "steen nr 9" zich nog in het bezit van [vennootschap B] c.s. bevindt en nog niet voor een grafmonument is gebruikt of anderszins is verwerkt. [Vennootschap B] c.s. hebben tevens in het geding gebracht een kopie van een bankafschrift met betrekking tot de betaling ad in totaal NLG 2.317,-- van, naar hun zeggen, deze drie stukken versteend hout aan [het crematorium]. Daarnaast hebben [vennootschap B] c.s. een kopie overgelegd van de offerte voor de met betrekking tot het grafmonument van [X] benodigde en door een derde vervaardigde staalconstructie ad NLG 160,-- exclusief BTW. Van de overige gebruikte materialen – een betonnen pilaar (NLG 657,67) en een betonplaat dienende als fundering van het grafmonument (NLG 30,--) – stellen [vennootschap B] c.s. geen facturen meer beschikbaar te hebben. Inclusief werkzaamheden en leges stellen [vennootschap B] c.s. in totaal NLG 3.771,67 te hebben besteed, hetgeen resulteert in een bruto opbrengst (ex BTW) van NLG 4.495,28 en dus, na aftrek van kosten, in een netto winst van NLG 723,61, overeenkomend met een winstpercentage van 19,2%.
2.3 [Vennootschap B] c.s. stellen dat zij, gezien de in verhouding tot de gemaakte winst aanzienlijke kosten gemoeid met het inschakelen van een registeraccountant, geen verklaring van een registeraccountant hebben gevraagd. Nu zij ook hun bedrijf hebben gestaakt en niet meer beschikken over een administrateur menen [vennootschap B] c.s. te mogen volstaan met de bij akte overgelegde stukken en de op grond daarvan gemaakte berekening van de netto winst. Zij bieden nader bewijs aan voor de juistheid van hun – naar het hof begrijpt – methode van berekening en bieden daartoe aan een verklaring te vragen van de Algemene Bond van Natuursteenbedrijven.
2.4 Het hof oordeelt dat onder de door [vennootschap B] c.s. gestelde – en op zichzelf door [A] niet bestreden – omstandigheden de door [vennootschap B] c.s. verstrekte gedetailleerde berekening van de kosten van het grafmonument, tezamen met de overgelegde stukken, genoegzaam is. De hoogte van de factuur is als zodanig door [A] niet betwist, zodat deze bij de becijfering van de genoten winst tot uitgangspunt strekt. Dit geldt evenzeer voor het door [vennootschap B] c.s. genoemde winstpercentage van 19,2. [A] heeft immers niet weersproken dat dit een (naar het hof begrijpt: in de branche) alleszins gebruikelijk winstpercentage is. Ook overigens komt het door [vennootschap B] c.s. genoemde percentage het hof niet ongebruikelijk voor. Alleen al daarom komt de winstbegroting van [vennootschap B] c.s. aanvaardbaar voor. Weliswaar betwist [A] de juistheid van door [vennootschap B] c.s. opgevoerde kosten, doch deze betwisting doet niet af aan het gestelde gebruikelijke winstpercentage. Voor het leeuwendeel van de kosten heeft verder te gelden dat door hem verder niet met enig relevant bewijsstuk is toegelicht of anderszins aannemelijk is gemaakt waarom die kostenposten ten onrechte zijn opgevoerd of ongebruikelijk zijn.
2.5 [Vennootschap B] c.s. hebben verder aangevoerd dat de netto winst nog dient te worden verminderd met de kosten van de derde steen, ad NLG 450,--, omdat deze als onverkoopbaar dient te worden beschouwd aangezien hij niet meer gebruikt zou kunnen worden. Het risico bestaat immers, aldus [vennootschap B] c.s., dat [A] – zo begrijpt het hof – toepassing van deze steen in enig grafmonument of ander product als inbreuk op het auteursrecht zal beschouwen op het door hem ontworpen grafmonument en daartegen actie zal nemen. Het hof deelt dit standpunt niet en oordeelt, zoals ook reeds in het tussenarrest is overwogen (rechtsoverweging 4.7), dat heel goed mogelijk is een plak versteend hout (bijvoorbeeld in een grafmonument) te verwerken op een wijze die geen inbreuk maakt op het auteursrecht van [A]. Daarbij komt nog dat denkbaar is dat de steen ook op andere wijze nog te gelde wordt gemaakt.
2.6 Een en ander leidt ertoe – nu in het kader van dit hoger beroep geen andere stellingen of weren nog bespreking behoeven dan die welke in het onderhavige arrest en dat van 21 april 2005 reeds zijn behandeld – dat de door [vennootschap B] c.s. op het grafmonument behaalde winst moet worden begroot op het volgens de berekening van [vennootschap B] c.s. vastgestelde bedrag van NLG 723,61, overeenkomend met € 328,36.
2.7 Nu beide partijen gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld ziet ook het hof reden de proceskosten in eerste aanleg te compenseren zodat het vonnis waarvan beroep in zoverre in stand kan blijven. Ten behoeve van de leesbaarheid zal het hof evenwel het vonnis vernietigen en de beslissingen opnieuw formuleren. Grief 8 in het principaal en grief 12 in het incidenteel appèl behoeven derhalve geen verdere behandeling. Met uitzondering van de gedeeltelijke gegrondheid van grief 2 in het principaal appèl treft dus geen van de grieven van het principaal en het incidenteel appèl doel. De kosten van het principaal appèl zullen om die reden tussen partijen worden gecompenseerd. De kosten van het incidenteel appèl komen voor rekening van [vennootschap B] c.s.
- vernietigt het vonnis waarvan beroep,
- veroordeelt [vennootschap B] c.s. om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [A] te betalen een bedrag van € 328,36 (driehonderd achtentwintig euro en zesendertig eurocent);
- verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
- compenseert de proceskosten van het geding in eerste aanleg en van het hoger beroep tussen partijen aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- wijst af het meer of anders gevorderde;
in het incidenteel appèl:
- wijst het hoger beroep af;
- veroordeelt [vennootschap B] c.s. in de kosten van het incidenteel hoger beroep, en begroot deze kosten, tot heden aan de zijde van [A] gevallen, op € 894,--.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep, A.N. van de Beek en E.A. Mout-Bouwman en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 februari 2006 door de rolraadsheer.