GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 6 april 2006 in de zaak onder rekestnummer 1595/2005 NOT van:
[klager],
wonende te [woonplaats],
APPELLANT,
gemachtigde: mr. dr. E.W.J. Ebben,
[notaris],
notaris te [plaats],
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Namens appellant, verder te noemen klager, is bij een op 13 oktober 2005 ter griffie ingekomen verzoekschrift - met bijlagen - tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Amsterdam, verder te noemen de kamer, van 20 september 2005 waarbij de door klager tegen geïntimeerde, hierna te noemen de notaris, ingediende klacht ongegrond is verklaard.
1.2. Van de zijde van de notaris is op 25 november 2005 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 9 februari 2006. Klager en zijn gemachtigde, alsmede de notaris zijn verschenen. Allen hebben het woord gevoerd.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie alsmede van de hiervoor genoemde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing als feiten heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van die feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook daarvan uitgaat.
4. Het standpunt van klager
4.1. Kort samengevat verwijt klager de notaris dat de notaris het testament van zijn moeder, mevrouw [X], verder te noemen testatrice, op 23 maart 2004 heeft gepasseerd zonder een onderzoek in te stellen naar de geestelijke vermogens van testatrice. Dit geldt te meer nu testatrice in het testament had laten opnemen dat het haar wens was dat het stoffelijk overschot van haar vooroverleden zoon zou worden opgegraven en tegelijkertijd met haar stoffelijk overschot zou worden gecremeerd.
4.2. Voorts wordt de notaris verweten dat zij de reden voor het bewind niet heeft onderzocht, voordat zij op 4 april 2004 een aanvullend testament heeft gepasseerd na de onder bewindstelling van de testatrice bij beschikking van 1 april 2004.
5. Het standpunt van de notaris
5.1. De notaris betwist de stellingen van klager en verweert zich als volgt.
5.2. De notaris heeft op 23 maart 2004, voorafgaande aan het passeren van het testament, uitvoerig met testatrice gesproken en tijdens dat gesprek heeft de testatrice geen aanleiding gegeven om te twijfelen aan haar geestelijke vermogens. Die twijfels waren ook niet gerezen bij de kandidaat-notaris, die testatrice op 22 maart 2004 op verzoek van de notaris had bezocht. Bovendien heeft de notaris testatrice gevraagd of zij zich de consequenties van haar testament realiseerde. Testatrice heeft daarbij aangegeven dat zij zich hiervan ten volle bewust was. In dat verband heeft zij medegedeeld geen enkel contact met klager meer te willen hebben omdat zij een slechte verstandhouding met hem had.
De notaris voegt er aan toe dat testatrice niet op een psychiatrische afdeling lag en dat de afdeling maatschappelijk werk van het ziekenhuis, die de notaris had verzocht zich bij testatrice te vervoegen teneinde een testament op te maken, niets heeft vermeld over een mogelijke geestelijke stoornis.
5.3. Ten aanzien van het opgraven van het stoffelijk overschot van de voor- overleden zoon van testatrice heeft de notaris aangevoerd dat deze bepaling in het testament van de testatrice is opgenomen voor de gemoedsrust van testatrice, ongeacht of deze wens feitelijk uitvoerbaar was. Zij heeft testatrice erop gewezen dat het op grond van de desbetreffende wettelijke bepalingen niet mogelijk zou zijn het lichaam op te graven. Ook na de onderbewindstelling gaf het toen gevoerde gesprek geen aanleiding te twijfelen aan de geestelijke vermogens van testatrice.
6.1. Het onderzoek in hoger beroep heeft naar het oordeel van het hof niet geleid tot vaststelling van andere feiten, dan wel andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt.
6.2. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.3. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, W.J.J. Los en A.M.A. Verscheure en in het openbaar uitgesproken op donderdag 6 april 2006 door de rolraadsheer.
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN TE AMSTERDAM
Beslissing van 20 september 2005 op de klacht nummer K 2/05 van:
[klager],
wonende te [woonplaats],
gemachtigde [X],
[de notaris],
notaris te [vestigingsplaats].
Het verloop van de procedure
De kamer is uitgegaan van de volgende stukken:
- klachtbrief met bijlagen van 2 februari 2005;
- verweerschrift van 1 maart 2005;
- repliek van 23 maart 2005;
- dupliek van 22 april 2005.
De klacht is behandeld ter openbare zitting van 19 juli 2005, waar klager, vergezeld van zijn gemachtigde, alsmede de notaris zijn verschenen. Beide partijen hebben het woord gevoerd en hun standpunten nader toegelicht, de gemachtigde van klager aan de hand van pleitaantekeningen. Uitspraak is bepaald op 20 september 2005.
De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
a. Klagers moeder (hierna: testatrice) is in 2004 opgenomen in het [S] Ziekenhuis te [vestigingsplaats] in verband met een behandelbare aandoening, waarvoor zij evenwel behandeling heeft geweigerd. Notities naar aanleiding van een poliklinisch consult luiden, voorzover van belang:
“Pte wilsbekwaam geacht (conform eerdere rapportage) mbt behandelwensen; echter niet wilsbekwaam over beslissingen inzake haar zoon”
b. Op verzoek van testatrice via de maatschappelijk werkster van het ziekenhuis heeft kandidaat-notaris [Y], verbonden aan het kantoor van de notaris, op 22 maart 2004 een bespreking gevoerd met testatrice over haar testament.
c. Op 23 maart 2004 heeft de notaris het testament van testatrice gepasseerd op de afdeling Chirurgie van het [S] Ziekenhuis, waarbij klager is onterfd.
d. Bij beschikking van 1 april 2004 heeft de rechtbank Amsterdam het vermogen van testatrice op verzoek van klager onder bewind gesteld, omdat zij als gevolg van haar lichamelijke en/of geestelijke toestand niet in staat was ten volle haar vermogensrechtelijke belangen waar te nemen.
e. Op 8 april 2004 heeft de notaris een aanvullend testament van testatrice gepasseerd, wederom in het ziekenhuis. Dit aanvullend testament bevatte slechts een regeling betreffende de executele en het afwikkelingsbewind.
f. Testatrice is op 20 april 2004 op 61-jarige leeftijd overleden.
De klacht
1.1 De notaris wist dat testatrice al wat ouder was en bovendien ziek. Verder heeft het ziekenhuis haar ook aangemerkt aan als psychiatrisch patiënt. De notaris had de testamenten dan ook niet mogen passeren zonder op zijn minst een onderzoek in te stellen naar de vraag of testatrice leed aan een geestelijke stoornis, waardoor een redelijke waardering van de bij haar testament betrokken belangen werd belet. Voor een dergelijk onderzoek was te meer aanleiding nu testatrice in haar uiterste wil de bizarre wens te kennen gaf dat het lichaam van haar vooroverleden zoon [R] zou worden opgegraven om samen met haar eigen stoffelijk overschot te worden gecremeerd. Omdat de notaris geen deskundige is op het gebied van psychische aandoeningen is het de plicht van de notaris om de geestelijke vermogens van de testatrice in het licht van haar ziektebeeld te onderzoeken. Het voorgaande geldt te meer voor het aanvullende testament, dat is gepasseerd na de onderbewindstelling. Het had op de weg van de notaris gelegen om de reden voor het bewind te onderzoeken, hetgeen zij heeft nagelaten. Desgevraagd heeft de notaris meegedeeld dat zij van een geestelijke stoornis “niet wilde weten”. De notaris heeft niet willen zien dat testatrice leed aan een geestelijke stoornis. Zij heeft contact met klager, die haar over deze stoornis had kunnen informeren, vermeden. Dat de notaris in deze omstandigheden heeft gemeend niet één, maar zelfs twee testamenten te mogen passeren zonder enig nader onderzoek, is in strijd met de zorgvuldigheid die een notaris in de uitoefening van zijn ambt betaamt. Door in deze zorgvuldigheid tekort te schieten heeft de notaris de belangen van klager ernstig geschaad en bovendien het aanzien van het ambt geschaad.
Het verweer
2.1 Zowel mr. [Y] als de notaris zelf hebben uitvoerig met testatrice gesproken over het testament. Bij geen van deze besprekingen heeft testatrice aanleiding gegeven om te twijfelen aan haar geestelijke vermogens. De notaris heeft haar gevraagd of ze zich van de consequenties van het testament bewust was. Testatrice beaamde dit. Zij vertelde bovendien dat zij geen enkel contact met klager wilde hebben omdat zij met hem een slechte verstandhouding had. Tijdens deze bespreking duidde niets erop dat testatrice niet in staat zou zijn haar wil te bepalen. Zij was heel stellig in haar wensen. De bepaling over het opgraven van [R] wilde testatrice voor haar eigen gemoedsrust in het testament opnemen, ongeacht de vraag of de uitvoering van die wens mogelijk was. Zij had destijds zelf de begrafenis van [R] geregeld, maar heeft zich later afgevraagd of hij niet liever gecremeerd had willen worden. Niet valt in de zien dat het opnemen van deze wens in het testament zou getuigen van een geestelijke stoornis. Over de medische behandeling heeft de notaris niet met testatrice gesproken. Testatrice lag niet op een psychiatrische afdeling. De afdeling maatschappelijk werk van het ziekenhuis, door wie de notaris was ingeschakeld, heeft ook niets gezegd over een mogelijke geestelijke stoornis van testatrice. Ook tijdens de bespreking na de onderbewindstelling bleek de notaris dat testatrice volledig in staat was te bepalen wie haar nalatenschap zou afwikkelen, en dat zij de consequenties daarvan overzag. Dat testatrice onder bewind is gesteld deed daaraan niet af. De notaris ontkent te hebben gezegd dat zij niet wil weten van een geestelijke stoornis van testatrice. Wel beaamt de notaris dat zij heeft geweigerd klager te woord te staan voorafgaand aan haar eerste bespreking met testatrice. Zij wilde eerst testatrice zelf spreken om haar eigen indruk op te doen.
De beoordeling
3.1 Ingevolge artikel 98, eerste lid, Wet op het notarisambt zijn notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als notarissen of kandidaat-notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris of kandidaat-notaris niet betaamt.
3.2 In geschil is de vraag of de notaris een onderzoek naar de geestelijke vermogens van testatrice had moeten uitvoeren alvorens haar testament en aanvullend testament te passeren.
Of iemand ten tijde van het passeren van zijn testament in staat in zijn wil te verklaren is in eerste instantie ter beoordeling van de betrokken notaris. Vast staat dat de afdeling Maatschappelijk Werk van het [S] Ziekenhuis de notaris niet heeft ingelicht over een eventuele geestelijke stoornis van testatrice. Eveneens staat vast dat testatrice ten tijde van het bezoek van de notaris niet op een psychiatrische afdeling van het ziekenhuis lag, maar op de afdeling Chirurgie. Weliswaar heeft klager de notaris benaderd vóór haar bespreking met testatrice teneinde het punt van de wilsbekwaamheid van testatrice te bespreken, maar de notaris heeft correct gehandeld jegens testatrice door klager op dat moment niet te woord te staan, zodat zij onbevangen de bespreking met testatrice kon houden.
3.3 Er is geen grond om te twijfelen aan de verklaring van de notaris dat testatrice haar wensen met betrekking tot haar nalatenschap duidelijk heeft kenbaar gemaakt, alsmede dat testatrice begreep dat klager bij onterving een beroep zou kunnen doen op de legitieme portie. Uit de aantekeningen naar aanleiding van het poliklinisch consult blijkt dat de behandelend arts haar weliswaar wilsonbekwaam achtte ten aanzien van haar zoon, maar niet ten aanzien van haar behandeling, zodat de wilsonbekwaamheid ten aanzien van haar vermogen ook geenszins vaststaat. Het feit dat testatrice in het testament haar wens wilde opnemen dat [R] zou worden opgegraven om samen met haar te worden gecremeerd, vormt evenmin een aanwijzing dat zij niet in staat zou zijn haar wil te bepalen ten aanzien van haar vermogen. Evenmin brengt een onderbewindstelling dit zonder meer met zich.
3.4 Aan klager kan worden toegegeven dat het zeer wel mogelijk is dat testatrice als gevolg van een geestelijke stoornis niet handelingsbekwaam was met betrekking tot klager, maar dit behoefde voor de notaris niet kenbaar te zijn. De notaris was niet op de hoogte van de informatie waarover klager beschikte en er is geen grond om aan te nemen dat de notaris voorafgaand en tijdens de bespreking die zij met testatrice heeft gevoerd signalen heeft ontvangen dat testatrice de strekking van haar wensen niet zou onderkennen. Onder deze omstandigheden behoefde de notaris geen onderzoek naar de geestvermogens van testatrice in te stellen. De klacht is daarom ongegrond.
3.5 Gelet op het bovenstaande wordt beslist als volgt.
- verklaart de klacht ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.Y.C. Poelmann, voorzitter, M. Bijkerk, S.G. Ellerbroek, A.J.W.M. van Hengstum, P.J. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van Bennekom, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2005.
mr. E. van Bennekom, mr. M.Y.C. Poelmann,
secretaris. voorzitter.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam (postbus 1312,
1000 BH Amsterdam) binnen 30 dagen na de dag van verzending van de aangetekend verzonden kennisgeving.