ECLI:NL:GHAMS:2006:AV3051

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
622/05 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van gerechtsdeurwaarder bij ambtshandelingen en beslaglegging

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 16 februari 2006, gaat het om een klacht van een klager tegen een gerechtsdeurwaarder. De klager, wonende te [plaats], heeft een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder, die verantwoordelijk was voor het leggen van beslag op zijn inkomsten onder de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en het ABP. Klager stelt dat de gerechtsdeurwaarder ten onrechte geen beslagvrije voet heeft toegepast, waardoor hij in financiële problemen is gekomen. De gerechtsdeurwaarder heeft erkend dat hij de beslagvrije voet niet heeft toegepast, maar verdedigt zich door te stellen dat de klager zelf verantwoordelijk is voor zijn situatie en dat hij niet heeft gereageerd op verzoeken tot betaling van alimentatie aan zijn ex-echtgenote.

Het hof oordeelt dat de gerechtsdeurwaarder inderdaad tekort is geschoten in zijn verplichtingen door geen beslagvrije voet toe te passen. Dit heeft geleid tot onterecht beslag op de volledige inkomsten van de klager, wat niet in lijn is met de wettelijke bepalingen. Het hof vernietigt de eerdere beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders en verklaart de klacht op dit onderdeel gegrond. De gerechtsdeurwaarder wordt berispt, maar het hof oordeelt dat de maatregel van berisping passend is en blijft staan. De beslissing benadrukt de verantwoordelijkheid van gerechtsdeurwaarders om zorgvuldig om te gaan met ambtshandelingen en de noodzaak om de rechten van schuldenaren te respecteren, met name in situaties waarin beslag wordt gelegd op hun inkomsten.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en onderstreept de belangrijke rol van gerechtsdeurwaarders in het waarborgen van een eerlijke behandeling van schuldenaren, evenals de noodzaak voor hen om zich aan de wettelijke vereisten te houden bij het uitvoeren van hun taken.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
BIJ VERVROEGING
Beslissing van 16 februari 2006 in de zaak onder rekestnummer 622/05 GDW van:
[Z]
wonende te [plaats],
APPELLANT
t e g e n
[gerechtsdeurwaarder]
gerechtsdeurwaarder te [plaats],
GEïNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Ter griffie van het hof alhier is op 19 april 2005 ingekomen een verzoekschrift - met bijlagen - van appellant, verder te noemen klager, waarbij hij tijdig hoger beroep instelt tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder te noemen de kamer, van 15 maart 2005, verzonden op 8 april 2005, waarbij de klacht van klager tegen geïntimeerde, verder te noemen de gerechtsdeurwaarder, gedeeltelijk gegrond is verklaard onder oplegging van de maatregel van berisping, en de klacht voor het overige ongegrond is verklaard.
1.2. Van de zijde van de gerechtsdeurwaarder is op 17 mei 2005 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 26 januari 2006. De gerechtsdeurwaarder is, overeenkomstig zijn aankondiging gedaan bij brief ingekomen op 24 januari 2006, niet verschenen. Klager is, alhoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de behandeling van de zaak in eerste aanleg, alsmede van de hiervoor vermelde stukken.
3. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt zodat ook het hof van deze feiten uitgaat.
4. Het standpunt van klager
Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij ten onrechte bij de beslaglegging op klagers inkomsten onder de SVB en het ABP geen rekening heeft gehouden met de beslagvrije voet. Voorts heeft de gerechtsdeurwaarder twee maal het volledige, door klagers ex-echtgenote [G], hierna: [G], geclaimde, bedrag gevorderd. Omdat klager na de beslaglegging door de gerechtsdeurwaarder helemaal geen inkomsten meer had zag hij zich genoodzaakt een kort geding aan te spannen teneinde tot opheffing van het beslag te komen. Klager heeft hiervoor kosten moeten maken en heeft derhalve schade geleden. Tenslotte heeft de gerechtsdeurwaarder, ondanks de uitspraak van de rechtbank te Rotterdam op 11 juni 2003 dat de beslagen onmiddellijk opgeheven moesten worden, nadien bedragen aan [G] betaald.
5. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder
5.1. De gerechtsdeurwaarder stelt dat klager niet reageerde op zijn verzoek tot betaling van verschuldigde alimentatie aan [G]. De gerechtdeurwaarder heeft hierop beslag gelegd c.q. beslag doen leggen onder respectievelijk de SVB en het ABP. Het niet toepassen van een beslagvrije voet werd ingegeven door een achteraf onjuist gebleken interpretatie van artikel 479 e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Wat betreft het onder het ABP gelegde beslag wijst de gerechtsdeurwaarder erop dat de gerechtsdeurwaarder die beslag legt hierin zijn eigen verantwoordelijkheid heeft. Met betrekking tot genoemd beslag is dat gerechtsdeurwaarder mr. [B] te [plaats]. Klager dient zijn klacht voor wat betreft dit onderdeel dan ook tot deze gerechtsdeurwaarder te richten.
5.2. De stelling van klager dat er ten onrechte twee maal voor hetzelfde bedrag beslag is gelegd wordt door de gerechtsdeurwaarder bestreden met de stelling dat een schuldeiser het recht heeft zich te verhalen op alle vermogensbestanddelen van een debiteur. Het gelijktijdig leggen van diverse beslagen op verschillende vermogensbestanddelen is derhalve toegestaan en dit betekent niet dat een schuldeiser uit is op dubbele betaling van zijn vordering.
5.3. Nadat klager zijn executiegeschil aanhangig had gemaakt bij de rechtbank te Rotterdam zijn klager en [G] ter terechtzitting van 11 juni 2003 tot een vergelijk gekomen. De voorzieningenrechter heeft dit vergelijk vastgelegd in zijn vonnis van 11 juni 2003 en dit luidt dat de beslagen met onmiddellijke ingang zouden worden opgeheven en de bedragen die door [G] uit hoofde van de beslagen zijn geïnd aan haar blijven zonder verdere verrekening met klager. De gerechtsdeurwaarder heeft de SVB en het ABP hiervan op de hoogte gesteld. Desondanks ontving de gerechtsdeurwaarder zowel van de SVB als van het ABP nadien een betaling. Dit bedrag is, samen met eerder uit hoofde van beslagen geïnde gelden, door de gerechtsdeurwaarder aan [G] uitgekeerd. De gerechtsdeurwaarder heeft nadien [G] verzocht het te veel ontvangen bedrag aan hem terug te betalen. De gerechtsdeurwaarder voegt hier voorts aan toe dat klager en [G] trachten te komen tot een convenant en dat op voorstel van klager genoemd bedrag zal worden verrekend in een afbouwregeling.
5.4. Voorts stelt de gerechtsdeurwaarder zich op het standpunt dat klagers wens dat ook de voor 11 juni 2003 uit kracht van de beslagen ontvangen gelden aan hem worden terugbetaald, althans tot de beslagvrije voet, niet terecht is. Klager heeft er ter zitting van de rechtbank te Rotterdam zelf mee ingestemd dat [G] deze bedragen mocht behouden.
Wat betreft de door klager gemaakte kosten voor het kort geding stelt de gerechtsdeurwaarder dat onderdeel van het op 11 juni 2003 getroffen vergelijk was dat iedere partij de eigen kosten zou dragen.
6. De beoordeling
6.1. Het onderzoek in hoger beroep heeft naar het oordeel van het hof niet geleid tot de vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen omtrent de klacht dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt, met uitzondering van het navolgende.
6.2. In tegenstelling tot hetgeen de kamer in rubriek 4.6. van de bestreden beslissing overweegt is het hof van oordeel dat het niet toepassen van de beslagvrije voet bij het onder het ABP gelegde beslag aan de gerechtsdeurwaarder kan worden toegerekend. Weliswaar is de gerechtsdeurwaarder te [plaats] eveneens zelf verantwoordelijk voor de door hem verrichte ambtshandelingen, dit ontslaat de gerechtsdeurwaarder echter niet van zijn plicht om de opdracht tot het verrichten van ambtshandelingen zorgvuldig en juist door te geven aan een collega-gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder heeft niet betwist dat de gerechtsdeurwaarder in [plaats] uitsluitend de door hem gegeven instructies heeft uitgevoerd. Het hof vernietigt de bestreden beslissing dan ook op dit onderdeel en verklaart dit onderdeel van de klacht gegrond.
Alhoewel dit klachtonderdeel een zelfstandig verwijt aan de gerechtsdeurwaarder betreft is het hof van oordeel dat dit verwijt niet dermate zwaarwegend is dat de door de kamer opgelegde maatregel van berisping aanpassing behoeft. Deze maatregel kan dan ook in stand blijven.
6.3. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.4 Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
7. De beslissing
Het hof:
- Vernietigt het oordeel van de kamer zoals weergegeven in de bestreden beslissing onder punt 4.6. en verklaart de klacht op dit onderdeel gegrond;
- Verwerpt het beroep voor het overige
Deze beslissing is gegeven door mrs. N.A.M. Schipper, P.J.N. van Os en
L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op donderdag 16 februari 2006.
Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam
Beschikking van 15 maart 2005 als bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met zaaknummer 270.2003 van:
[ ],
wonende te [ ],
klager,
tegen:
[ ],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde.
Verloop van de procedure
Bij brief van 3 september 2003 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna de gerechtsdeurwaarder.
Bij brief van 28 oktober 2003 heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd.
De klacht is behandeld ter openbare zitting van 1 februari 2005, alwaar klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen.
Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
De uitspraak is bepaald op 15 maart 2005.
Gronden van de beslissing
1. De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
a) Op verzoek van de ex-echtgenote van klager zijn door de gerechtsdeurwaarder en op verzoek van de gerechtsdeurwaarder door een andere gerechtsdeurwaarder executoriale derdebeslagen ten laste van klager gelegd onder de Sociale Verzekeringsbank te [ ] en de Stichting Pensioenfonds ABP te [ ]. In beide gevallen is daarbij geen beslagvrije voet vastgesteld.
b) Klager heeft tegen de ex-echtgenote een vordering in kort geding ingesteld tot opheffing van de beslagen. Ter zitting is tussen partijen een regeling getroffen. In overeenstemming met die regeling zijn de beslagen bij vonnis in kort geding van 11 juni 2003 opgeheven, met bepaling dat het bedrag dat door de ex-echtgenote uit hoofde van het beslag was geïnd, aan haar bleef zonder verdere verrekening met klager.
c) Bij brief van 17 juni 2003 heeft de gerechtsdeurwaarder zowel aan de SVB als aan het ABP mededeling van de opheffing van de beslagen gedaan.
d) Nadien zijn door de SVB en het ABP nog bedragen ad € 943,33, € 887,75 en € 890,09 aan de gerechtsdeurwaarder betaald. De eerstgenoemde twee bedragen zijn door de gerechtsdeurwaarder op 25 juni 2003 aan de ex-echtgenote van klager doorbetaald. Laatstgenoemd bedrag heeft de gerechtsdeurwaarder op 20 augustus 2003 aan klager betaald.
2. De klacht
De klacht houdt samengevat in dat de gerechtsdeurwaarder ten onrechte geen beslagvrije voet heeft toegepast en daardoor klager heeft genoodzaakt tot het instellen van het kort geding. Verder klaagt klager erover dat de gerechtsdeurwaarder ten onrechte twee maal aanspraak heeft gemaakt op een zelfde bedrag. Tenslotte klaagt klager over het feit dat de gerechtsdeurwaarder na de opheffing van het beslag nog bedragen aan de ex-echtgenote heeft betaald. Klager maakt op grond van het voorgaande aanspraak op schadevergoeding.
3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder
De gerechtsdeurwaarder erkent dat hij ten onrechte geen beslagvrije voet heeft toegepast, maar meent dat de tijdens het kort geding getroffen regeling eraan in de weg staat dat hierover nog kan worden geklaagd. De gerechtsdeurwaarder erkent dat hij ten onrechte na de opheffing van het beslag ontvangen betalingen heeft doorbetaald aan de ex-echtgenote, maar hij voert aan dat daaromtrent in het kader van een bodemprocedure tussen klager en de ex-echtgenote een regeling is getroffen. Ook voor het overige heeft de gerechtsdeurwaarder de klacht gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig wordt het verweer van de gerechtsdeurwaarder hierna besproken.
4. De beoordeling van de klacht
4.1 Het enkele feit dat partijen de zaak na behandeling in kort geding hebben geregeld staat naar het oordeel van de Kamer niet aan het indienen van een tuchtrechtelijke klacht in de weg. Hetzelfde geldt voor de na het beslag door de gerechtsdeurwaarder doorbetaalde bedragen. In zoverre slagen de door de gerechtsdeurwaarder opgeworpen verweren niet.
4.2 Klager kan niet worden gevolgd in zijn klacht dat de gerechtsdeurwaarder tweemaal aanspraak heeft gemaakt op hetzelfde bedrag. Kennelijk bedoelt klager dat de gerechtsdeurwaarder elk van de beslagen voor de volle vordering heeft gelegd. Hiertoe is de schuldeiser gerechtigd omdat een schuldenaar met zijn hele vermogen instaat voor betaling van zijn schulden. Het gelijktijdig leggen van beslagen voor het volle bedrag houdt naar het oordeel van de Kamer niet in dat is beoogd de vordering tweemaal te incasseren.
4.3 Voor wat betreft het onder de SVB gelegde beslag geldt dat bij het leggen van een dergelijk beslag de gerechtsdeurwaarder die het beslag heeft gelegd verplicht is aan de schuldenaar op te geven hoeveel zijn beslagvrije voet bedraagt (art. 475g lid 1 Rv).
Bij het bepalen of er een beslagvrije voet moet worden vastgesteld dient de gerechtsdeurwaarder de wettelijke bepalingen terzake in acht te nemen en bij het bepalen van de hoogte daarvan mag de gerechtsdeurwaarder in eerste instantie afgaan op bij hem bekend zijnde gegevens. Indien de geëxecuteerde (hier klager) het niet eens is met het beslag of de hoogte van de door de gerechtsdeurwaarder vastgestelde beslagvrije voet, dient klager zich te wenden tot de bevoegde voorzieningenrechter of kantonrechter teneinde het beslag te laten toetsen. Behoudens bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld als de gerechtsdeurwaarder tegen beter weten in of onvoldoende vakbekwaam handelt, is het tuchtrecht niet de geeigende weg dit te beoordelen.
4.4 In het onderhavige geval – een beslag tot verhaal van een uitkering tot levensonderhoud- heeft de gerechtsdeurwaarder in het geheel geen beslagvrije voet bepaald. In het in de Tweede afdeling A van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering(Rv) geplaatste artikel 479b wordt voor zover hier van belang bepaald, dat het beslag tot verhaal van een uitkering tot levensonderhoud, indien het beslag wordt gelegd op loon of andere periodieke uitkeringen, wordt gelegd en vervolgd op de wijze en met de gevolgen in de vorige afdeling bepaald, voor zover daarvan in deze afdeling niet is afgeweken. Met de vorige afdeling wordt onder meer bedoeld de in artikel 475 c onder a. Rv welk artikel een limitatieve opsomming geeft van periodieke betalingen waaraan de wet een beslagvrije voet verbindt. Zij hebben gemeen dat een schuldenaar voor zijn onderhoud van deze betalingen afhankelijk kan zijn. Bij de invoering van de mogelijkheid tot het leggen van beslag op periodieke betalingen is een beslagvrije voet opgenomen ten gevolge van de wens van de wetgever te voorkomen dat een schuldenaar wegens beslag op al zijn inkomsten een beroep op de bijstand zou moeten doen.
Het door de gerechtsdeurwaarder gedane beroep op het bepaalde in artikel 479e lid 1 Rv doet hieraan niet af. Uit deze bepaling volgt, anders dan door de gerechtsdeurwaarder ter zitting heeft betoogd, geenszins dat er geen beslagvrije voet dient te worden gehanteerd. Dit zich tot de derde-beslagene richtende artikel ontslaat de gerechtsdeurwaarder dus niet van zijn verplichting rekening te houden met de bepalingen van het reguliere derdenbeslag waaronder de bepalingen terzake de beslagvrije voet. De gerechtsdeurwaarder heeft ook erkend de beslagvrije voet ten onrechte niet te hebben toegepast.
4.5 Uit het voorgaande volgt dat de gerechtsdeurwaarder onvoldoende vakbekwaam heeft gehandeld, hetgeen tuchtrechtelijk laakbaar is. De klacht is derhalve terecht voorgesteld.
4.6 Voor wat betreft het niet toepassen van de beslagvrije voet bij het onder het ABP gelegde beslag geldt dat dit niet aan de gerechtsdeurwaarder kan worden toegerekend. Dit beslag is gelegd door een gerechtsdeurwaarder te Maastricht die zelf verantwoordelijk is voor de door hem verrichte ambtshandelingen. Nu de klacht zich enkel richt tot in de aanhef van deze beschikking genoemde gerechtsdeurwaarder treft deze klacht geen doel.
4.7 Klager kan wel worden gevolgd met betrekking tot het doorbetalen van de na het vonnis van de kantonrechter door de gerechtsdeurwaarder ontvangen bedragen. Ter zitting heeft de gerechtsdeurwaarder medegedeeld op 17 juni 2003 kennis te hebben gedragen van dit vonnis op grond waarvan de gelegde beslagen dienden te worden opgeheven. Uit dit vonnis blijkt dat de beslagen met ingang van 11 juni 2003 werden opgeheven en dat bedragen die door de ex-echtgenote van klager uit hoofde van de beslagen waren geïnd aan haar zouden blijven zonder verder verrekening door klager. De bedragen zijn door de gerechtsdeurwaarder na opheffing ontvangen en deze bedragen hadden door de gerechtsdeurwaarder, al hetgeen door hem daartegen is aangevoerd ten spijt, niet aan de ex-echtgenote van klager mogen worden doorbetaald.
5. De klacht dient derhalve deels gegrond en deels ongegrond te worden verklaard. Naar het oordeel van de kamer is er in de gegeven omstandigheden aanleiding tot het opleggen van na te melden maatregel over te gaan.
De Kamer is niet bevoegd te beslissen omtrent de aanspraak van klager op schadevergoeding. Daarvoor dient klager zich te wenden tot de gewone rechter.
Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
? verklaart de klacht met betrekking tot het gelegde beslag onder de SVB zonder toepassen van een beslagvrije voet gegrond;
? verklaart de klacht met betrekking van het doorbetalen van gelden nadat het beslag was opgeheven gegrond;
? legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op;
? verklaar de klacht voor het overige ongegrond.
Aldus gegeven door mr. S.G. Ellerbroek, voorzitter, mr. H.C. Hoogeveen en mr. A.C.J.J.M. Seuren, (plaatsvervangend) leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 maart 2005 in tegenwoordigheid van de secretaris.