ECLI:NL:GHAMS:2006:AV2891

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4236 DK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing van bezwaarschrift inzake bindende tariefinlichting door de inspecteur

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 26 januari 2006, is een beroep ingesteld door A van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. tegen de afwijzing van een bezwaarschrift door de inspecteur van de Belastingdienst/Douane. Het beroep betreft een bindende tariefinlichting (BTI) die op 19 mei 2003 was afgegeven, waarin het product, een rechthoekige plaat van rubber, was ingedeeld onder post 4016 99 88 van het Gemeenschappelijk douanetarief (GDT). De belanghebbende stelde dat het product onder post 9021 10 10 ingedeeld moest worden.

De inspecteur had het bezwaar van de belanghebbende afgewezen, maar tijdens de zitting op 19 mei 2005 verklaarde de inspecteur dat het bezwaar gegrond had moeten worden verklaard. De Douanekamer van het Gerechtshof oordeelde dat de inspecteur het beroepschrift van de belanghebbende als een bezwaarschrift tegen de nieuwe beschikking van 29 oktober 2003 had moeten aanmerken. De Douanekamer verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de bestreden uitspraak, waarbij de inspecteur werd opgedragen het beroepschrift als bezwaarschrift in behandeling te nemen.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste indeling van goederen in het douanerecht en de verplichting van de inspecteur om bezwaarschriften correct te behandelen. De Douanekamer merkte op dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien er geen sprake was van beroepsmatige rechtsbijstand. De beslissing werd op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken, en de belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Douanekamer
Uitspraak
in de zaak nr. 03/4236 DK
de dato 26 januari 2006
1. De procedure
1.1. Op 14 november 2003 is bij de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) een beroepschrift ingekomen van A van de besloten vennootschap met beperkte aansprake-lijk-heid X B.V. te Z, belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belasting-dienst/-Douane P (hierna: de inspecteur), gedagtekend 10 oktober 2003, kenmerk ..., waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking houdende de bindende tariefinlichting van 19 mei 2003, nummer NL-RTD-2003-000665 (hierna: de BTI), werd afgewezen.
1.2. Van belanghebbende is door de griffier geen griffierecht geheven omdat dit reeds is voldaan in de met dit beroep samenhangende zaak, die onder nummer 03/4235 DK bij de Douanekamer is geregistreerd. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van de Douanekamer op 19 mei 2005, gehouden te Amsterdam. Het beroep is gelijktijdig behandeld met de zaken welke onder de nummers 03/4235 DK en 03/4237 DK t/m 03/4239 DK bij de Douanekamer zijn geregistreerd. Namens belanghebbende is verschenen A. Namens de inspecteur zijn verschenen B en C. De inspecteur heeft exemplaren van een pleitnota aan de Douanekamer en aan de wederpartij overgelegd en deze vervolgens voor-ge-lezen. De inspecteur heeft voorts een afschrift van een beschikking houdende de bindende tariefinlichting, nummer NL-RTD-2003-002063, voor O A962-10, overgelegd. De Douanekamer rekent de pleit-nota en deze beschikking tot de gedingstukken.
1.4. De Douanekamer heeft het onderzoek ter zitting geschorst en de inspecteur verzocht nadere informatie te verstrekken over de toepassingen van het product. Op 16 juni 2005 is de schriftelijke reactie, met bijlagen, van de inspecteur ontvangen. Op 27 juli 2005 heeft belanghebbende daarop schriftelijk gereageerd. Partijen hebben desgevraagd toestemming gegeven om een nadere zitting achterwege te laten.
2. De feiten
2.1. Op 27 januari 2003 heeft belanghebbende een aanvraag ingediend voor afgifte van een BTI voor een product omschreven als:
“O
Firma D
Toepassing: medisch en dan hoofdzakelijk Orthopedisch
Bijgaand monster
Bijgaand: Schrijven voor verdere toelichting”.
Als beoogde indeling is post 9021 10 10 van het Gemeenschappelijk douanetarief (hierna: het GDT) vermeld.
2.2. Op 19 mei 2003 is de onder 1.1. genoemde BTI afgegeven en is het product in afwijking van de aanvraag ingedeeld onder post 4016 99 88 van de GDT. In de BTI is het product omschreven als: “Rechthoekige plaat, vervaardigd van vellen van niet geharde gevulcaniseerde rubber van een mengsel van isopreen en vulstoffen. De plaat heeft ongeveer de volgende afmetingen 605 x 455 x 2 mm.”.
2.3. Het tegen die beschikking gerichte bezwaar heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak afgewezen. Daarbij heeft hij onder meer overwogen:
“Bij indeling van goederen dient beoordeling plaats te vinden van het product zoals dat op dat moment wordt aangeboden. Rechthoekige platen van rubber, enkel rechthoekig versneden zonder een verdere bewerking te hebben ondergaan, dienen te worden ingedeeld onder de post 4008. Ik stel vast dat de in de BTI opgenomen GN-code 4016.9988 niet juist is.
(...)
Zij dienen te worden ingedeeld onder GN-code 4008.2190.
(...)
Ik wijs uw bezwaar af.
Ik zal de BTI afdeling verzoeken om een nieuwe BTI af te geven onder de door mij vastgestelde GN-code 4008 2190.”
2.4. Op 29 oktober 2003 heeft de inspecteur belanghebbende een nieuwe beschikking houdende een BTI, nummer NL-RTD-2003-002062, toegezonden, waarbij het product is ingedeeld onder post 4008 21 90.
3. Het geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of het product moet worden ingedeeld onder post 9021 10 10, zoals belanghebbende stelt, dan wel onder post 4008 21 90, hetgeen de inspecteur verdedigt.
4. De standpunten van partijen
4.1. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard belang te hechten aan een uitspraak ten principale.
4.2. De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat in de uitspraak op bezwaar ten onrechte tot een ongegrondverklaring van het bezwaar is besloten. Het bezwaar had gegrond verklaard moeten worden omdat in de uitspraak op bezwaar werd overwogen dat de BTI niet juist was. Het beroep is in zoverre gegrond. Tegen de op 29 oktober 2003 afgegeven BTI heeft belanghebbende geen bezwaarschrift ingediend. De inspecteur zou graag zien dat de Douanekamer zich over de indeling van het goed uitspreekt.
5. De rechtsoverwegingen
5.1. Het bezwaarschrift van belanghebbende was gericht tegen de onder 1.1. vermelde BTI. In de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur het bezwaar afgewezen en daarbij kennelijk deze BTI ingetrokken. Ter zitting heeft de inspecteur verklaard dat het bezwaar gegrond had moeten worden verklaard. Voor het onderhavige beroep houdt het voorgaande in dat de uitspraak, waarvan beroep, niet in stand kan blijven.
5.2. Na de uitspraak op bezwaar van 10 oktober 2003 heeft de inspecteur met dagtekening 29 oktober 2003 de in 2.4. vermelde beschikking genomen. Tegen die beschikking heeft belanghebbende geen afzonderlijk bezwaarschrift ingediend. De inhoud van het onderhavige beroepschrift, dat op 14 november 2003 bij de Douanekamer is ingekomen, kan evenwel niet anders worden opgevat dan dat belanghebbende daarmee mede kennis geeft dat zij bezwaar heeft tegen de in 2.4. vermelde beschikking. Dit geschrift had dan ook tevens moeten worden aangemerkt als een tegen die beschikking gericht bezwaarschrift. De inspecteur dient dit geschrift alsnog als zodanig in behandeling te nemen en daarop uitspraak te doen. De Douanekamer merkt hierbij nog het volgende op. Ten tijde dat de in 2.4. vermelde beschikking werd genomen, was geen sprake van het aanhangig zijn van beroep in de zin van artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht. Het onderhavige beroep kan dan ook niet op de voet van artikel 6:19 van die wet worden geacht mede te zijn gericht tegen de evenvermelde beschikking.
5.3. Uit het vorenstaande volgt dat de Douanekamer niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil.
6. De proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, nu er geen sprake is geweest van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten niet is gebleken.
7. De beslissing
De Douanekamer:
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de bestreden uitspraak,
- verstaat dat de inspecteur het onderhavige beroepschrift aanmerkt als een bezwaarschrift tegen de in 2.4. vermelde beschikking, dat hij dit geschrift als zodanig in behandeling neemt en dat hij daarop uitspraak doet.
Aldus vastgesteld in raadkamer op 26 januari 2006 door mrs. J.W.M. Tijnagel, voorzitter, M.E. van Hilten en A.J. Roke, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch, als griffier. De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
De griffier: De voorzitter:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.