GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIJFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X B.V.],
gevestigd te Utrecht,
APPELLANTE,
procureur: mr. A. van Hees,
de naamloze vennootschap
AXA SCHADE N.V.,
gevestigd te Utrecht,
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. A. Volders.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Appellante, [X B.V.], is bij exploot van 12 maart 2004 in hoger beroep gekomen van een vonnis dat door de rechtbank te Utrecht onder zaaknummer/rolnummer 165765/HA ZA 03-1623 tussen partijen is gewezen en dat is uitgesproken op 17 december 2003, met dagvaarding van geïntimeerde, Axa, voor dit hof.
1.2 [Appellante] heeft bij memorie vijf grieven tegen het vonnis waarvan beroep aangevoerd en enige producties in het geding gebracht, met conclusie, zakelijk weergegeven, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, Axa zal veroordelen, uitvoerbaar bij voorraad, om aan haar € 6.365,83 met rente te betalen, met veroordeling van Axa in de proceskosten van de beide instanties.
1.3 Axa heeft daarop bij memorie van antwoord de grieven bestreden, met conclusie dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, met, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep.
1.4 Partijen hebben hun zaak doen bepleiten, [appellante] door mr. E.S.R. Ester, advocaat te Alphen aan den Rijn en Axa door mr. A.P. Hovinga, advocaat te Utrecht, beide mede aan de hand van pleitnotities. Partijen hebben bij die gelegenheid nog enige inlichtingen verschaft.
1.5 Ten slotte hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
3. Waarvan het hof uitgaat
De rechtbank heeft in het vonnis van 17 december 2003 in rechtsoverweging nummer 2.1 tot en met 2.5 een aantal feiten vastgesteld. De juistheid van die feiten is niet in geding, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4. Behandeling van het hoger beroep
4.1 Het gaat in dit geding om de volgende kwestie.
4.1.1 Op 23 oktober 1998 is aan een werknemer van [appellante], [Y] (verder: [de werknemer], een ongeval overkomen. [De werknemer] is tengevolge van dit ongeval tijdelijk arbeidsongeschikt geraakt. [Appellante] heeft het loon aan [de werknemer] tijdens diens arbeidsongeschiktheid doorbetaald.
4.1.2 De persoon die voor de gevolgen van het ongeval aansprakelijk was/is, had dit risico verzekerd bij Axa.
4.1.3 [Appellante] heeft aan het advocatenkantoor Berntsen Mulder Claimcare (verder: BMC) verzocht om haar bij te staan bij het verhaal van bovengenoemde loonschade.
Voorafgaand aan de opdracht aan dit advocatenkantoor om haar rechtsbijstand te verlenen heeft [appellante] niet geprobeerd om zelf haar schade te verhalen.
[Appellante] heeft met BMC afgesproken dat zij aan honorarium een bedrag groot 13% van de te incasseren som betaalt, alsmede vergoeding van kosten. BMC heeft op 26 februari 2002 het haar toekomende honorarium en de vergoeding van kosten aan [appellante] gefactureerd, totaal inclusief BTW € 5.030,59. Deze factuur is door [appellante] niet betaald. BMC heeft daarmee genoegen genomen.
BMC heeft naar haar zeggen zo’n elf uren aan de zaak besteed.
4.1.4 Na aangeschreven te zijn door BMC bij brief van 22 februari 2000 heeft Axa zonder meer aanvaard dat zij gehouden is de door [appellante] geleden loonschade te vergoeden. Over de omvang van die schade, in het bijzonder ook de kwestie van het causale verband tussen het ongeval en de arbeidsbeperkingen, is gecorrespondeerd (met inbegrip van een enkel rappel). Axa vroeg om aanvullende informatie waarvoor BMC bij brief van 24 januari 2001 namens [appellante] heeft gezorgd. Op grond van de verkregen inlichtingen is Axa tot uitkering van NLG 40.099,79 overgegaan.
Nadien heeft zij op dezelfde grondslag nog NLG 21.421,09, NLG 7.108,17 en NLG 15.812,47 uitgekeerd.
4.1.5 [Appellante] heeft zich op het standpunt gesteld dat Axa op de voet van artikel 6:96 lid 2 sub b Burgerlijk Wetboek (BW) ook de door haar verschuldigde kosten van rechtsbijstand van € 5.030,59 moet vergoeden.
Axa heeft coulancehalve € 200,-- vergoed en voor het overige vergoeding van die kosten geweigerd. Daarop heeft [appellante] Axa in rechte betrokken.
4.1.6 De rechtbank heeft in haar vonnis waarvan beroep de vordering van [appellante] afgewezen. Naar haar oordeel kunnen de door [appellante] verschuldigde kosten van rechtsbijstand de dubbele redelijkheidstoets die besloten ligt in artikel 6:96 lid 2 sub b BW niet doorstaan. In het bijzonder bestond er, aldus de rechtbank, geen redelijke aanleiding om kosten van rechtsbijstand te maken.
4.2 De grieven van [appellante] zijn tegen dit oordeel van de rechtbank gericht. Zij lenen zich voor gezamenlijke bespreking. Zij stellen tezamen de vraag aan de orde of de kosten van rechtsbijstand ad € 5.030,59 kunnen worden gekwalificeerd als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en uit dien hoofde voor vergoeding door Axa in aanmerking komen.
In hoger beroep is in elk geval ook aan de orde de vraag of de keuze van [appellante] om zich tot een advocaat te wenden redelijk was. Die kwestie zal het hof in zijn overwegingen hebben te betrekken.
4.3 Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de keuze van [appellante] om zich door een advocaat te laten bijstaan bij het verhaal van de door haar geleden loonschade redelijk was.
In de eerste plaats heeft hier te gelden dat [appellante] op het moment dat zij voor rechtsbijstand koos nog niet wist welk standpunt Axa zou innemen, terwijl het financiële belang dat voor haar aan de orde was niet onaanzienlijk was. Het was voor haar dus zaak dat er in het aanvangstraject geen fouten zouden worden gemaakt. Daar komt bij dat [appellante] mocht menen dat zij rechtsbijstand zou behoeven in het geval debat over haar vordering zou ontstaan, omdat er dan vragen op haar zouden afkomen die zij zonder adequate juridische hulp bezwaarlijk zou kunnen oplossen.
De stellingen van Axa zijn ontoereikend om aan te nemen dat [appellante] al op voorhand kon en moest weten dat Axa de vordering van [appellante] niet zou betwisten. Haar, Axa’s, vragen naar het causale verband tussen het ongeval en de arbeidsbeperkingen van [de werknemer] wijzen ook niet in de richting dat zij bereid was om op vordering van [appellante] voetstoots tot uitkering over te gaan.
Natuurlijk had [appellante] ervoor kunnen kiezen eerst zelf in contact te treden met Axa (door een briefje te schrijven), maar het feit dat zij dat niet deed maakt haar keuze voor rechtsbijstand niet onredelijk.
4.4 [Appellante] heeft in zover succes met haar grieven.
Dat betekent dat vervolgens tussen partijen moet worden onderzocht, of de omvang van de door [appellante] verschuldigde kosten de hier toe te passen redelijkheidstoets doorstaat.
4.5 Naar het oordeel van het hof is de omvang van de kosten van rechtsbijstand die [appellante] op Axa wil verhalen onredelijk groot.
Dat [appellante] met BMC heeft afgesproken dat BMC een deel groot 13% van de te incasseren som als honorarium toekomt, hoeft Axa niet tegen zich te laten gelden. Die enkele afspraak maakt de omvang van de kosten niet redelijk.
Evenmin komt de staffel waarvoor BMC pleit, voor toepassing in aanmerking. In het midden kan blijven of door middel van die aanpak inderdaad een redelijke begroting van de kosten wordt verkregen.
Het enkele feit dat deze benadering – vooralsnog – naar onbetwist gebleven is niet breed aanvaard wordt in de daarvoor in aanmerking komende praktijk staat er al aan in de weg om deze tot maatstaf te verheffen.
Uit hetgeen tussen partijen is voorgevallen valt – als gezegd – geen aanwijzing te putten dat tussen partijen enig relevant debat over de schade is gevoerd. Dat betekent dat, nadat was gebleken dat aan het eerste verzoek tot uitbetaling zonder problemen was voldaan, onvoldoende aanleiding bestond om de verdere kosten van rechtsbijstand voor rekening van Axa te laten komen.
Niet wel voorstelbaar is dat met de rechtsbijstand desalniettemin zo’n elf uren zouden zijn gemoeid. Zonder toelichting, die ontbreekt, moet het hof daaraan dan ook voorbijgaan. Daarbij zij nog overwogen dat de urenverantwoording waarop BMC zich in dit verband beroept, niet helpt. Zij geeft geen althans onvoldoende inzicht in het waarom van de op die lijst voorkomende tijdsbesteding.
De werkzaamheden van BMC waarvan in dit geding gebleken is en die zoals hiervoor overwogen is in redelijkheid voor rekening van Axa moeten komen, geven het hof aanleiding om de werkzaamheid van BMC te begroten op zo’n drie uren. De daarmee gemoeide kosten dienen door Axa aan [appellante] te worden vergoed. Het voor die uren door BMC in rekening gebrachte tarief voor bijstand door een advocaat komt het hof gelet op de gangbare tarieven aanvaardbaar voor. De betwisting van dit tarief is zo summier dat deze het hof niet op andere gedachten heeft gebracht. Ook de gemaakte kosten komen voor vergoeding in aanmerking. Op de voet van hetgeen aan [appellante] werd gefactureerd zal het hof deze stellen op 6% kantoorkosten te vermeerderen met € 28,59. Met inbegrip van BTW komt in totaal een bedrag van € 600,- voor vergoeding in aanmerking. Daarop strekt in mindering hetgeen Axa al betaald heeft, € 200,-, zodat het hof van het gevorderde een bedrag groot € 400,- inclusief BTW zal toewijzen.
4.6 Met toekenning van deze som op de voet van artikel 6:96 lid 2 sub b BW wordt het civiele plafond dat bedoeld wordt in artikel 6:107 a BW niet overschreden, ook niet als in aanmerking wordt genomen dat Axa aan [de werknemer] op de voet van artikel 6:96 lid 2 sub b BW een aanzienlijke som heeft uitgekeerd.
4.7 De slotsom is dat het vonnis waarvan beroep niet in stand kan blijven. Het hof zal dit vernietigen en opnieuw recht doen.
Axa zal worden veroordeeld om aan [appellante] € 400,- te betalen. Omdat [appellante] de factuur van BMC nog niet voldaan heeft en BMC geen blijk ervan gegeven heeft daarmee problemen te hebben, is er geen grond om voor het verleden wettelijke rente toe te kennen. De ingangsdatum van de wettelijke rente bepaalt het hof op twee weken na uitspraak van dit arrest, dus op 15 september 2005. Deze veroordeling zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. De rest van de vordering van [appellante] zal worden afgewezen, ook de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten.
Omdat partijen over en weer op wezenlijke punten in het ongelijk gesteld zijn kiest het hof ervoor elk van hen de eigen proceskosten te laten dragen.
vernietigt het vonnis waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Axa om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellante] te voldoen een bedrag van € 400,- (vierhonderd euro), te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 15 september 2005 tot de dag der algehele voldoening;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus dat elk van hen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep, J.M.H. van Staveren en W.P. Scheltema en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 september 2005.