GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Bij vervroeging
Beslissing van 27 oktober 2004 in de zaak onder rekestnummer 1537/2005 NOT van:
DRS. [naam],
wonende te [plaats],
APPELLANTE,
MR. [naam],
notaris te [plaats],
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Ter griffie van het hof alhier is op 29 maart 2005 ingekomen een geschrift – met bijlagen – namens appellante, verder te noemen klaagster, waarbij zij hoger beroep heeft ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Utrecht, rekestnummer 15/2004, verder te noemen de kamer, van 22 februari 2005 en verzonden op 23 februari 2005, waarbij haar klacht tegen geïntimeerde, verder te noemen de notaris, niet ontvankelijk is verklaard.
1.2. Van de zijde van de notaris is geen verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 13 oktober 2005. Klaagster en de notaris zijn verschenen en hebben beiden het woord gevoerd.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en van de hiervoor vermelde stukken.
3. De ontvankelijkheid van klaagster in haar klacht
3.1. Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of de klacht tegen de notaris gezien het tijdstip van indiening ontvankelijk is. Het hof dient de ontvankelijkheid van de klacht te beoordelen aan de hand van het bepaalde in artikel 99 lid 12 van de Wet op het Notarisambt, hierna: Wna.
Ingevolge artikel 99 lid 12 Wna kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven, kennis heeft genomen.
3.2. Ter griffie van de kamer is op 12 augustus 2004 de klacht van klaagster ingekomen, die betrekking heeft op het handelen van de notaris met betrekking tot de gang van zaken voor en bij het transport van het registergoed gelegen aan de [adres] te [plaats] op 1 augustus 2001.
3.3. Uit de stukken blijkt dat klaagster in ieder geval reeds op 1 augustus 2001 kennis had van de gedragingen waarop de klacht betrekking heeft.
3.4. De hiervoor sub 3.1. genoemde termijn van drie jaren is dan ook aangevangen op een eerder moment dan 12 augustus 2001, zodat klaagster te laat haar klacht heeft ingediend.
3.5. Op grond van het voorgaande is de klacht niet ontvankelijk. Het hof zal klaagster dan ook op andere gronden dan die welke de kamer aan haar beslissing heeft ten grondslag gelegd, niet ontvankelijk verklaren in haar klacht.
3.6. Het vorenoverwogene leidt tot de navolgende beslissing.
- vernietigt de bestreden beslissing;
- verklaart klaagster niet ontvankelijk in haar klacht.
Deze beslissing is gegeven door mrs. Schipper, Stille en Van Os en in het
openbaar uitgesproken op donderdag 27 oktober 2005.
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN IN HET ARRONDISSEMENT UTRECHT
BESLISSING van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen in het arrondissement Utrecht op de klacht van:
mevrouw drs. [naam],
wonende te [plaats],
klaagster,
mr. [naam],
notaris te [plaats],
beklaagde.
Bij brief van 22 oktober 2002 heeft klaagster zich tot deze Kamer gewend met een klacht over notaris mr. [naam], hierna: de notaris. Bij beslissing van 7 augustus 2003 heeft de Kamer deze klacht ongegrond verklaard. Tegen genoemde beslissing van de Kamer heeft klaagster hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam. Het Hof heeft de klacht van klaagster bij beslissing van 8 april 2004 ongegrond verklaard.
Bij brieven van 8 en 10 juli 2004 heeft klaagster zich wederom tot deze Kamer gewend met een klacht over de notaris, welke deels betrekking heeft op de periode tot 1 augustus 2001, waarin de notaris werkzaam was als kandidaat-notaris.
Op 19 oktober 2004 heeft de Kamer van de notaris een reactie op deze klacht ontvangen.
De klacht is op 16 december 2004 mondeling behandeld. Bij die gelegenheid zijn klaagster en de notaris in persoon verschenen.
Tijdens de zitting op 16 december 2004 heeft de Kamer reeds mondeling een gemotiveerd oordeel gegeven over de ontvankelijkheid van klaagster. De Kamer heeft medegedeeld dat naar voorlopig oordeel de klacht niet-ontvankelijk is en dat de definitieve uitspraak schriftelijk zal geschieden.
De klacht van klaagster heeft betrekking op hetzelfde feitencomplex als aan de orde was bij de klacht van 22 oktober 2002. In hoger beroep is het Hof van deze feiten uitgegaan.
Het betreft de gang van zaken bij de overdracht van het pand gelegen aan de [adres] te [plaats] (hierna: het pand). Dit pand was het eigendom van klaagster, haar echtgenoot en haar beide dochters. Op 19 april 2001 is met betrekking tot het pand een koopovereenkomst met een derde gesloten. In artikel 3 van deze overeenkomst is onder verwijzing naar artikel 17 bepaald, dat de akte van levering zal worden gepasseerd op 1 november 2001. In artikel 17 is neergelegd dat kopers de datum van overdracht kunnen bepalen tussen 1 augustus 2001 en 1 november 2001.
De kopers van het pand hebben in de laatste week van juli 2001 aangegeven dat zij de leveringsakte op 1 augustus 2001 wilden laten passeren. Hiervan is klaagster op 26 juli 2001 door een medewerker van het kantoor van de notaris, de heer [naam], op de hoogte gesteld.
Op 31 juli 2001 heeft klaagster naar het notariskantoor machtigingen gefaxt van haar beide dochters. Deze machtigingen zijn gedateerd 25 juni 1998 en luiden: ‘L.S., hierbij machtig ik mijn moeder (…) het huis aan de [adres] te [plaats] te verkopen. Ik wil er verder niets meer mee te maken hebben.’ Op de dag van het voorgenomen transport, 1 augustus 2001, zijn klaagster en haar echtgenoot in persoon verschenen op het kantoor van de notaris en hebben zij genoemde machtigingen in origineel overgelegd.
De notaris heeft de door klaagster overgelegde machtigingen niet geaccepteerd en heeft van haar nieuwe machtigingen geëist, die recenter van datum moesten zijn en concreter van inhoud. Dientengevolge is de leveringsakte op 1 augustus 2001 niet gepasseerd.
Nadat door de dochters van klaagster nieuwe machtigingen waren getekend en overgelegd is de leveringsakte op 13 augustus 2001 gepasseerd.
De klacht en de beoordeling daarvan
3.1. Klaagster verwijt de notaris in de nieuwe klacht van 10 juli 2004 wederom, dat hij zich in het kader van de (voorbereidingen van de) overdracht van het pand in de maanden juli-augustus 2001 jegens haar niet heeft gedragen zoals een zorgvuldig handelend notaris betaamt. De notaris stelt zich op het standpunt dat de klacht niet-ontvankelijk is op grond van het ‘ne bis in idem’-beginsel.
3.2. Klaagster heeft ter onderbouwing van haar klacht – zakelijk weergegeven – gesteld dat de notaris
- in het kader van de klachtbehandeling in eerste aanleg en hoger beroep onjuiste beweringen heeft gedaan over het al dan niet bij hem bekend zijn van de woonadressen van de dochters van klaagster;
- in het kader van de klachtbehandeling in eerste aanleg en hoger beroep ten onrechte heeft beweerd, dat hij niet op de hoogte was van toezeggingen die de heer [naam] zou hebben gedaan ten aanzien van de machtigingen van haar dochters uit 1998;
- onnodig een stressvolle situatie heeft gecreëerd door niet tijdig de voorbereiding van de overdracht ter hand te nemen, waardoor de verkopende partij onvoldoende tijd en gelegenheid heeft gekregen om de nodige maatregelen ten behoeve van de overdracht te treffen, in het bijzonder het in orde maken van de machtigingen van de dochters;
- niet onpartijdig is geweest door op 1 augustus 2001 de verkopende partij in de wachtkamer te laten wachten, uitsluitend te praten met de kopers en de makelaar van de verkopers en niet over te gaan tot een zogenaamde sleuteloverdracht;
- ten onrechte kosten heeft ingehouden op de verkoopopbrengst van het pand;
- ten onrechte heeft nagelaten vragen van klaagster te beantwoorden;
- te voorzichtig is geweest door aan te nemen dat de dochters van klaagster niet op de hoogte waren van dan wel niet instemden met de verkoop van het pand.
3.3. Naar het oordeel van de Kamer heeft klaagster met voornoemde klachten en de onderbouwing daarvan geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht, die niet reeds bij de behandeling in eerste aanleg en in hoger beroep aan de orde zijn geweest dan wel hadden kunnen worden gesteld. Onder verwijzing naar de beslissing van deze Kamer van 7 augustus 2003 en de beslissing van het Hof van 8 april 2004, die beide aan deze beslissing zijn gehecht, stelt de Kamer vast dat de klacht reeds uitvoerig is behandeld. De Kamer ziet geen aanleiding om het klachtonderdeel, inhoudende dat de notaris tijdens de behandeling in hoger beroep onjuiste beweringen zou hebben gedaan, te beschouwen als een nieuwe klacht die is gebaseerd op nieuwe feiten of omstandigheden. Ook dit aspect van de klacht had klaagster in het kader van de klachtbehandeling bij het Hof naar voren kunnen brengen. Voor zover zij dat heeft gedaan, heeft het Hof blijkens de beslissing van 8 april 2004 geen aanleiding gezien om haar op dit punt nader bewijs van het gestelde te vragen en moet worden aangenomen dat het Hof ook dit punt in de beslissing heeft verdisconteerd.
3.4. Gelet op het voorgaande is de Kamer van oordeel dat het ‘ne bis in idem’ beginsel, inhoudende dat niemand tweemaal voor dezelfde zaak ter verantwoording kan worden geroepen, eraan in de weg staat dat de klacht van klaagster opnieuw wordt beoordeeld. Dit betekent dat de klacht niet-ontvankelijk is.
- verklaart de klacht niet-ontvankelijk.
Gewezen te Utrecht door mr. H.J. Schepen, wnd. voorzitter, mrs. E.J.M. Kerpen, C.A.M. Walsteijn, leden, en mrs. G.H. Beens en H. Hilberts, plv. leden, bijgestaan door mr. A.M. Rijs, secretaris, op 22 februari 2005.
De secretaris De voorzitter
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na de verzenddatum daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Civiele Griffie, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Aan partijen toegezonden op: