ECLI:NL:GHAMS:2005:AU5256

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
1668/04
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.B.C.M. van der Reep
  • W.P. Scheltema
  • E.A. Mout-Bouwman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betekening van appèldagvaarding aan buitenlandse rechtspersoon en ontvankelijkheid in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 juli 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van de appellant in zijn hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De appellant, vertegenwoordigd door procureur mr. P.M. de Vries, heeft hoger beroep ingesteld tegen de geïntimeerden, waaronder verschillende omroepen en de Vlaamse Radio- en Televisieomroep (VRT). De zaak draait om de vraag of de betekening van de appèldagvaarding aan VRT rechtsgeldig heeft plaatsgevonden volgens de EG-betekeningsverordening. De appellant heeft geen bewijs overgelegd dat hij een afschrift of vertaling van de appèldagvaarding aan de ontvangende instantie heeft verzonden, wat vereist is voor een geldige betekening. Het hof heeft vastgesteld dat de betekening niet in het land van herkomst, Nederland, maar in de aangezochte lidstaat, België, dient plaats te vinden. De appellant is in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de rechtsgeldigheid van de betekening, voordat het hof een beslissing neemt. Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden en de zaak ter rolle van 18 augustus 2005 uitgeroepen voor een akte aan de zijde van de appellant.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIJFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te [...],
APPELLANT,
procureur: mr. P.M. de Vries,
t e g e n
1. de vereniging VERENIGING TOT BEVORDERING VAN DE EVANGELIEVERKONDIGING VIA RADIO EN TELEVISIE “DE EVANGELISCHE OMROEP”, gevestigd te Hilversum,
2. de commanditaire vennootschap KINDERNET C.V., gevestigd te Amsterdam,
3. de vereniging NEDERLANDSE CHRISTELIJKE RADIO VERENIGING, gevestigd te Hilversum,
4. de vereniging OMROEPVERENIGING VARA, gevestigd te Hilversum,
5. de rechtspersoon naar Belgisch recht DE VLAAMSE RADIO- EN TELEVISIE-OMROEP, afgekort VRT, gevestigd te Schaarbeek (Brussel), België,
GEÏNTIMEERDEN,
procureur: mr. M.E. Wallheimer.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 [Appellant] is bij exploot van 24 augustus 2004 in hoger beroep gekomen van een vonnis dat door de rechtbank te Amsterdam onder zaak/rolnummer 134782/H 97.2569 tussen partijen is gewezen en dat is uitgesproken op 30 juni 2004, met dagvaarding voor dit hof van geïntimeerden, de omroepen, afzonderlijk te noemen respectievelijk EO, Kindernet, NCRV, VARA en VRT.
1.2 [Appellant] heeft bij memorie zes grieven tegen het vonnis waarvan beroep aangevoerd en zijn eis vermeerderd, met conclusie, zakelijk weergegeven, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zijn vordering alsnog zal toewijzen alsmede zal toewijzen zijn vordering tot schadevergoeding op grond van het aantal te vergoeden minuten ontstaan door (herhalings)uitzendingen in de afgelopen zeven jaren van de tekenfilms als omschreven in de toelichting op de vermeerdering van de eis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de inleidende dagvaarding althans vanaf de datum van de (herhalings)uitzending althans vanaf een door dit hof te bepalen datum, met veroordeling van de omroepen in de proceskosten van de beide instanties.
1.3 De omroepen hebben daarop bij memorie van antwoord de grieven bestreden, met conclusie dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen met veroordeling van [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep.
1.4 Ten slotte hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen op basis van de stukken van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep.
2. Ontvankelijkheid
2.1 Op 24 augustus 2004, de dag waarop de appèldagvaarding werd uitgebracht, was VRT volgens die dagvaarding gevestigd in België. Daarom is op de betekening van de appèldagvaarding aan VRT in beginsel van toepassing de EG-Betekeningsverordening (Verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad van de Europese Unie van 29 mei 2000, inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken, PbEG L 160/37).
Door [appellant] zijn echter geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij, op de voet van de Betekeningsverordening en van artikel 56 leden 2 en 3 Rv, een afschrift of een vertaling van de appèldagvaarding heeft verzonden aan een ontvangende instantie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van de verordening ter betekening aan VRT.
2.2 Volgens het stelsel van de EG-betekeningsverordening heeft de betekening niet plaats in het land van herkomst, in dit geval Nederland, maar in de aangezochte lidstaat, in dit geval België. Op dit stelsel is in de verordening een beperkte uitzondering gemaakt voor het geval waarin een stuk moet worden betekend binnen een bepaalde termijn. Voor dat geval bepaalt artikel 9 lid 2 van de verordening dat het recht van de lidstaat van herkomst bepaalt welke datum van betekening ten aanzien van de om betekening verzoekende partij in acht moet worden genomen. Als uitwerking van deze uitzonderingsregel bepaalt artikel 56 lid 3 Rv dat in het hier bedoelde geval de datum van de verzending van het stuk naar de ontvangende instantie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van de verordening in aanmerking wordt genomen als datum van de betekening en, voorts, dat bij betekening van een dagvaarding overeenkomstig artikel 63, eerste lid Rv aan het kantoor van de advocaat, procureur of deurwaarder bij wie laatstelijk woonplaats is gekozen, de datum van die betekening in acht wordt genomen bij de bepaling of tijdig een rechtsmiddel is aangewend, mits de deurwaarder tevens een afschrift of een vertaling van de dagvaarding zendt aan een ontvangende instantie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van de verordening.
2.3 Aan VRT is de appèldagvaarding “betekend” overeenkomstig artikel 63, eerste lid Rv. Verzending aan een ontvangende instantie heeft, zoals reeds werd overwogen, niet plaatsgevonden althans daarvan is niet gebleken. In zijn arrest van 17 januari 2003 (NJ 2003/113) heeft de Hoge Raad beslist dat na betekening overeenkomstig artikel 63, eerste lid Rv de verzending aan een ontvangende instantie dient te geschieden binnen twee weken. Bovendien heeft de Hoge Raad in dat arrest uiteengezet dat de betekening overeenkomstig artikel 63, eerste lid Rv in het stelsel van de verordening slechts van belang is voor de bepaling van de ten aanzien van de aanlegger in aanmerking te nemen datum van betekening, maar niet voor de in het belang van de verweerder gegeven overige voorschriften omtrent de betekening. Wanneer niet aan de betekeningsvoorschriften van de verordening is voldaan door verzending van een afschrift of vertaling van de dagvaarding aan een ontvangende instantie kan de dagvaarding dan ook niet geacht worden (rechtsgeldig/tijdig) betekend te zijn.
2.4 Het voorgaande leidt vooralsnog tot de conclusie dat aan VRT geen appèldagvaarding is betekend volgens de daartoe geldende regels, althans dat van die betekening niet is gebleken. Voorts is van belang dat de omstandigheid dat VRT in hoger beroep is verschenen niet eraan kan afdoen dat voor een ontvankelijk hoger beroep een (rechtsgeldig/tijdig) betekende appèldagvaarding is vereist.
2.5 Een eventueel gebrek leent zich niet voor herstel als bedoeld door de Hoge Raad in zijn arrest van 17 januari 2003, omdat ten tijde van het uitbrengen van de appèldagvaarding de voorziene overgangsperiode voorbij was.
2.6 Omdat geen van partijen aandacht geschonken heeft aan de rechtsgeldigheid van de betekening van de appèl-dagvaarding aan VRT, komt het het hof verstandig voor om [appellant] de gelegenheid te bieden zich daarover uit te laten, alvorens deze kwestie wordt beslist. Zou bedoelde akte van [appellant] inhouden dat volstaan is met betekening van de appèldagvaarding aan de procureur die in eerste aanleg voor VRT optrad, dan behoeft VRT daarop niet meer te reageren. Partijen zullen in dat geval het hof meteen weer kunnen vragen om in hun zaak arrest te wijzen. [Appellant] zal dan niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn hoger beroep, voor zover het tegen VRT is gericht.
Zou de akte van [appellant] in deze kwestie nieuwe gezichtspunten bevatten, dan mag VRT daarop eerst bij antwoordakte reageren en kunnen partijen nadien arrest vragen.
De aktewisseling die het hof voor ogen staat is niet bedoeld om [appellant] en VRT de gelegenheid te bieden hun debat anderszins voort te zetten. Met die aktewisseling behoeft dan ook niet veel tijd gemoeid te zijn. Iedere verdere beslissing zal om die reden worden aangehouden, ook tussen [appellant] en de overige vier omroepen.
3. Beslissing
Het hof:
bepaalt dat de zaak wordt uitgeroepen ter rolle van 18 augustus 2005 voor een akte aan de zijde van [appellant] met het hierboven onder 2.6 omschreven doel alsmede voor het vragen van arrest;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep, W.P. Scheltema en E.A. Mout-Bouwman en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juli 2005.