ECLI:NL:GHAMS:2005:AU4860

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
1893/04
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hypotheekrecht en derdenbescherming bij ruilverkaveling

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een geschil tussen de coöperatie Coöperatieve Rabobank Soest Baarn Eemnes U.A. (hierna: Rabo) en PontMeijer Hilversum B.V. (hierna: PontMeijer) over de rechtsgeldigheid van een hypotheekrecht in het kader van een ruilverkaveling. Rabo had in hoger beroep beroep ingesteld tegen vonnissen van de rechtbank Utrecht, waarin PontMeijer in het gelijk was gesteld. De kern van het geschil betrof de vraag of het hypotheekrecht van Rabo op een perceel onroerend goed was komen te vervallen door de inschrijving van een akte van toedeling, waarin het hypotheekrecht niet was vermeld. PontMeijer had conservatoir beslag gelegd op het perceel, zonder te weten dat het belast was met een hypotheekrecht ten behoeve van Rabo.

Het hof oordeelde dat het hypotheekrecht van Rabo niet was vervallen door de inschrijving van de akte van toedeling. Volgens het hof blijft het hypotheekrecht bij ruilverkaveling in stand en komt het van rechtswege te rusten op de vervangende kavel. De rechtbank had ten onrechte geoordeeld dat het hypotheekrecht was teniet gegaan. Het hof stelde vast dat de bescherming van derden tegen fouten in de openbare registers, zoals vastgelegd in de artikelen 3:24 en 3:26 van het Burgerlijk Wetboek, niet van toepassing was in dit geval, omdat deze bescherming beperkt is tot rechtsverkrijgers onder bijzondere titel. Het hof verklaarde Rabo niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen het vonnis van 12 mei 2004 en hield verdere beslissingen aan, waarbij het de partijen de gelegenheid gaf om aanvullende stukken in te dienen.

Deze uitspraak benadrukt de belangrijke rol van hypotheekrechten in het civiele recht, vooral in situaties van ruilverkaveling, en de beperkingen van derdenbescherming in het kader van openbare registers.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
ACHTSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van
1. de coöperatie COÖPERATIEVE RABOBANK SOEST BAARN EEMNES U.A., gevestigd te Soest, als liquidatrice van de coöperatie COÖPERATIEVE RABOBANK EEMNES U.A. in liquidatie, gevestigd te Eemnes,
2. de naamloze vennootschap RABOHYPOTHEEKBANK N.V., gevestigd te Amsterdam,
APPELLANTEN,
GEÏNTIMEERDEN IN VOORWAARDELIJK INCIDENTEEL APPÈL,
procureur: mr. A. van Hees,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PONTMEIJER HILVERSUM B.V., gevestigd te Zaandam,
GEÏNTIMEERDE,
APPELLANTE IN VOORWAARDELIJK INCIDENTEEL APPÈL,
procureur: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna (ook) Rabo (in enkelvoud) en PontMeijer genoemd.
Bij dagvaarding van 12 oktober 2004 is Rabo, onder aanvoering van zeven grieven en aanbieding van bewijs, in hoger beroep gekomen van vonnissen van de rechtbank Utrecht van 12 mei 2004 en 1 september 2004, in deze zaak onder zaak-/rolnummer 170849/HA ZA 03-2436 gewezen tussen (onder meer) haar als gedaagde en Pontmeijer als eiseres.
Rabo heeft een met de dagvaarding overeenstemmende memorie van grieven genomen, met conclusie, kort gezegd, dat het hof de vonnissen waarvan beroep zal vernietigen en alsnog de vorderingen van PontMeijer zal afwijzen, met veroordeling -uitvoerbaar bij voorraad- van PontMeijer in de kosten van het geding in beide instanties.
Daarop heeft PontMeijer geantwoord, op een enkel onderdeel bewijs aangeboden en harerzijds tegen het vonnis van 1 september 2004 één (voorwaardelijke) grief geformuleerd, met conclusie, kort gezegd, dat het hof de bestreden vonnissen zal bekrachtigen en Rabo zal veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
Vervolgens heeft Rabo bij memorie in het voorwaardelijk incidenteel appèl geantwoord, producties in het geding gebracht en bewijs aangeboden, met conclusie dat het hof de vorderingen van PontMeijer alsnog zal afwijzen, met haar veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het voorwaardelijk incidenteel appèl.
Ten slotte is arrest gevraagd op de stukken van beide instanties.
2. Grieven
Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de dagvaarding in hoger beroep.
3. Feiten
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis van 1 september 2004 onder 2.1 tot en met 2.8 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. In haar incidentele grief heeft PontMeijer betwist dat vast staat dat op 1 oktober 2001 aan Rabo een (eerste) hypotheekrecht is verleend op de in het geding zijnde boerderij met ondergrond en dat de desbetreffende hypotheekakte op 2 oktober 2001 in het kadaster is ingeschreven. Deze grief komt zo nodig later aan de orde. Over de overige feiten bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die overige feiten zal uitgaan.
4. Beoordeling
4.1 Het gaat in dit geding, samengevat, om het volgende. PontMeijer heeft op 10 maart 2003 ter verzekering van haar vordering op [X] B.V. (hierna: [X]) conservatoir beslag gelegd op een aan [X] in eigendom toebehorend perceel (hierna: het perceel). Ten tijde van de beslaglegging bleek uit het kadaster niet dat het perceel was bezwaard met een hypotheekrecht. Bij dagvaarding van 21 maart 2003 heeft PontMeijer veroordeling van [X] gevorderd tot betaling van € 146.433,77 met rente en kosten, welke vordering op 7 mei 2003 bij verstek voor het overgrote deel is toegewezen. Op 17 april 2003 kreeg PontMeijer bericht dat het perceel was belast met een hypotheekrecht ten behoeve van Rabo. Op 16 mei 2003 heeft inschrijving in het kadaster plaatsgevonden van een akte van (partiële) rectificatie inhoudende dat in de akte van toedeling die op 12 juli 2002 is verleden en in het kadaster is ingeschreven, is verzuimd te vermelden dat op het perceel een hypothecaire inschrijving rust. [X] heeft het perceel inmiddels aan een derde overgedragen. Partijen strijden over de verdeling van een deel van de verkoopopbrengst, groot € 150.000,=, dat in depot is gestort. PontMeijer meent dat het door haar gelegde beslag voor gaat op het hypotheekrecht, omdat dat recht pas na het beslag is ingeschreven, terwijl Rabo stelt dat haar hypotheekrecht door de fout in de akte van toedeling en de daarop gevolgde ambtshalve doorhaling van de inschrijving van de hypotheek in de registers niet heeft opgehouden te bestaan en dus ouder is dan en voorgaat op het beslag. De rechtbank heeft PontMeijer in het gelijk gesteld.
4.2 Rabo heeft geen grieven geformuleerd tegen het tussenvonnis van 12 mei 2004. Zij moet derhalve in haar beroep tegen dat vonnis niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.3 De grieven I tot en met III in principaal appèl richten zich alle tegen het oordeel van de rechtbank dat door de inschrijving in het kadaster van de akte van toedeling, waarin het hypotheekrecht op het perceel niet was vermeld, dat hypotheekrecht is teniet gegaan, en de overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag liggen. Zij lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.4 Ingevolge artikel 208 lid 2 van de Landinrichtingswet (Lw) geldt de akte van toedeling als titel voor de daarin omschreven rechten en worden door de inschrijving van die akte in de openbare registers de daarin omschreven onroerende zaken en beperkte rechten verkregen. De rechtbank heeft aan deze bepaling de gevolgtrekking verbonden dat, nu het hypotheekrecht op het perceel niet in het plan van toedeling en in de akte van toedeling is opgenomen, Rabo geen hypotheekrecht heeft kunnen verkrijgen (r.o. 4.5).
4.5 Dit oordeel van de rechtbank gaat echter voorbij aan de betekenis van artikel 160 lid 3 Lw. Dat artikellid brengt tot uitdrukking dat, niettegenstaande het aan artikel 208, lid 2 Lw ten grondslag liggende beginsel van rechtsvervanging en titelzuivering, ten aanzien van hypotheekrechten zaaksvervanging optreedt. Dit wil zeggen dat het hypotheekrecht bij een ruilverkaveling in stand blijft en van rechtswege komt te rusten op een ander object, de vervangende kavel. Vermelding van het hypotheekrecht van Rabo in de akte van toedeling was, hoewel in het belang van de duidelijkheid aanbevelenswaardig, dus niet noodzakelijk voor de instandhouding van haar hypotheekrecht.
4.6 Ervan uitgaande dat Rabo inderdaad, zoals zij stelt, op 2 oktober 2001 een hypotheekrecht op het perceel heeft verkregen (of dat juist is komt hierna bij de behandeling van het incidenteel appèl aan de orde), moet de conclusie uit het voorgaande zijn dat het hypotheekrecht door de inschrijving van de akte van toedeling niet is komen te vervallen, maar is komen te rusten op de vervangende kavel, het litigieuze perceel. De ambtshalve doorhaling van de inschrijving van het hypotheekrecht van Rabo heeft evenmin het einde van dat recht tot gevolg gehad. De principale grieven I tot en met III slagen derhalve.
4.7 Bij deze stand van zaken heeft [Rabo] geen belang meer bij de behandeling van haar grieven IV en VI in principaal appèl.
4.8 Met grief V in principaal appèl stelt Rabo de vraag aan de orde welke betekenis toekomt aan de omstandigheid dat PontMeijer ten tijde van de beslaglegging op grond van de openbare registers heeft aangenomen dat het perceel onbezwaard was. PontMeijer heeft in dit verband een beroep gedaan op de artikelen 3:24 en 3:26 BW, die jegens haar als beslaglegger analoog zouden moeten worden toegepast.
4.9 Hoewel de grief ten onrechte veronderstelt dat het oordeel van de rechtbank (mede) zou zijn gebaseerd op aan PontMeijer toegekende derdenbescherming tegen fouten in de openbare registers, en in zoverre faalt, heeft Rabo wel het gelijk aan haar zijde met haar betoog dat voor derdenbescherming als bedoeld in de zojuist genoemde bepalingen in dit geval geen plaats is. In de artikelen 3:24 en 3:26 BW is die bescherming uitdrukkelijk beperkt tot rechtsverkrijgers onder bijzondere titel. Niet valt in te zien waarom dat artikel ook, en dan analoog, zou moeten worden toegepast op het onderhavige, niet daaronder vallende geval. De omstandigheid dat PontMeijer buitengerechtelijke en gerechtelijke kosten van invordering heeft gemaakt die zij zich zou hebben bespaard als zij van de onverhaalbaarheid van haar vordering bewust was geweest, is in ieder geval onvoldoende bijzonder en onvoldoende zwaarwegend voor het oordeel dat Rabo haar hypotheekrecht niet aan PontMeijer zou mogen tegenwerpen.
4.10 De conclusie uit het voorgaande moet zijn dat, indien Rabo inderdaad op 2 oktober 2001 het door haar gestelde hypotheekrecht heeft verkregen, haar hypotheekrecht voorgaat op het beslag van PontMeijer, zodat Pontmeijer geen aanspraak kan maken op uitbetaling van het gedeponeerde bedrag aan haar. Haar vorderingen moeten dan alsnog worden afgewezen.
4.11 Ten bewijze van haar stelling dat zij op 2 oktober 2001 een hypotheekrecht op het preceel heeft verkregen door inschrijving op die datum in de openbare registers van een op 1 oktober 2001 verleden hypotheekakte, heeft Rabo bij memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel appèl een aantal stukken overgelegd. PontMeijer heeft hierop nog niet kunnen reageren. In het kader van de behandeling van haar incidentele grief zal het hof PontMeijer daartoe alsnog in de gelegenheid stellen.
4.12 Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
5. Beslissing
Het hof:
verklaart Rabo niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen het vonnis 12 mei 2004;
verwijst de zaak naar de rol van donderdag 18 augustus 2005 tot het vragen van een akte aan de zijde van PontMeijer als bedoeld in overweging 4.11;
bepaalt dat van dit arrest zelfstandig beroep in cassatie kan worden ingesteld;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, P.C. Römer en W.H.F.M. Cortenraad en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2005.