GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 13 oktober 2005 in de zaak onder rekestnummer 339/2005 NOT van:
MR. [naam],
notaris te [plaats],
APPELLANT,
gemachtigde: mr. W.F. Hendriksen,
DRS. [naam],
wonende te [plaats],
GEïNTIMEERDE.
en de zaak onder rekestnummer 365/2005 NOT van:
DRS. [naam],
wonende te [plaats],
APPELLANT,
MR. [naam],
notaris te [plaats],
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde: mr. W.F. Hendriksen.
1. Voeging van beide zaken in hoger beroep
De over en weer door partijen aangespannen procedures in hoger beroep tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden, verder te noemen de kamer, van 1 februari 2005 bekend onder registratienummer KvT 7-2004, zijn door het hof gevoegd daar zij op hetzelfde onderwerp betrekking hebben en tussen dezelfde partijen aanhangig zijn die ook in eerste aanleg tegenover elkaar stonden.
2. Het verloop van de procedure in de gevoegde zaken
2.1. Namens appellant in de zaak met rekestnummer 339/05 NOT, verder te noemen de notaris, is bij een op 1 maart 2005 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift – met bijlagen - en namens appellant in de zaak met rekestnummer 365/05 NOT, verder te noemen klager, is bij een op 28 februari 2005 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift, tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte onder 1 genoemde beslissing van de kamer waarbij de klacht tegen de notaris gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond is verklaard en aan de notaris de maatregel van berisping is opgelegd.
2.2. Van de zijde van klager is op 7 april 2005 een aanvullend rekest in de zaak met rekestnummer 365/05 NOT ter griffie van het hof ingekomen.
2.3. Namens de notaris is op 18 april 2005 een verweerschrift in de zaak met rekestnummer 365/05 NOT ter griffie van het hof ingediend.
2.4. Van de zijde van klager is op 19 mei 2005 een verweerschrift in de zaak met rekestnummer 339/05 NOT ter griffie van het hof ingekomen.
2.5. De zaken zijn behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 14 juli 2005. Verschenen zijn klager en de notaris, laatstgenoemde vergezeld van zijn gemachtigde. Partijen hebben het woord gevoerd, klager en de gemachtigde van de notaris aan de hand van een pleitnotitie.
3. De stukken van de gedingen
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
4. De feiten in beide zaken
4.1. Bij beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 16 januari 2002 is de echtscheiding uitgesproken tussen klager en [naam], verder te noemen [naam], en bevolen over te gaan tot verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. De notaris is in deze beschikking benoemd als boedelnotaris. Het voornaamste boedelbestanddeel van de huwelijksgoederengemeenschap betreft de echtelijke eigendomswoning.
4.2. Om tot een partiële verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap te geraken zijn er – in aansluiting op een bespreking van de notaris met klager op 7 maart 2002 - schriftelijke voorstellen door de notaris gedaan aan klager en [naam]. In verband daarmee is de inhoud van de navolgende brieven van belang:
- De brief van 7 maart 2202 waarin de notaris aan klager schrijft
“ In aansluiting op de bespreking die ik met u had zend ik u dit schrijven.
U stemt er mee in dat de taxaties van Zijlstra en Roos worden gemiddeld, mits deze herleid worden naar een waardering per 16 maart 2002.
( .... )
Aan het voornoemde wordt tevens door u gekoppeld dat de kosten van de toedeling van de woning aan uw ex-vrouw voor haar rekening dienen te komen. (een alternatief zou zijn dat deze kosten bij helfte worden gedeeld maar dat dit dan ook geldt voor de eigendomsverkrijging door u van een andere woning).
De eerste benadering komt mij het meest praktisch voor.
Daarnaast speelt dan de spaarpolis die u graag aan u toegedeeld ziet tegen verrekening van de actuele waarde (per 16 maart 2002), niet zijnde de afkoopwaarde.
Mijn oordeel over het voornoemde is dat dit een redelijke benadering is.
Als u zich in het voornoemde kunt vinden dan verzoek ik u een kopie voor-accoordgetekend aan mij te retourneren “.
- De brief van 7 maart 2002 waarin de notaris aan [naam] schrijft:
“Naar aanleiding van mijn schrijven aan uw ex-man is door hem contact met mij opgenomen en vervolgens is een nadere bespreking met hem gehouden.
Deze bespreking heeft het volgende met zich meegebracht.
Uw ex-man stemt er mee in dat de taxaties van Zijlstra en Roos worden gemiddeld, mits deze herleid worden naar een waardering per 16 maart 2002.
( .... )
Aan het voornoemde wordt tevens door uw ex-man gekoppeld dat de kosten voor toedeling van de woning voor uw rekening dienen te komen. (een alternatief zou zijn dat deze kosten bij helfte worden gedeeld maar dat dit dan ook geldt voor de eigendomsverkrijging door hem van een andere woning).
De eerste benadering komt mij het meest praktisch voor.
Daarnaast speelt dan de spaarpolis die uw ex-man graag aan hem toegedeeld ziet tegen verrekening van de actuele waarde (per 16 maart 2002), niet zijnde de afkoopwaarde.
Mijn oordeel over het voornoemde is dat dit een redelijke benadering is.
Als u zich in het voornoemde kunt vinden dan verzoek ik u een kopie voor-accoordgetekend aan mij te retourneren. “
- De brief van 21 maart 2002 waarin de notaris aan [naam] schrijft:
“Ook van uw ex-man werd zijn instemming ontvangen, echter onder voorwaarden. ( .... )
Bij zijn schriftelijke instemming met het taxatievoorstel heeft hij als voorwaarde gesteld dat de kosten van de toedeling van de woning bij helfte worden gedeeld maar dat dit dan ook geldt voor de eigendomsverkrijging door hem van een andere woning.”
- De brief van 22 mei 2002 waarin de notaris aan klager schrijft:
“Bij deze bericht ik u dat de uiterste passeerdatum voor de hypotheekakte van mevrouw [naam] op vrijdag 31 mei a.s. is gesteld, in verband met de renteaanbieding die thans geldt.
Er is derhalve tijd gereserveerd op vrijdag 31 mei a.s. om 15.00 uur om de partiële verdelingsakte (en de hypotheekakte) te tekenen.”
- De brief van 27 mei 2002 waarin de notaris aan klager schrijft:
” Zoals u bekend is mij pas onlangs gemeld dat er een tijdslimiet bestaat wat betreft de huidige renteaanbieding die aan uw ex-echtgenote is gedaan.
De akte dient uiterlijk vrijdag a.s. te worden gepasseerd.
Er bestaat derhalve een zakelijk belang om tot overeenstemming te komen.
Naar mijn mening was men in het zicht van de haven.
1.De taxatie van de woning was afgerond;
2. De polis zou aan u worden toegedeeld tegen verrekening van de actuele waarde.
( .... )
Mijn praktisch voorstel zou zijn geweest te komen tot een verdeling inhoudende toedeling van de woning aan de vrouw tegen een waarde van de taxatie zoals overeengekomen met daarbij ontslag uit de aansprakelijkheid voor de man, toedeling van de polis aan de man en verrekening daarbij van de actuele waarde, kosten van toedeling van de woning aan de vrouw voor haar rekening en de overige notariskosten bij helfte gedeeld.
( .... )
Ik acht het thans echter een brug te ver voornoemd voorstel te doen.
Derhalve adviseer ik u thans met klem zich direct tot een advocaat te wenden.”
- De brief van 27 mei 2002 waarin de notaris aan [naam] schrijft:
” Zoals u bekend is mij pas onlangs gemeld dat er een tijdslimiet bestaat wat betreft de huidige renteaanbieding die aan u is gedaan.
De akte dient uiterlijk vrijdag a.s. te worden gepasseerd.
Er bestaat derhalve een zakelijk belang om tot overeenstemming te komen.
Naar mijn mening was men in het zicht van de haven.
1.De taxatie van de woning was afgerond;
2. De polis zou aan u worden toegedeeld tegen verrekening van de actuele waarde.
( .... )
Mijn praktisch voorstel zou zijn geweest te komen tot een verdeling inhoudende toedeling van de woning aan de vrouw tegen een waarde van de taxatie zoals overeengekomen met daarbij ontslag uit de aansprakelijkheid voor de man, toedeling van de polis aan de man en verrekening daarbij van de actuele waarde, kosten van toedeling van de woning aan de vrouw voor haar rekening en de overige notariskosten bij helfte gedeeld.
( .... )
Ik acht het thans echter een brug te ver voornoemd voorstel te doen.
Derhalve adviseer ik u thans met klem zich direct tot een advocaat te wenden.”
5. Het standpunt van klager
5.1. Kort samengevat verwijt klager de notaris het volgende.
5.2. Naar aanleiding van een gesprek met klager over een partiële verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap op 7 maart 2002 heeft de notaris klager op dezelfde dag een schriftelijk voorstel dienaangaande gezonden, waarin de notaris naast klagers voorwaarden ook een alternatief had opgenomen met betrekking tot het dragen van de kosten van de door klager en [naam] te verwerven woningen. Klager heeft de notaris toen telefonisch op 8 maart 2002 laten weten dat hij zich in het aldus geformuleerde voorstel kon vinden, maar niet in het door de notaris geformuleerde alternatief met betrekking tot de kosten; klager heeft een en ander per e-mail op 10 maart 2002 bevestigd.
In november 2002 werd klager gewaar dat de notaris het oorspronkelijke voorstel van 7 maart 2002 per gelijke post aan [naam] had gezonden.
Klager verwijt de notaris allereerst dat hij het voorstel op 7 maart 2002 aan [naam] heeft gezonden zonder dat hij dat eerst had geaccordeerd.
5.3. Voorts wordt de notaris verweten dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld met betrekking tot de toedeling van de levensverzekeringspolis van klager en [naam]. In zijn brief van 27 mei 2002 schrijft de notaris aan klager dat de polis aan hem zou worden toegedeeld tegen verrekening van de actuele waarde. [naam] heeft per gelijke post een brief ontvangen waarin de notaris schrijft dat de polis aan [naam] zou worden toegedeeld.
Pas in november 2002 neemt klager kennis van deze brief aan [naam]. Deze onzorgvuldigheid heeft tot een geschil en een procedure tussen klager en [naam] geleid.
5.4. Klager verwijt de notaris bovendien dat hij hem onder druk heeft gezet door van hem te verwachten dat hij binnen een week nadat hij bij brief van 22 mei 2002 op de hoogte werd gesteld van een hypotheekofferte van de bank aan [naam] de geschilpunten rond de partiële verdeling van de gemeenschap zou oplossen, zulks in verband met de uiterste passeerdatum van die hypotheekakte. Klager wijst er in dat verband op dat hij twee maanden heeft moeten wachten op een reactie van [naam] op het voorstel tot partiële verdeling van de gemeenschap, dat hij pas op 10 mei 2002 van de notaris vernam dat zij niet akkoord ging en dat hij, klager, op 20 mei 2002 een voorstel tot verdeling van de gehele gemeenschap heeft gedaan teneinde het probleem rond de verdeling op te lossen. Klager voelde zich door de handelwijze van de notaris in het nauw gedreven en kon aldus niet in alle vrijheid tot een beslissing ten aanzien van de verdeling van de gemeenschap komen.
5.5. Ten slotte wordt de notaris verweten dat hij klager er van heeft beschuldigd dat klager de kandidaat-notaris [naam], verder te noemen: [naam], onheus heeft bejegend, als gevolg waarvan zij niets meer met klager te maken wilde hebben.
6. Het standpunt van de notaris
6.1. De notaris betwist de stellingen van klager gedeeltelijk en verweert zich als volgt.
6.2. De notaris heeft betoogd dat beide brieven van 7 maart 2002 aan klager en [naam] op de juiste wijze tot stand zijn gekomen. Bovendien heeft de notaris betoogd dat die brieven niet klagers voorstel inhielden, maar het voorstel van de notaris en dat hij niet met klager had afgesproken dat hij de brief aan [naam] eerst ter goedkeuring aan hem voor zou leggen. De notaris is van mening dat de beide brieven het bemiddelingstraject dienden en daarmee het belang van klager en [naam].
6.3. Voor wat betreft het klachtonderdeel dat de notaris in zijn brief van 21 maart 2002 aan [naam] ten onrechte heeft geschreven dat klager het voorstel van 7 maart 2002 had aanvaard, zij het onder voorwaarden, betoogt de notaris dat hij op juiste wijze [naam] heeft bericht dat klager “onder voorwaarden” instemde met zijn voorstel van 7 maart 2002 (namelijk: zijn instemming met het voorstel voor de waarderingswijze, mits overeenstemming bestond over de voorgestelde kostenverdeling). Gezien de verhouding tussen klager en [naam] had de notaris gegronde redenen om de reactie van klager op zijn voorstel van 7 maart 2002 jegens [naam] op een dergelijke positieve wijze te verwoorden.
6.4. Ten aanzien van de toedeling van de verzekeringspolis brengt de notaris naar voren dat de discussie hieromtrent bij de civiele rechter reeds aan de orde is geweest. De notaris heeft dienaangaande betoogd dat er sprake is van een verschrijving. Klager kon uit de verdere onderhandelingen en de brief van 27 mei 2002 zelf opmaken dat hier sprake was van een verschrijving. De notaris heeft zijn excuses hiervoor aangeboden.
6.5. Met betrekking tot het klachtonderdeel ten aanzien van het vermeende onder druk zetten van klager wijst de notaris er op dat hij klager en [naam] in zijn brief van 27 mei 2002 heeft verwezen naar hun advocaten om in verband met de uiterste datum van de hypotheekofferte van de bank tijdig overeenstemming te bereiken inzake de partiële verdeling van de gemeenschap. Door bemiddeling van de notaris was de beoogde verdeling immers niet tot stand gekomen. Uit praktische overwegingen had de notaris een tijdstip gereserveerd voor het passeren van de akte.
6.6. De notaris is van mening dat het klachtonderdeel met betrekking tot het onheus bejegenen van [naam] door klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Klager heeft dit klachtonderdeel geformuleerd naar aanleiding van een verweer dat de notaris in eerste aanleg heeft gevoerd. De notaris heeft in dat verband betoogd dat hij in alle vrijheid zich dient te kunnen verweren, zonder dat zijn stellingen op zich onderwerp vormen van een nieuwe klacht. De notaris heeft hieraan de conclusie verbonden dat dit klachtonderdeel pas in de hoger beroepsprocedure naar voren is gebracht, omdat de kamer dit klachtonderdeel niet in haar beoordeling heeft betrokken en derhalve geen onderdeel uitmaakt van de beslissing van de kamer van 1 februari 2005.
Ten slotte heeft de notaris betoogd – mocht klager toch worden ontvangen in dit klachtonderdeel - dat hij destijds van [naam] heeft vernomen dat zij geen rechtsreeks contact meer met klager wenste. In dat verband verwijst de notaris naar de telefoonnotities in het dossier.
7.1. In hoger beroep heeft klager betoogd dat de kamer ten onrechte geen uitspraak heeft gedaan over de hiervoor onder 5.5. bedoelde klacht. Klager heeft deze klacht die betrekking heeft op de inhoud van het verweerschrift van de notaris van 17 mei 2004 pas geformuleerd in zijn reactie van 13 juni 2004 op dit verweerschrift.
Klachten tegen notarissen en kandidaat-notarissen behoren ingevolge artikel 99, eerste lid, van de Wet op het notarisambt (WNA) schriftelijk te worden ingediend bij de kamer van toezicht, waarna de in de volgende leden van deze wetsbepaling en – eventueel – de in de artikelen 101 e.v. Wna genoemde procedure volgt. Met dit wettelijk stelsel is niet te verenigen dat een nieuwe klacht wordt ingediend tijdens de behandeling van een reeds eerder ingediende klacht en dat daarop wordt beslist zonder dat de wettelijke voorschriften van de artikelen 99 en 101 e.v. WNA worden gevolgd.
In de bestreden beslissing van de kamer ligt het oordeel besloten dat op de hier bedoelde klacht van klager niet behoefde te worden beslist. Dit oordeel is juist gelet op hetgeen hiervoor is overwogen.
7.2. Het hof is van oordeel, anders dan de kamer, dat de klacht met betrekking tot de verzending van de brieven van 7 maart 2002 zonder voorafgaand akkoord van klager geen doel treft. Uit de inhoud van de onder rubriek 4 weer gegeven correspondentie blijkt dat er overeenstemming bestond over een onderdeel van de huwelijksgoederen gemeenschap en de wijze van vaststellen van de waarde van de woning mits [naam] akkoord ging met de door klager gewenste wijze van kostenverdeling. De notaris heeft dit op juiste, althans niet onjuiste wijze tot uitdrukking gebracht door het bezigen van de bewoordingen dat van klager instemming werd ontvangen onder voorwaarden. In dat verband verwijst het hof naar de reactie van klager van 13 juni 2004 op het verweerschrift van de notaris, waarin klager stelt: “Dat ik – onder voorwaarden - toch akkoord ging met partiële verdeling (...) maakt juist duidelijk dat ik bereid was enige ruimte te maken.”
Het hof acht het voorts onaannemelijk dat tussen klager en de notaris was afgesproken dat de notaris het in de brief van 7 maart 2002 gedane voorstel pas aan [naam] ter kennis zou brengen nadat klager hiermee had ingestemd. In de positie en de taak van een door de rechtbank benoemde boedelnotaris - zoals in de onderhavige zaak het geval is - ligt besloten dat de notaris het belang van klager niet mag laten prevaleren boven het belang van [naam], maar dat hij partijen gelijkelijk dient te behandelen.
Het hof is derhalve van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is. Dit leidt er toe dat de beslissing van de kamer op dat punt niet in stand kan blijven. Het hof zal de beslissing van de kamer met betrekking tot het klachtonderdeel zoals hiervoor omschreven in 5.2. vernietigen.
7.3. Met betrekking tot de klacht inzake de gang van zaken bij de toedeling van de polis aan de ex-vrouw van klager is het hof van oordeel dat dit klachtonderdeel terecht door klager is voorgesteld. Door de handelwijze van de notaris zijn klager en [naam] op het verkeerde been gezet. Van de notaris had verwacht mogen worden dat hij – gelet op de toch al gespannen verhouding tussen klager en [naam] – de grootst mogelijke zorgvuldigheid zou hebben betracht bij het opstellen van de brieven van 27 mei 2002. Dit geldt te meer nu voor [naam] het belang speelde dat het zonder de levensverzekering moeilijker zou zijn om de financiering van de toedeling van de woning rond te krijgen. Van een voor klager kennelijke verschrijving is geen sprake. Het hof acht dit klachtonderdeel gegrond.
7.4. Met betrekking tot het klachtonderdeel betreffende de vermeende druk door de notaris op klager, is het hof met de kamer van oordeel dat de notaris klager met zijn brief van 27 mei 2002 niet onder druk heeft gezet. De notaris heeft er juist aangedaan klager en [naam] te wijzen op een complicatie bij de verdeling, in casu de beperkte geldigheidsduur van de hypotheekofferte. Het verweer van klager faalt dan ook. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
7.5. Nu het hof de beslissing van de kamer deels zal vernietigen is dit redengevend om de door de kamer opgelegde maatregel van berisping eveneens te vernietigen. Het hof acht met betrekking tot het handelen van de notaris inzake de toedeling van de verzekeringspolis de maatregel van waarschuwing op zijn plaats.
7.6. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel thans niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
7.7. Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.
- verklaart het hoger beroep van de notaris tegen de beslissing van de kamer gedeeltelijk gegrond voorzover het betreft het klachtonderdeel omschreven onder 5.2. en voorzover daarbij de maatregel van berisping aan de notaris is opgelegd en vernietigt deze beslissing in zoverre;
- legt aan de notaris de maatregel van waarschuwing op;
- bepaalt dat de opgelegde maatregel door de voorzitter zal worden tenuitvoergelegd ter terechtzitting van het hof op donderdag 10 november 2005 te 13.30 uur;
- bepaalt dat de griffier de notaris daartoe schriftelijk zal oproepen.
- verwerpt het hoger beroep van de notaris voor het overige;
- verwerpt het hoger beroep van klager tegen de beslissing van de kamer.
Deze beslissing is gegeven door mrs. N.A.M. Schipper, P.J.N. van Os en F.A.A. Duynstee en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 13 oktober 2005.
KAMER VAN TOEZICHT OVER NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN TE LEEUWARDEN
UITSPRAAK
van de Kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden, hierna te noemen de Kamer, in de zaak van:
drs. [naam],
wonende te [plaats],
hierna te noemen: klager,
mr. [naam],
notaris te [plaats],
gemachtigde: mr. J.M.A.H. van der Ploeg, DAS Rechtsbijstand Amsterdam,
hierna te noemen: de notaris.
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij brief van 5 april 2004 heeft klager een klacht ingediend tegen de notaris. De notaris heeft schriftelijk verweer gevoerd bij brief van 17 mei 2004. De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 7 december 2004 ter vergadering van de voltallige Kamer. Klager is verschenen. De notaris en zijn gemachtigde zijn eveneens verschenen.
2. DE FEITEN
Bij beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 16 januari 2002 is de echtscheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap uitgesproken tussen klager en [naam]. Mr. [naam] is in deze beschikking benoemd als boedelnotaris.
3.1 Tijdens de mondelinge behandeling van de klacht is gebleken dat klagers klacht in feite drie handelingen van de notaris betreft. Hij verwijt de notaris - zakelijk weergegeven - het volgende.
3.2 Naar aanleiding van een gesprek met klager over een partiële verdeling van de huwelijksgemeenschap op 7 maart 2002 heeft de notaris klager op 8 maart 2002 een schriftelijk voorstel hierover doen toekomen, waarin de notaris naast klagers voorwaarden ook alternatieven had opgenomen. Klager heeft de notaris toen na overleg met de notaris een geamendeerd voorstel doen toekomen, waarin hij de alternatieven had weggelaten. Naar klager in november 2002 is gebleken had de notaris zijn oorspronkelijke voorstel van 7 maart 2002 toen echter al aan klagers ex-echtgenote gezonden. Zij heeft ingestemd met dit voorstel en de notaris heeft haar op 21 maart 2002 bericht dat hij ook van klager instemming heeft ontvangen, echter onder voorwaarden. Klager stelt zich echter op het standpunt dat hij geen nieuwe voorwaarden heeft gesteld, maar dat hij slechts één van de alternatieven heeft verwijderd. Bovendien heeft hij, blijkend uit zijn geamendeerde voorstel, niet ingestemd met het voorstel van de notaris van 7 maart 2002. Klager meent dat in feite een overeenkomst inzake de partiële verdeling van de huwelijksgemeenschap voorhanden was, welke door de onzorgvuldigheden van de notaris niet tot stand is gekomen. De onzorgvuldigheden hebben geleid tot lange juridische procedures tussen klager en zijn ex-echtgenote en extra geestelijk leed.
3.3 De notaris heeft onjuist bericht over de toedeling van de levensverzekeringspolis van klager en zijn ex-echtgenote. Op 27 mei 2002 schrijft de notaris zowel aan klager als aan zijn ex-echtgenote over de stand van zaken: "2. De polis zou aan u worden toegedeeld tegen verrekening van de actuele waarde". Klager raakt eerst in november 2002 op de hoogte van deze brief aan zijn ex-echtgenote. Volgens haar advocaat is het van aanvang af de bedoeling geweest, en ook voor beide partijen duidelijk geweest, dat de polis aan klagers ex-echtgenote zou worden toebedeeld. Klager heeft daarentegen brieven aan hem of zijn advocaat gericht, waarin de notaris schreef dat de polis aan hem zou toekomen. Eerst in de conceptakte van 23 mei 2003 van de notaris komt naar voren dat de polis aan de ex-echtgenote van klager zou toekomen.
3.4 Van klager kon niet worden verwacht dat hij binnen een week, nadat hij bij brief van 22 mei 2002 op de hoogte werd gesteld van een hypotheekofferte van de bank aan zijn ex-echtgenote, de geschilpunten rond de partiële verdeling van de gemeenschap zou oplossen in verband met de uiterste passeerdatum van de hypotheekakte. Klager wijst er in dit kader op dat hij twee maanden heeft moeten wachten op een reactie van zijn ex-echtgenote op het voorstel tot partiële verdeling van de gemeenschap, dat hij pas op 10 mei 2002 van de notaris vernam dat zij niet akkoord ging, en dat hij op 20 mei 2002 een voorstel tot verdeling van de gehele gemeenschap heeft gedaan teneinde het probleem rond de verdeling op te lossen.
4. HET STANDPUNT VAN DE NOTARIS
4.1 De notaris heeft eerst met klagers ex-echtgenote gesproken en vervolgens met klager. Op basis van deze gesprekken zou hij een voorstel formuleren over de afhandeling van de verdeling van de gemeenschap. Partijen dienden schriftelijk hun instemming te betuigen met het voorstel. Het was niet de bedoeling dat klager met de schriftelijke instemming toestemming gaf voor het kunnen verzenden van een voorstel aan zijn ex-echtgenote. Partijen waren het niet eens over het voorstel. De opmerking van de notaris in de brief aan klagers ex-echtgenote "ook van uw ex-man werd zijn instemming ontvangen, echter onder voorwaarden" had de intentie de zaak positief te benaderen.
4.2 De toedeling van de levensverzekeringspolis is reeds bij de rechter aan de orde geweest, waarbij beide partijen hun standpunten naar voren hebben kunnen brengen. Voorzover het optreden van de notaris tot misverstand aanleiding zou hebben gegeven, betreurt hij dat en biedt hij zijn excuses aan.
4.3 Tussen maart en mei 2002 bleek de notaris uit de briefwisseling dat partijen het niet eens konden worden. Toen op het notariskantoor de uiterste datum van de offerte van de bank aan de vrouw bekend werd, heeft de notaris partijen geadviseerd zich tot hun advocaat te wenden om nog tijdig overeenstemming over de verdeling van de gemeenschap te bereiken, nu dit via de notaris niet lukte. Om praktische redenen is reeds tijd gereserveerd voor het passeren van de akte.
5. DE BEOORDELING DOOR DE KAMER
5.1De Kamer ziet zich gesteld voor de vraag of de notaris tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld.
5.2 Met betrekking tot de klacht, genoemd onder 3.2, overweegt de Kamer als volgt. Gelet op de gang van zaken rond de behandeling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap van klager en zijn ex-echtgenote door de notaris, had het op de weg van de notaris gelegen zijn voorstel tot verdeling eerst met klager af te stemmen, alvorens dit aan de ex-echtgenote toe te zenden. De brief van de notaris van 7 maart 2002 aan de ex-echtgenote van klager suggereert dat het voorstel van de notaris tot partiële verdeling mede namens klager is gedaan, hetgeen onjuist is. Voorts heeft de notaris in zijn brief van 21 maart 2002 aan de ex-echtgenote van klager ten onrechte gesteld dat klager akkoord was met het voorstel tot verdeling, echter onder voorwaarden. Deze mededeling van de notaris was onjuist; immers: uit het door klager geamendeerde voorstel van 11 maart 2002 blijkt dat hij één van de alternatieven, zoals opgenomen in het voorstel van de notaris, had verwijderd en dat hij niet instemde met het oorspronkelijke voorstel tot verdeling. Gelet op het voorgaande acht de Kamer dit onderdeel van de klacht gegrond.
5.3 De Kamer overweegt met betrekking tot de klacht, genoemd onder 3.3, het volgende. De notaris heeft op 27 mei 2002 zowel aan klager als aan zijn ex-echtgenote geschreven dat de polis aan hen zou worden toebedeeld. De notaris heeft zijn excuses aangeboden aan klager voor deze omstandigheid. Tijdens de mondelinge behandeling van de klacht heeft hij aangegeven dat de fout is ontstaan doordat hij op de computer heeft "geknipt en geplakt" in de brieven aan klager en zijn ex-echtgenote en dat hij deze fout in de haast niet heeft opgemerkt. Klager heeft echter in ieder geval tot november 2002, toen hij van de inhoud van de brief van de notaris van 27 mei 2002 aan zijn ex-echtgenote op de hoogte raakte, gedacht dat de polis in het voorstel tot partiële verdeling aan hem zou worden toebedeeld. De brieven van de notaris aan klager van 7 maart 2002 en 27 mei 2002 gaven hem ook reden om dit te verwachten. De Kamer is dan ook van oordeel dat klager door het onzorgvuldige "knippen en plakken" van de notaris is benadeeld en acht dit onderdeel van de klacht daarom gegrond.
5.4 De klacht, genoemd onder 3.4, brengt de Kamer tot het volgende oordeel. Hypotheekoffertes hebben een beperkte geldigheidsduur, waardoor hypotheekaktes vaak op korte termijn gepasseerd dienen te worden. De notaris kan aan deze situatie niets doen. De Kamer is niet gebleken van enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen dan wel nalaten van de zijde van de notaris in dit kader ten aanzien van klager. De Kamer zal dit onderdeel van de klacht dan ook ongegrond verklaren.
5.5 Op grond van het hiervoor overwogene oordeelt de Kamer dat de klacht gedeeltelijk gegrond is. De Kamer acht de geconstateerde handelwijze van de notaris dusdanig ernstig dat ter zake daarvan de tuchtrechtelijke maatregel van berisping zal worden opgelegd.
De Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden:
- verklaart de klacht, zoals weergegeven onder 3.4, ongegrond;
- verklaart de klachten, zoals weergegeven onder 3.2 en 3.3, gegrond;
- legt aan notaris [naam] de maatregel berisping op;
- bepaalt dag en uur waarop de berisping zal worden uitgesproken nadat de vaststelling heeft plaatsgevonden dat tegen de onderhavige beslissing geen rechtsmiddel meer openstaat.
Deze beslissing is genomen te Leeuwarden door mr. W.K.F. Hangelbroek, voorzitter, mrs. J.C.G. Leijten, G. Gast en H.Ph. Breuker, leden en mr. J.G. de Beer, plaatsvervangend lid, bijgestaan door mr. M.J.C. ten Hoopen, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2005.
De beslissing is verzonden op
Binnen dertig dagen na de dag van verzending van de aangetekende brief waarin van bovenstaande beslissing wordt kennisgegeven, kan hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld. Dit dient te geschieden door middel van een verzoekschrift bij de griffie van het Gerechtshof te Amsterdam, Prinsengracht 436, correspondentieadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.