GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 29 september 2005 in de zaak onder rekestnummer 524/2004 NOT van:
[appellant]
oud-notaris te [plaats],
APPELLANT
[geintimeerde],
notaris te [plaats],
GEïNTIMEERDE,
gemachtigde: mr.drs. M.J. Wolf.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Door appellant, verder te noemen klager, is bij een op 27 april 2004 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift - met bijlagen - tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Middelburg, verder te noemen de kamer, van 7 april 2004, waarbij klager in zijn klacht tegen geïntimeerde, verder te noemen de notaris, gedeeltelijk niet-ontvankelijk is verklaard en de klacht voor het overige ongegrond is verklaard.
1.2. Van de zijde van de notaris is op 23 juni 2004 een verweerschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend.
1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 9 juni 2005. Verschenen zijn klager, de notaris alsmede zijn gemachtigde. Allen hebben het woord gevoerd, klager en de gemachtigde van de notaris aan de hand van een pleitnotitie.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. Beoordeling van de bestreden beslissing
Het hof kan zich niet verenigen met de beslissing van de kamer en zal deze beslissing derhalve vernietigen.
4.1. Klager heeft het ambt van notaris bekleed te [plaats]. Vanaf 1 januari 1998 heeft hij aldaar de praktijk uitgeoefend in maatschapverband met de notaris. Met ingang van 1 mei 2003 is aan klager op zijn verzoek eervol ontslag verleend uit zijn ambt.
4.2. In het jaar 2000 is een strafrechtelijk vooronderzoek tegen klager geopend terzake van mogelijke betrokkenheid bij hypotheekfraude. Op 29 november 2000 is klager in verband hiermee voor het eerst door de rijksrecherche als verdachte verhoord. De notaris was van het instellen van het strafrechtelijk vooronderzoek tegen klager op de hoogte gesteld door een lid van de kamer.
4.3. Klager is in eerste aanleg door de rechtbank te Middelburg en vervolgens in hoger beroep door het gerechtshof te ’s-Gravenhage vrijgesproken van de hem tenlastegelegde valsheid in geschrift gepleegd in authentieke akten.
4.4. Vanaf eind november 2000 heeft klager zijn werkzaamheden als notaris niet meer kunnen verrichten wegens ziekte. Vanaf die tijd heeft de notaris samen met mr. [V] de praktijk van klager waargenomen. Bij beschikking van 28 november 2001 van de voorzitter van de kamer is klager voor onbepaalde tijd in de uitoefening van zijn ambt geschorst. Deze beschikking is bij beschikking van de kamer van 21 december 2001 bekrachtigd. Bij beschikking van de voorzitter van de kamer van 28 december 2001 is de notaris met ingang van 1 januari 2002 tot waarnemer van klager benoemd voor de duur van diens schorsing.
5. Het standpunt van klager
5.1. Klager verwijt de notaris kort en zakelijk weergegeven, het volgende. Toen klager op 27 november 2000 als verdachte door de politie werd benaderd was de notaris reeds drie maanden op de hoogte van het feit dat tegen klager een strafrechtelijk onderzoek zou worden gestart. De notaris heeft nagelaten klager -zijn maat en kantoorgenoot - hiervan op enigerlei wijze in kennis te stellen. Hij heeft hierbij tevens de belangen van de gezamenlijke praktijk uit het oog verloren.
5.2. In de tweede plaats heeft de notaris door klager in mei 2000 aan hem gegeven zeer vertrouwelijke informatie, namelijk omtrent het voornemen van klager om ontslag te verzoeken als notaris, met zijn echtgenote gedeeld. Via de echtgenote van de notaris is deze informatie daarna terechtgekomen bij de ex-echtgenote van klager die vervolgens beslag heeft laten leggen op de kantooraandelen van klager en het kantoorgebouw.
5.3. Het derde klachtonderdeel betreft de poging van de notaris medio 2001 om de opvolging van klager buiten hem om te regelen. De notaris heeft nagelaten klager op enig moment op de hoogte te stellen van het feit dat er een mogelijke opvolger voorhanden was en van zijn gesprekken met deze mogelijke opvolger.
5.4. Voorts heeft klager moeten constateren dat zijn protocol gedurende de waarneming door de notaris is geslonken. Klager stelt dat de aktenverhouding tussen klager en de notaris ongeveer 1 staat tot 2 was. Het aktenbestand van de maatschap is gedurende de afwezigheid van klager geslonken van ongeveer 2100 naar ongeveer 1800 akten op jaarbasis. Klager acht het onbegrijpelijk dat zijn protocol in 2000 is gezakt naar 1034 in plaats van de te verwachten 1400 akten. Dat heeft zich volgens klager in één maand, namelijk in december 2000, afgespeeld. Klager stelt dat zijn protocol in 2001 nog slechts uit 228 akten, in 2002 nog slechts uit 65 akten en in 2003, tot 19 maart, nog slechts uit 16 akten bestond. De notaris heeft klager hierover nooit geïnformeerd. Klager stelt dat cliënten van zijn kantoor zijn overgeheveld naar het protocol van de notaris.
5.5. Tenslotte verwijt klager de notaris dat hij in 1997 informatie heeft achtergehouden die van vitaal belang was voor een door klager te passeren hypotheekakte. De notaris heeft in een getuigenverhoor in de hypotheekfraude- zaak verklaard dat hij zich voor dergelijke informatie niet verantwoordelijk achtte.
5.6. In hoger beroep stelt klager vragen omtrent de bevoegdheid van de kamer in deze. Op het moment van de behandeling liep er tegen de kamer een klacht bij de Hoge Raad waarover nog niet was beslist. De kamer heeft destijds zelf aan klager toegegeven dat er onzorgvuldig is gehandeld. Desalniettemin bleef zij zich bevoegd achten om onpartijdig te oordelen in de onderhavige klachtzaak.
6. Het standpunt van de notaris
6.1. De notaris stelt in de eerste plaats dat klager zijn klacht te laat, namelijk pas op 1 juni 2003, heeft ingediend. Dit betreft in ieder geval het vijfde klachtonderdeel dat een handelen van de notaris in 1997 betreft. Wat de overige klachtonderdelen betreft hangen deze, naar mening van de notaris, allen samen met de mededeling van klager in mei 2000 dat hij voornemens was zijn ontslag aan te bieden. Op grond van artikel 99, twaalfde lid, Wet op het notarisambt, hierna: WNA, moet de indiening van de klacht ook ten aanzien van de onderdelen 1 tot en met 4 als te laat worden beoordeeld. Voorts stelt de notaris dat de eerste drie klachtonderdelen zijn optreden als medecompagnon betreffen en niet een handelen in zijn hoedanigheid van notaris. Het tuchtrecht ziet niet op gedragingen van een notaris als maat of in privé. Er is bovendien geen sprake van gedrag als maat of in privé van een dusdanige ernst dat hierdoor het vertrouwen in het notariaat wordt geschaad.
6.2. Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel stelt de notaris dat de mededeling omtrent het strafrechtelijk vooronderzoek tegen klager hem in vertrouwen was gedaan door een lid van de kamer van toezicht en dat het hem niet vrij stond hierover te spreken. Afgezien daarvan had deze wetenschap bij klager de situatie niet veranderd.
6.3. Het tweede klachtonderdeel betreft de mededeling van klager dat hij binnen afzienbare tijd wilde stoppen met het uitoefenen van zijn ambt als notaris. Deze mededeling heeft de notaris, twee jaar na het aangaan van de maatschap, onaangenaam getroffen. De notaris beoogde een langdurige samenwerking met klager aan te gaan. Het aangaan van de maatschap bracht mede het kunnen bedingen van goodwill bij de overdracht van de praktijk. De notaris kan zich niet aan de indruk onttrekken dat klager de maatschap mede is aangegaan om deze goodwill binnen afzienbare tijd te realiseren.
De notaris heeft zijn echtgenote pas enige maanden later geïnformeerd. Hoe de ex-echtgenote van klager aan haar wetenschap is gekomen is de notaris onbekend.
6.4. Wat betreft de opvolging van klager heeft de notaris slechts een oriënterend gesprek gevoerd met een mogelijke opvolger. De notaris heeft de desbetreffende persoon er uitdrukkelijk opgewezen dat opvolging uitsluitend na overleg met en instemming van klager zou kunnen worden gerealiseerd.
Tevens wijst de notaris op artikel 11 van de Verordening Beroeps- en gedragsregels waaruit blijkt dat op hem zelfs een plicht rustte om te spreken met een geïnteresseerde kandidaat. De notaris moest er immers voor zorgdragen dat het kantoor zou blijven beschikken over voldoende en gekwalificeerd personeel.
6.5. De waarneming van klager is gedurende het eerste jaar van zijn afwezigheid deels door de notaris en deels door mr. [V] gedaan. Na de schorsing van klager is de notaris als waarnemer benoemd. Over de praktijk van klager werden begin 2001 veel alarmerende berichten verspreid, in het bijzonder ook onder potentiële opdrachtgevers. Ook besteedde de pers veel aandacht aan het strafrechtelijk onderzoek. Een aantal aanbrengers van zaken bracht hun zaken voortaan elders. Ook is inherent aan de lange duur van de waarneming dat het aantal zaken op naam van klager afnam. Tenslotte kan van de notaris niet worden verwacht dat hij ook nog aan acquisitie deed voor klager.
Overigens betreft het veronderstelde leeghalen van het protocol van klager ten eigen bate niet het handelen van de notaris als zodanig, doch het handelen als maat. Bovendien is de klacht op dit punt onvoldoende gemotiveerd. Als een cliënt “wegloopt” naar een derde notaris, waaronder ook de waarnemende notaris, dan is dit deze waarnemer niet tuchtrechtelijk te verwijten.
6.6. Tenslotte stelt de notaris klager een concept van de akte van opheffing van splitsing in appartementsrechten en de akte van splitsing in appartementsrechten per fax te hebben verzonden in 1997. In deze akten werd melding gemaakt van de akte van levering. Om deze (concept)akte werd echter nimmer door klager of diens medewerkers gevraagd. De notaris stelt dat iedere notaris moet instaan voor zijn eigen akten en daarbij zijn eigen onderzoeksplicht heeft. Klager had de notaris dan ook om inzage in deze (concept)akte van levering moeten vragen.
7. Beoordeling van de ontvankelijkheid van de klacht
7.1.1. Ter onderbouwing van zijn stelling dat klager zijn klacht te laat, namelijk pas op 1 juni 2003, heeft ingediend voert de notaris aan dat de hiervoor in 5.1 tot en met 5.4 vermelde klachtonderdelen samenhangen met de mededeling van klager in mei 2000 dat hij voornemens was zijn ontslag als notaris aan te bieden. De notaris voert voorts aan dat het hiervoor in 5.5 vermelde klachtonderdeel betreft een handelen van de notaris in 1997.
7.1.2. Het hof kan de notaris niet volgen in zijn niet nader onderbouwde stelling dat de eerste vier klachtonderdelen allen samenhangen met of voortspruiten uit de hiervoor bedoelde mededeling van klager in mei 2000. Van de aan de notaris verweten gedraging vermeld in het hiervoor in 5.1 vermelde klachtonderdeel is klager op 27 november 2000 op de hoogte gekomen. Door een bezoek van een gerechtsdeurwaarder in oktober 2000 is klager tot de conclusie gekomen dat de notaris de handeling bedoeld in het hiervoor in 5.2 vermelde klachtonderdeel heeft verricht. De in het hiervoor in 5.3 omschreven klachtonderdeel bedoelde poging om de opvolging van klager te regelen heeft plaatsgevonden na november 2000. De in het hiervoor onder 5.4 omschreven klachtonderdeel aan de orde gestelde daling in aktenaantallen heeft betrekking op de maand december 2000 en de jaren 2001, 2002 en 2003. Nu klager zijn klacht heeft ingediend op 1 juni 2003 is van overschrijding van de in artikel 99, tweede lid, WNA genoemde termijn van drie jaar geen sprake met betrekking tot de hiervoor in 5.1, 5.2, 5.3 en 5.4 omschreven klachtonderdelen.
7.1.3. De gedraging van de notaris bedoeld in het hiervoor in 5.5 omschreven klachtonderdeel heeft betrekking op een handelen van de notaris met betrekking tot een door klager in 1997 verleden hypotheekakte. Nu het indienen van de klacht in juni 2003 meer dan drie jaren nadien heeft plaatsgevonden beroept de notaris zich in zoverre terecht op het bepaalde in artikel 99, twaalfde lid, WNA.
7.2.1. In de tweede plaats voert de notaris aan dat de hiervoor in 5.1 tot en met 5.3 vermelde klachtonderdelen zijn handelen als medecompagnon betreffen en niet een handelen in zijn hoedanigheid van notaris. De notaris verbindt aan dit betoog de conclusie dat klager in deze klachtonderdelen ook daarom niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
7.2.2. In de klachtonderdelen 5.1 tot en met 5.3 gaat het om gestelde gedragingen die afbreuk kunnen doen aan het vertrouwen van derden in het notariaat. Deze gedragingen kunnen dan ook worden beoordeeld in een tuchtrechtelijke procedure.
7.3. Het hiervoor overwogene brengt mee dat klager in de hiervoor in 5.1 tot en met 5.4 vermelde klachtonderdelen ontvankelijk en in het hiervoor in 5.5 vermelde klachtonderdeel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
8.1. Klager heeft betoogd dat de kamer niet bevoegd was om de door klager ingediende klachten te behandelen en te beoordelen omdat er ten tijde van de behandeling door klager nog niet was beslist op een door de notaris tegen de kamer bij de procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden ingediende klacht.
Dit betoog faalt reeds omdat de opvatting dat de kamer niet bevoegd is een tegen een notaris ingediende klacht te behandelen indien de desbetreffende notaris een klacht tegen de kamer heeft ingediend waarop nog niet is beslist, niet als juist kan worden aanvaard.
8.2. De notaris heeft aangevoerd dat het hem niet vrijstond om klager op de hoogte te stellen van de door hem van het lid van de kamer verkregen informatie dat er mogelijk een strafrechtelijk onderzoek tegen klager zou worden ingesteld.
Het hof kan de notaris hierin niet volgen. Het betrof immers geen informatie waarvan de notaris uit hoofde van zijn werkzaamheid als zodanig kennis had genomen, zodat er van een uit artikel 22, eerste lid, WNA voortvloeiende geheimhoudingsplicht geen sprake was. Evenmin was er een andere grond aanwezig die de notaris tot geheimhouding verplichtte. Indien het desbetreffende lid van de kamer van toezicht op vertrouwelijkheid had aangedrongen had de notaris hem op een en ander kunnen wijzen.
Door vervolgens deze informatie te verzwijgen voor klager als zijn kantoorgenoot heeft de notaris een onjuiste afweging gemaakt. Immers, gelet op het belang van klager, maar ook gelet op het belang van het kantoor en het notariaat in het algemeen, had de notaris klager, als zijn maat, moeten waarschuwen opdat deze had kunnen trachten op legale wijze de nadelige gevolgen af te wenden. Klager had dan maatregelen kunnen nemen om te voorkomen dat zijn eigen functioneren als notaris, het functioneren van zijn kantoor maar ook dat van het notariaat in het algemeen in een kwaad daglicht zou komen te staan. Het hof oordeelt dat dit onderdeel van de klacht gegrond is.
8.3. Het tweede klachtonderdeel ziet op het feit dat de notaris zijn echtgenote heeft geïnformeerd en dat deze vervolgens, de ex-echtgenote van de notaris heeft geïnformeerd.
Het hof is van oordeel dat de mededeling van klager aan de notaris dat hij zijn ontslag overwoog, niet valt onder de geheimhoudingsplicht van de notaris overeenkomstig artikel 22, eerste lid, WNA. Op deze mededeling is echter wel de norm van toepassing die geldt binnen een maatschap dat men over bepaalde zaken jegens derden in beginsel geheimhouding betracht. Het valt de notaris evenwel niet te verwijten dat hij zijn echtgenote van de inhoud van deze mededeling op de hoogte heeft gesteld. De notaris heeft gesteld dat hij zijn echtgenote erop gewezen heeft dat deze informatie vertrouwelijk was en dat zijn echtgenote hem heeft gezegd deze informatie niet met derden te hebben gedeeld. Het is voor het hof niet aannemelijk geworden dat deze mededelingen niet op de waarheid berusten. Het hof oordeelt dan ook dat dit onderdeel van de klacht ongegrond is.
8.4. In het derde klachtonderdeel stelt klager dat de notaris heeft gepoogd zijn opvolging buiten hem om te regelen. De notaris heeft erkend een kennismakingsgesprek te hebben gevoerd met een kandidaat en deze er uitdrukkelijk op te hebben gewezen dat opvolging uitsluitend na overleg met en instemming van klager zou kunnen plaatsvinden.
Het hof is van oordeel dat dit geen verwijtbare gang van zaken is nu klager had aangegeven zijn ambt te willen neerleggen en een bureau was ingeschakeld voor het werven van een opvolger. Dat er geen vervolg is gekomen op dit kennismakingsgesprek kan de notaris niet worden verweten. Het hof acht dit onderdeel van de klacht ongegrond.
8.5. Wat betreft de daling in akteaantallen in het protocol van klager in de jaren 2000 (uitsluitend in december), 2001 en 2002 en 2003 (tot 19 maart) overweegt het hof als volgt. Het hof acht het aannemelijk dat de berichten in de pers en het lokale geruchtencircuit over de strafvervolging waarin klager was betrokken grote gevolgen hebben gehad voor de omvang van het protocol van klager. Dat mogelijke cliënten van klager zouden hebben besloten om naar een andere notaris dan klager te gaan kan de notaris niet worden verweten.
Klager heeft ook gesteld dat de notaris cliënten heeft overgeheveld naar zijn eigen protocol. Ter onderbouwing hiervan draagt hij slechts één voorbeeld aan, dat echter gemotiveerd wordt betwist door de notaris. Voor het hof is niet aannemelijk geworden dat de notaris met opzet het protocol van klager heeft ‘leeggehaald’. Het hof oordeelt dat dit onderdeel van de klacht ongegrond is.
8.6. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
8.7. Het hof acht geen termen aanwezig om de notaris terzake van het gegrond verklaarde klachtonderdeel een maatregel op te leggen.
8.8. Het hiervoor overwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
- vernietigt de bestreden beslissing;
- verklaart klager ontvankelijk in de hiervoor in 5.1, 5.2, 5.3, en 5.4 vermelde klachtonderdelen;
- verklaart klager niet ontvankelijk in het hiervoor in 5.5 vermelde klacht- onderdeel;
- verklaart het hiervoor in 5.1 vermelde klachtonderdeel gegrond;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. N.A.M. Schipper, A.L.G.A. Stille en P.J.N. van Os en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 29 september 2005.
KAMER VAN TOEZICHT OVER NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN TE MIDDELBURG
Beslissing van 7 april 2004 in de zaak van:
mr. [X],
wonende te [O], gemeente [P],
klager,
in persoon,
mr. [Z],
notaris te [plaats],
verweerder,
gemachtigde: mr. drs. M.J. Wolf.
1. Het verloop van de procedure
Partijen worden verder aangeduid als klager respectievelijk de notaris.
Klager heeft zich bij brief van 1 juni 2003 gewend tot de Kamer van Toezicht te Middelburg, hierna de Kamer, met een klacht tegen de notaris. De notaris heeft bij brief van 4 juli 2003 op de klacht gereageerd. Een afschrift van deze brief is verzonden aan klager. Door de voorzitter is de klacht ter kennis van de Kamer gebracht.
Tussen klager en de voorzitter heeft een briefwisseling plaatsgevonden omtrent de administratieve afhandeling van de klacht.
De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden ter openbare vergadering van de Kamer van 24 februari 2004. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
2.1. Klager is oud-notaris te [plaats]. Vanaf 1 januari 1998 vormde hij samen met de notaris een maatschap.
2.2. Tegen klager is een strafrechtelijke procedure gevoerd. Aan hem is kort gezegd valsheid in authentieke akten ten laste gelegd. Op 29 november 2000 is klager voor het eerst door de rijksrecherche als verdachte verhoord.
2.3. Klager heeft vanaf eind november 2000 de functie van notaris niet meer uitgeoefend wegens ziekte. Vanaf die tijd heeft de notaris, samen met mr. [V], de praktijk van klager waargenomen. Met ingang van 1 januari 2002 is klager geschorst en is de notaris aangewezen als waarnemer.
2.4. Bij vonnis van de rechtbank te Middelburg van 16 oktober 2002 is klager vrijgesproken wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
2.5. Aan klager is op zijn verzoek per 1 mei 2003 eervol ontslag verleend.
3. De klacht en het verweer van de notaris
3.1. Klager stelt dat de notaris niet heeft gehandeld zoals een notaris betaamt. Hij verwijt de notaris te hebben gehandeld in strijd met de ereregels alsook in strijd met de eer en waardigheid van het ambt.
Klager voert daartoe het volgende aan:
1. De notaris heeft informatie achtergehouden aan klager, zijn maat, welke informatie voor klager zeer ernstig was, terwijl er geen formele barrière was voor de notaris om de informatie aan klager mee te delen.
Klager stelt dat de notaris al drie maanden voordat klager dit wist op de hoogte was van het feit dat tegen klager een strafrechtelijk onderzoek werd gestart.
2. De notaris heeft kantoorinformatie naar buiten gebracht hoewel hem dit uitdrukkelijk niet was toegestaan, welk laatste door de notaris ook werd erkend.
Klager stelt dat hij de notaris in mei 2000 heeft meegedeeld te overwegen zijn ontslag aan te bieden aan de Koningin. Hij heeft de notaris tevens meegedeeld dat dit strikt vertrouwelijk moest blijven. Via de echtgenote van de notaris is deze informatie echter bij de ex-echtgenote van klager terechtgekomen die vervolgens in oktober 2000 beslag heeft laten leggen op alle kantooraandelen en het kantoorpand.
3. De notaris heeft buiten klager om en zonder klager te informeren de opvolging van klager willen regelen.
Klager stelt dat hij en de notaris hadden besloten een headhunter in de arm te nemen om een geschikte opvolger te vinden voor klager. Klager heeft in een gesprek met de heer De Boer van het headhuntersbureau op 6 augustus 2001 moeten vernemen dat de notaris gesprekken had gevoerd met een mogelijk geschikte kandidaat-notaris en dat de notaris met de betreffende persoon in zee wilde gaan. De notaris zelf heeft het voorgaande niet aan klager meegedeeld.
4. De notaris heeft onoorbaar gehandeld in de waarneming en het protocol waarvoor hij de verantwoording had gekregen leeggehaald ten eigen bate.
Klager stelt dat de aktenverhouding tussen de notaris en klager ongeveer 1 staat tot 2 was. Het aktenbestand van de maatschap is gedurende de afwezigheid van klager geslonken van ongeveer 2100 naar ongeveer 1800 akten, hetgeen volgens klager begrijpelijk is. Onbegrijpelijk is echter dat het protocol van klager in 2000 is gezakt naar 1034 in plaats van de te verwachten 1400 akten. Dat heeft zich volgens klager in één maand, december 2000, afgespeeld. Klager stelt dat zijn protocol in 2001 nog slechts uit 228 akten, in 2002 nog slechts uit 65 akten en in 2003 tot 19 maart slechts nog uit 16 akten bestond. De notaris heeft klager hierover nooit geïnformeerd. Een waarnemer heeft de plicht om het waargenomen kantoor zo goed mogelijk op de been te houden, aldus klager. Dat betekent niet dat de cliënten van het waargenomen kantoor worden overgeheveld naar het eigen protocol, zoals is geschied.
5. De notaris heeft informatie achtergehouden ter gelegenheid van tegelijkertijd te passeren akten, welke informatie van vitaal belang was.
Klager stelt dat hij in juni 1997 een hypotheekakte van een cliënt heeft verleden, waarin is opgenomen dat het pand vrij is van huur, terwijl dit niet in overeenstemming was met de werkelijkheid. De notaris heeft destijds de leveringsakte gepasseerd. In de leveringsakte staat vermeld dat het pand werd geleverd onder gestanddoening van de lopende huur. Het is in het notariaat gebruikelijk dat notariskantoren elkaar op de hoogte stellen van bijzondere en van belang zijnde bepalingen. De informatie omtrent de huur was van groot belang voor de hypotheek. De notaris heeft hiervan echter geen mededeling gedaan aan klager. Destijds heeft de notaris in een getuigenverhoor in de hypotheekfraude zaak verklaard dat hij zich voor dergelijke informatie niet verantwoordelijk achtte en dat iedere notaris daar zelf maar voor moest zorgen.
3.2. De notaris betwist de stellingen van klager als volgt.
Hij stelt primair dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klachten. Klager heeft zijn klachten ingediend bij brief van 1 juni 2003. De klachtonderdelen 1 tot en met 4 spruiten voort uit, dan wel hangen samen met de mededeling van klager aan de notaris in mei 2000 dat hij voornemens was zijn ontslag aan te bieden. Uit de klachtbrief wordt niet ten aanzien van elk klachtonderdeel voldoende duidelijk welk handelen de notaris in tuchtrechtelijke zin wordt verweten en wanneer dat handelen zou hebben plaatsgehad. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat de diverse klachtonderdelen alle betrekking hebben op handelen van de notaris dat ongeveer drie jaar voor de indiening van de klacht heeft plaatsgevonden. Gelet op artikel 99 lid 12 van de Wet op het notarisambt moet de indiening van deze onderdelen van de klacht in juni 2000 derhalve als te laat worden beschouwd.
Onderdeel 5 van de klacht ziet op het passeren van een hypotheekakte in juni 1997 en het feit dat de notaris daarbij informatie zou hebben achtergehouden. Wat dit onderdeel betreft is klager onmiskenbaar te laat met het indienen van zijn klacht, nu hij niet eerder dan zes jaar na dato zijn klacht heeft ingediend.
Voorzover klager de klachten wel op tijd zou hebben ingediend, voert de notaris aan dat deze ongegrond zijn.
Hij onderbouwt dit verweer als volgt:
Ad 1: dit onderdeel behelst een verwijt van klager aan de notaris in diens hoedanigheid van maat en derhalve niet in de hoedanigheid van notaris. Het tuchtrecht ziet niet op gedragingen van een notaris als maat of bijvoorbeeld in privé, maar louter op gedragingen van de notaris als zodanig. Dit zou slechts anders kunnen zijn, wanneer de notaris zich als maat of privé zodanig misdraagt dat daardoor het vertrouwen in het notariaat wordt geschaad. Daarvan is hier geen sprake en klager heeft dat ook niet gesteld.
Ad 2: hier geldt hetzelfde als voor onderdeel 1. Het verwijt betreft handelen van de notaris als maat, hetgeen niet aan tuchtrechtelijke toetsing is onderworpen. Bij de geheimhoudingsplicht van de notaris gaat het om gegevens die aan de notaris als zodanig zijn toevertrouwd. Het verwijt van klager ziet op informatie die wel aan de notaris is toevertrouwd maar niet in diens hoedanigheid van notaris.
Ad 3: ook hier betreft het louter handelen van de notaris als maat. Op geen enkele wijze wordt de notaris in zijn hoedanigheid van notaris tuchtrechtelijk een verwijt gemaakt.
Ad 4: de notaris stelt dat hij zijn taken als waarnemer steeds naar behoren heeft uitgevoerd en bovendien geheel met inachtneming van de terzake geldende regels van de Wet op het Notarisambt en de Verordening Overdracht Protocol. De afname van het aantal akten dat werd gepasseerd in het protocol van klager is onder andere te wijten aan de lange afwezigheid van klager en de toenemende stroom van geruchten daar rondom. Van de notaris kon niet worden verwacht dat hij aan acquisitie deed voor klager of aan relatiebeheer anders dan voor zijn “eigen” cliënten.
Het leeghalen van het protocol van klager voor eigen baat betreft niet het handelen van de notaris als zodanig. Het gaat om handelen van de notaris als compagnon en dat is niet aan tuchtrechtelijke toetsing onderworpen. Overigens is de klacht op dit punt onvoldoende gemotiveerd, nu klager niet heeft aangetoond dat de notaris hem daadwerkelijk zijn praktijk heeft afgenomen.
Ad 5: Het is aan de notaris die een akte tot levering of een akte tot vestiging van een beperkt recht moet voorbereiden om recherche te plegen. Het stuk waar om werd gevraagd, een concept van de akte van opheffing en splitsing in appartementsrechten en van splitsing in appartementsrechten, waarin melding werd gemaakt van de akte van levering, is op eerste verzoek van een medewerkster van klager direct door de notaris per fax aan het kantoor van klager verzonden. Blijkbaar vond klager het vervolgens niet nodig om verder onderzoek te doen. De gevolgen van de keuze om dat niet te doen, komen niet voor rekening van de notaris.
4.1. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van klager in zijn klachtonderdelen wordt als volgt overwogen.
De klachtonderdelen 1 tot en met 3 betreffen een verwijt van handelen c.q. nalaten van de notaris als compagnon en niet als notaris. Het gaat derhalve niet om een tuchtrechtelijk verwijt in de zin van de Wet op het notarisambt, zodat een beoordeling van deze klachtonderdelen door de Kamer van Toezicht niet aan de orde is. De stelling van klager dat een notaris als compagnon nog steeds notaris is leidt niet tot een ander oordeel. Klager is derhalve niet-ontvankelijk in de onderdelen 1 tot en met 3 van zijn klacht.
De onderdelen 4 en 5 van de klacht zien op het handelen c.q. nalaten van de notaris als zodanig. Deze onderdelen betreffen handelen c.q. nalaten van de notaris, waarvan klager voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat hem dat in ieder geval pas na november 2000 bekend is geworden. De Kamer gaat daar dan ook van uit. Klager heeft zijn klacht op 1 juni 2003 ingediend, derhalve binnen de termijn van drie jaren.
4.2. Gelet op de formulering van de klacht dient met name onderzocht te worden of de
notaris een verwijt kan worden gemaakt van enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die hij als notaris behoort te betrachten en/of in strijd met hetgeen een notaris betaamt.
4.3. Ten aanzien van klachtonderdeel 4 overweegt de Kamer als volgt:
Het aantal akten dat op naam van klager werd verleden is weliswaar afgenomen gedurende zijn afwezigheid, maar er is geen enkele aanwijzing dat de notaris niet heeft gedaan wat van hem als waarnemer verwacht mocht worden of dat hij anderszins op onjuiste wijze heeft gehandeld. Klager heeft zijn klacht op dit punt onvoldoende gemotiveerd onderbouwd. De klacht is op dit punt ongegrond.
4.4. Met betrekking tot klachtonderdeel 5 overweegt de Kamer dat het de verantwoordelijkheid van klager zelf was om te zorgen dat hij in verband met het passeren van akten in het bezit was van de benodigde informatie. Het lag niet op de weg van de notaris om klager te wijzen op het feit dat in de akte van levering de betreffende bepaling omtrent de lopende huur was opgenomen. Klager had zelf nader onderzoek moeten doen en had er, bij gebrek aan informatie daarover, niet zonder meer vanuit mogen gaan dat het pand vrij was van huur.
Dit onderdeel van de klacht is eveneens ongegrond.
De Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Middelburg:
- verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht voor wat betreft onderdelen 1 tot en met 3;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.A.M. van Dijke, voorzitter, en mrs. A.L.R. Melens, H. Quispel, J. van den Berg, en D. Oostinga, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A.C.M. Maandag-Leussink, secretaris, en uitgesproken op 7 april 2004.
Hoger beroep tegen vorenstaande beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam (Prinsengracht 436, correspondentieadres Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam) binnen dertig dagen na dagtekening van de aangetekende brief waarbij deze beslissing aan u is toegezonden.