ECLI:NL:GHAMS:2005:AU3516

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4199 DK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bindende tariefinlichting voor medische bandage en indeling onder douanepost

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 6 september 2005, staat de indeling van een medische bandage in het douanetarief centraal. De belanghebbende, een Belgische naamloze vennootschap, had op 3 januari 2003 een bindende tariefinlichting (BTI) aangevraagd voor een bandage, die zij als een medisch chirurgische gordel beschreef. De inspecteur van de Belastingdienst/Douane had de bandage ingedeeld onder post 6307 90 10 van het Gemeenschappelijk Douanetarief (GDT), terwijl de belanghebbende betoogde dat de indeling onder post 9021 90 90 of subsidiar onder post 6212 moest plaatsvinden.

De Douanekamer van het Gerechtshof oordeelde dat de inspecteur de bandage terecht had ingedeeld onder post 6307 90 10. De Douanekamer concludeerde dat de objectieve kenmerken van de bandage, zoals de elasticiteit en de wijze van gebruik, niet wezenlijk afwijken van de producten die onder deze post vallen. De argumenten van de belanghebbende, die stelden dat de bandage een specifiek medisch doel diende en dat de indeling onder post 9021 gerechtvaardigd was, werden verworpen. De Douanekamer benadrukte dat de indeling van goederen in het douanetarief in de regel moet worden bepaald aan de hand van de objectieve kenmerken en eigenschappen van het product, zoals deze in de tekst van de posten zijn omschreven.

De uitspraak van de Douanekamer vernietigde de eerdere beslissing van de inspecteur en verklaarde het beroep gegrond. De inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die op € 483 werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde dag en kan binnen zes weken na verzending in cassatie worden aangevochten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Douanekamer
Uitspraak
in de zaak nr. 03/4199 DK
de dato 6 september 2005
1. De procedure
1.1.Op 10 november 2003 is bij de douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) een beroepschrift ingekomen A te X aangevuld bij brieven van 10 december 2003 en 4 mei 2005. Het beroep is ingediend namens de naamloze vennootschap B N.V. te Y, België, belanghebbende en is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Douane O (hierna: de inspecteur) van 3 oktober 2003, nr. ..., waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen de op 11 maart 2003 aan haar verstrekte bindende tariefinlichting, met nummer NL-RTD-2003-00326, werd afgewezen.
1.2. Van belanghebbende is door de griffier een griffierecht geheven van € 232. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van de Douanekamer van 19 mei 2005. De zaak is gelijktijdig behandeld met die welke onder nummer 03/4200 DK bij de Douanekamer is geregistreerd. Namens belanghebbende zijn verschenen haar gemachtigden D en E, alsmede namens de inspecteur F. en G. Partijen hebben ter zitting elk een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de Douanekamer en de wederpartij. De inspecteur heeft de gelegenheid gehad zich uit te laten over het door belanghebbende bij haar pleitnota overgelegde verslag van de 25e sessie van het Comité Geharmoniseerd Systeem inzake de indeling van “lumbar support belts”. De Douanekamer rekent deze pleitnota’s alsmede vermelde bijlage tot de stukken van het geding. Zonder bezwaar van de inspecteur heeft belanghebbende een voorbeeldexemplaar overgelegd van het in geding zijnde product.
2. De vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende heeft op 3 januari 2003 schriftelijk verzocht om afgifte van een bindende tariefinlichting (hierna: BTI) voor een bandage (hierna ook: de bandage), welke in de aanvraag is omschreven als:
“medisch chirurgische gordel in de vorm van een thoracaal steunverband van textiel, bestaande uit twee voorgevormde separate elastische met klittenbandsluiting in diverse maten”
In de aanvraag voor de BTI heeft belanghebbende indeling in post 9021 90 90 van het Gemeenschappelijk Douanetarief (hierna: GDT) voorgesteld. Bij de aanvraag waren een omschrijving van de bandage gevoegd, brochures alsmede een monster van het product.
2.2. Met dagtekening 11 maart 2003 heeft de inspecteur de onder 1.1 vermelde BTI verstrekt. Daarbij is de bandage ingedeeld onder post 6307 90 10 van het GDT. In vak 7 van de BTI is de bandage als volgt omschreven:
“‘Rib Belt’, een thoracaal steunverband vervaardigd van elastisch breiwerk voorzien van een klittenbandsluiting en aangeboden in diverse maten.” Ter motivering van de indeling is in vak 9 van de BTI aangegeven dat de indeling is geschied met toepassing van algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, en de tekst van de GN-codes 6307, 6307 90 en 6307 9010.
2.3. Op grond van hetgeen partijen in de gedingstukken en ter zitting omtrent het product hebben vermeld, en gelet op het door belanghebbende overgelegde exemplaar staat omtrent de bandage het volgende vast:
2.3.1. De bandage is een langwerpige gordel, bestaande uit twee even brede, in de lengte door middel van een speciaal stiksel aan elkaar bevestigde, banden van geweven elastische, latexvrije textiel. De gordel is aan één kant (de onderzijde) aan één uiteinde circa twee centimeter langer dan aan de als bovenzijde bedoelde kant. Aan één zijde is de gordel over de gehele breedte voorzien van een velcro strip (klittenband).
2.3.2. De bandage is bedoeld om ter hoogte van de borst als ondersteuning rondom het lichaam te worden aangebracht en is verkrijgbaar in verschillende maten, variërend van Small tot SuperLarge. Binnen deze maatvoeringen zijn bovendien diverse breedten verkrijgbaar.
2.3.3. De bandage kan zonder gevaar voor rafelen worden ingeknipt voor gebruik met een drainageslang. Door middel van de velcro strip kan de bandage eenvoudig en precies strak genoeg om het lichaam van de gebruiker worden bevestigd; de velcro strip maakt het mogelijk de bandage aan de bovenkant strakker in te stellen dan aan de onderkant (of omgekeerd). Het elastische materiaal waarvan de bandage vervaardigd is, zorgt daarbij voor een evenwichtige drukverdeling rond het lichaam.
2.4. De bandage wordt gebruikt bij traumatische aandoeningen van de thorax zoals ribfracturen en ribkneuzingen. Het onder 2.3.1 vermelde speciale stiksel waarmee de drie banden aan elkaar zijn bevestigd, is zodanig dat het schuren, verbranden en andere huidirritaties tegengaat.
2.5. Tot de stukken behoort een tweetal verklaringen van apothekers waarin is aangegeven dat de bandage uitsluitend op medisch recept in het ziekenhuis wordt geleverd en daar voor therapeutische doeleinden wordt gebruikt.
3. Het geschil
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur voor het onderhavige product terecht een BTI heeft verstrekt met indeling in post 6307 90 10 van het GDT, welke vraag de inspecteur bevestigend en belanghebbende ontkennend beantwoordt. Belanghebbende bepleit indeling van het product in (primair) post 9021 90 90 van het GDT dan wel (subsidiair) in post 6212 van het GDT.
3.2. Voormelde posten luiden als volgt:
“6212 Bustehouders, gaines (step-ins), korsetten, bretels, jarretelles, kousenbanden en dergelijke artikelen, alsmede delen daarvan, ook indien van brei- of haakwerk: (…)
6212 90 00 - andere.”
“6307 Andere geconfectioneerde artikelen, patronen voor kleding daaronder begrepen: (…)
6307 90 - andere:
6307 90 10 6307 90 99 -- van brei- of haakwerk -- andere: (…) --- andere.”
“9021 Orthopedische artikelen en toestellen, daaronder begrepen medisch-chirurgische gordels en banden, alsmede krukken; breukspalken en andere artikelen en apparaten voor de behandeling van breuken in het beendergestel; prothesen; hoorapparaten voor hardhorigen en andere voor het verhelpen of verlichten van gebreken of van kwalen dienende apparatuur, die door de patiënt in de hand wordt gehouden of op andere wijze wordt gedragen, dan wel wordt ingeplant: (…)
9021 90 - andere: (…)
9021 90 90 -- andere.”
Daarnaast heeft de Douanekamer nog in aanmerking genomen post 3005. Deze post luidt als volgt:
“3005 Watten, gaas, verband en dergelijke artikelen (bijvoorbeeld zwachtels, pleisters, mosterdpleisters), geïmpregneerd of bedekt met farmaceutische zelfstandigheden of opgemaakt voor de verkoop in het klein voor geneeskundige, chirurgische, tandheelkundige of veeartsenijkundige doeleinden:
3005 90 3005 90 55 - andere: -- andere --- van textielstoffen: (…) ---- andere ----- andere.”
3.3. Voor de indeling van de bandages acht de Douanekamer tevens van belang Aantekening 2, aanhef en onderdeel b op hoofdstuk 62 en de aantekeningen 1, aanhef en onderdeel b, en 6 op hoofdstuk 90, alsmede de GS-toelichting op post 9021, aanhef en onderdeel 10.
Aantekening 2, aanhef en onderdeel b op hoofdstuk 62 luidt als volgt:
“2. Dit hoofdstuk omvat niet:
(…)
b) orthopedische artikelen, zoals breukbanden, medisch-chirurgische gordels en dergelijke (post 9021).”
Aantekening 1, aanhef en onderdeel b en aantekening 6 op hoofdstuk 90 luiden als volgt:
“1. dit hoofdstuk omvat niet:
(…)
b) steungordels en andere ondersteunende artikelen, van textielstof, waarbij het beoogde effect op het te ondersteunen of op zijn plaats te houden orgaan enkel wordt verkregen door hun elasticiteit (bijvoorbeeld positiegordels, thoraxbandages, abdominale bandages, gewrichts- en spierbandages) (afdeling XI)
(…)
6. Voor de toepassing van post 9021 worden als “orthopedische artikelen en toestellen” aangemerkt, artikelen en toestellen die dienen voor:
- hetzij het voorkomen of verhelpen van lichamelijke misvormingen;
- hetzij het ondersteunen of op hun plaats houden van delen van het lichaam na ziekte, een operatie of een blessure. (…)”
De GS-toelichting op post 9021 luidt, voor zover van belang:
“Deze toestellen dienen voor:
- (…)
- hetzij het ondersteunen of op hun plaats houden van organen na ziekte of operatie.
Van deze toestellen kunnen worden genoemd:
(…)
10. toestellen tegen het scheefgroeien en tegen ander vervormingen van de ruggegraat, alsmede medisch-chirurgische corsetten en gordels (met inbegrip van bepaalde steungordels), die worden gekenmerkt door:
a) de aanwezigheid van opgevulde delen, kussens, speciale baleinen en veren, die kunnen worden aangepast aan de patiënt, of
b) door de aard van het materiaal waaruit zij zijn vervaardigd (leder, metaal, kunststof, enz.) of
c) de aanwezigheid van versterkte delen van stijve stukken textiel of van banden van verschillende breedte.
De speciale vorm en uitvoering van deze artikelen beantwoorden aan een bepaalde orthopedische functie, waardoor zij verschillen van gewone corsetten en gordels, ook al dienen deze laatste eveneens om organen te ondersteunen en op de goede plaats te houden.
(…)”.
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. De bandage is een medisch-chirurgische gordel als bedoeld in post 9021 van het GDT en dient derhalve als zodanig te worden ingedeeld. De bandage heeft een uitgesproken medisch doel. Het gaat om een medisch chirurgische gordel ter genezing van aandoeningen van de thorax. Het effect van de bandage wordt niet uitsluitend door de elasticiteit van de gordel verkregen, maar ook door de banden waaruit de bandage bestaat en de velcro strip, die het mogelijk maken een gerichte drukverdeling bij de ondersteuning te verkrijgen. De bandage valt derhalve niet onder de uitzondering van Aantekening 1, aanhef en onderdeel b, op hoofdstuk 90. In dit verband wordt gewezen op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (verder: Hof van Justitie) van 7 november 2002, gevoegde zaken C-260/00 tot en met C-263/00. Daarin oordeelde het Hof van Justitie niet alleen dat de term “enkel” in aantekening 1, onderdeel b, van hoofdstuk 90 zó moet worden uitgelegd dat bandages waarvan andere kenmerken dan de elasticiteit in niet onaanzienlijke mate bijdragen aan het beoogde effect op het te ondersteunen of op zijn plaats te houden orgaan, niet van hoofdstuk 90 zijn uitgesloten, maar ook dat een bandage - het ging in die procedure om elleboog- en polsbandages - onder post 9021 valt indien het kenmerken vertoont die dat product, met name door het materiaal waaruit het is vervaardigd, de wijze van gebruik of zijn aanpasbaarheid aan specifieke handicaps van de patiënt, onderscheiden van gewone gordels en bandages voor algemeen gebruik. Ook de omstandigheid dat de bandage geschikt is voor gebruik met een drainageslang en het gegeven dat de bandage voornamelijk aan ziekenhuizen en zorginstellingen worden geleverd, wijzen erop dat sprake is van een product als bedoeld in post 9021. Voorts volgt ook uit aantekening 6 op hoofdstuk 90 dat de bandage een orthopedisch artikel of toestel is in de zin van post 9021. Ten slotte wordt voor de opvatting dat de bandage onder post 9021 moet worden ingedeeld steun gevonden in de omstandigheid dat de bandage valt onder de werkingssfeer van Richtlijn 93/42/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende medische hulpmiddelen.
4.2. Subsidiair wordt het standpunt ingenomen dat de bandage onder post 6212 van het GDT moet worden ingedeeld. Steun daarvoor wordt gevonden in het verslag van de 25e sessie van het Comité Geharmoniseerd systeem, waarin het Comité bij de indeling van een zogeheten lumbar support belt de voorkeur gaf aan indeling in post 6212 boven indeling in post 6307.
4.3. Ter zitting heeft belanghebbende daaraan, zakelijk weergegeven, nog het volgende toegevoegd.
Belanghebbende is inmiddels niet meer in W (België) gevestigd, doch in Y (België). De dossiers inzake de abdominal binder en de rib-belt zijn abusievelijk door elkaar geraakt. Het is juist dat de zaak met het nummer 03/4200 DK de abdominal binder betreft en de zaak met het nummer 03/4199 DK de rib-belt. De eerste indruk van de bandage is wellicht dat sprake is van een gewone steungordel. Op zichzelf kan de bandage weliswaar voor algemeen gebruik dienen, maar uit alle overgelegde stukken zoals de productinformatie, de bijsluiter, de verklaringen van artsen en apothekers blijkt dat de bandage primair voor medisch-chirurgisch gebruik bestemd is en ook in feite alleen medische toepassingen kent. Ook de kanalen waarbinnen de bandage gedistribueerd worden wijzen op louter medisch gebruik. Het overgelegde verslag van de 25e sessie van het Comité Geharmoniseerd Systeem betreft een iets ander product. Het gaat met name om de motivering op grond waarvan het Comité komt tot indeling van de daar aan de orde zijnde “lumbar belt” in post 6212 van het GDT.
Alle argumenten die met betrekking tot de abdominal binder in de procedure met kenmerk 03/4200 DK zijn ingebracht gelden mutatis mutandis ook voor de onderhavige procedure inzake de Rib-Belt. In tegenstelling tot hetgeen de vorige gemachtigde in zijn beroepschrift heeft gesteld, wordt thans (subsidiair) het standpunt ingenomen dat de bandage onder post 6212 van het GDT moet worden ingedeeld. Verzocht wordt om vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten. Ook in België is een BTI aangevraagd en moest een juridische procedure worden gevolgd.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. De bandage moet worden ingedeeld in post 6307 90 10 van het GDT. Er is geen sprake van een speciale vorm of toevoeging van speciale materialen. Het effect van de bandage wordt uitsluitend bereikt door de elasticiteit van de bandage. Dat deze is samengesteld uit verschillende banden doet daaraan niet af: ook de drukverdeling door de banden is het gevolg van de elasticiteit van de bandage. Er is dan ook sprake van een product dat op grond van aantekening 1, onderdeel b, op hoofdstuk 90, uitdrukkelijk niet onder post 9021 kan worden gebracht. Daarbij komt nog dat als van post 9021 uitgezonderde producten uitdrukkelijk “thoraxbandages” worden vermeld. Zo wordt het onderhavige product ook omschreven. Het door belanghebbende aangehaalde arrest van het Hof van Justitie mist toepassing, nu, anders dan in het aan het Hof van Justitie voorgelegde geval, het product als zodanig wordt vermeld in de aantekening bij de post. De bandage heeft geen specifieke functie; zij kan worden toegepast na alle abdominale chirurgische ingrepen. De klittenbandsluiting kan niet worden gezien als speciale sluiting. Dat de bandage vooral wordt gebruikt binnen de medische wereld heeft niet tot gevolg dat het product een medisch-orthopedisch artikel is. Bepalend zijn de bewoordingen van de posten en de aantekeningen op de afdelingen of op de hoofdstukken. Punt 10 - door belanghebbende abusievelijk als punt 11 aangeduid - van de GS-toelichting op post 9021 kan evenmin worden toegepast. Er is geen sprake van aanwezigheid van opgevulde delen, speciale baleinen en dergelijke die aan de patiënt kunnen worden aangepast. Voorts is de bandage niet vervaardigd uit een speciaal materiaal en ten derde heeft de bandage geen versterkte delen van stijve stukken textiel: de bandage is vervaardigd uit een gewoon elastisch breiwerk. Ten slotte is de bandage wel uit verschillende banden samengesteld, maar deze banden zijn alle even breed.
5.2. De bandage kan niet onder post 6212 van het GDT worden gebracht. Belanghebbende heeft daarvoor in haar beroepschrift zelf de argumenten bijgebracht. Die argumenten worden onderschreven.
5.3. Ter zitting heeft de inspecteur, zakelijk weergegeven, nog het volgende toegevoegd:
Belanghebbende geeft zelf aan dat de bandages ook aan apothekers worden geleverd. Deze leveren goederen aan particulieren. De bandages worden derhalve niet alleen in ziekenhuizen gebruikt. Drogisterijen verkopen ook vaak steungevende kniebandages en dergelijke. Belanghebbende heeft niet bewezen dat het onderhavige product niet via drogisterijen wordt verkocht. De omstandigheid dat de bandage zonder gevaar voor rafelen kan worden ingeknipt zegt vooral iets over de kwaliteit van het product, niet over het gebruik. De ‘lumbar support belt’ die onderwerp was van de 25e sessie van het Comité Geharmoniseerd Systeem is een andersoortig product: het materiaal is anders, er is plastic in verwerkt en het wordt in de sport gebruikt. Post 6212 is niet van toepassing omdat die post kleding en toebehoren (zoals BH’s) betreft. De onderhavige borstbandage is niet zo’n product. Inderdaad zijn de dossiers door elkaar geraakt. De zaak met het nummer 03/4200 DK betreft de abdominal binder en de zaak met het nummer 03/4199 DK de Rib-Belt. Betwist wordt dat er bijzondere omstandigheden zijn die integrale vergoeding van de proceskosten rechtvaardigen.
6. De rechtsoverwegingen
6.1. Het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen moet, zo blijkt uit vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie, in de regel worden gezocht in de objectieve kenmerken en eigenschappen ervan, zoals deze in de tekst van de posten van het GDT en in de aantekeningen bij de afdelingen of hoofdstukken zijn omschreven. Daarbij heeft te gelden dat de door de Commissie (voor de GN) en door de Internationale Douaneraad (voor de GS) uitgewerkte toelichtingen, hoewel rechtens niet bindend, belangrijke hulpmiddelen zijn bij de uitlegging van de draagwijdte van de verschillende tariefposten. Voorts is het vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie dat de bestemming van het product een objectief criterium kan zijn voor de indeling daarvan, namelijk indien de bestemming inherent is aan het product en deze inherentie kan worden beoordeeld aan de hand van de objectieve eigenschappen en kenmerken van het product.
6.2. Als omschreven onder 2.3.1 tot en met 2.3.3 betreft het in casu in te delen product een gordel, bestaande uit twee even brede, in de lengte door middel van een speciaal stiksel aan elkaar bevestigde elastische, latexvrije banden van textiel, welke aan één zijde over de gehele breedte is voorzien van een velcro (sluit)strip. Het product, dat zonder gevaar voor rafelen kan worden ingeknipt, is bestemd om ter hoogte van de borst ter ondersteuning rondom het lichaam te worden aangebracht, waarbij het mogelijk is de bandage aan de bovenkant strakker in te stellen dan aan de onderkant (of vice versa).
6.3. Naar het oordeel van de Douanekamer sluiten de objectieve eigenschappen en kenmerken van de bandage, als weergegeven onder 6.2, indeling daarvan onder post 3005 van het GDT uit, nu de aldaar omschreven producten een ander karakter hebben dan de litigieuze bandages. Evenmin komt de bandage naar het oordeel van de Douanekamer in aanmerking voor indeling in post 6212 van het GDT, nu de in deze post vermelde artikelen - anders dan het litigieuze product - alle kledingstukken of toebehoren daarvan zijn.
6.4. Gelet op hetgeen in de stukken van het geding omtrent het product is komen vast te staan en in aanmerking nemende het ter zitting overgelegde exemplaar, is de Douanekamer van oordeel dat het beoogde effect van de bandage op het te ondersteunen gedeelte van het lichaam wordt verkregen door de elasticiteit daarvan en dat de banden waaruit de bandage bestaat en de velcro sluiting, afzonderlijk of tezamen beschouwd, niet meer dan in onaanzienlijke mate bijdragen tot het effect van de bandage. Dit oordeel brengt, gelet op het bepaalde in Aantekening 1, aanhef en onderdeel b op hoofdstuk 90 en in aanmerking nemende het arrest van het Hof van Justitie van 7 november 2002, gevoegde zaken C-260/00 tot en met C-263/00 (Lohmann, met name overweging 48), met zich dat de onderhavige bandages niet kunnen worden ingedeeld in post 9021 van het GDT.
6.5. Aan het onder 6.4 gegeven oordeel kan niet afdoen dat de bandage wordt gebruikt als steunverband bij aandoeningen van de thorax, noch dat het product valt onder de werkingssfeer van Richtlijn 93/42/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende medische hulpmiddelen, nu deze omstandigheden weliswaar de stelling ondersteunen dat de bandages bestemd zijn om voor doeleinden in de medische sfeer te worden gebruikt, doch dit bestemde gebruik niet inherent is aan het product, in aanmerking nemende de objectieve kenmerken en eigenschappen van de bandage als weergegeven in 6.2.
6.6. Gelet op hetgeen onder 6.1 tot en met 6.5 is overwogen, dient de bandage naar het oordeel van de Douanekamer te worden ingedeeld onder post 6307 van het GDT. Gezien het ter zitting overgelegde exemplaar van de bandage is de Douanekamer, anders dan de inspecteur, die meent dat de bandage uit elastisch breiwerk is vervaardigd, van oordeel dat de bandage bestaat uit (banden van) elastisch weefsel. Dit oordeel brengt met zich dat de bandage niet moet worden ingedeeld in post 6307 9010 van het GDT, doch onder post 6307 90 99 van het GDT.
6.7. Gelet op al het vorenoverwogene moet worden geoordeeld dat de BTI, alsmede de uitspraak waarvan beroep, niet in stand kunnen blijven.
7. De proceskosten
In de omstandigheid dat het beroep gegrond is, vindt de Douanekamer aanleiding de inspecteur op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten. De Douanekamer beschouwt deze zaak en de onder nummer 03/4200 DK geregistreerde zaak als samenhangende zaken. Van bijzondere omstandigheden, welke op de voet van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (verder: het Besluit) een integrale vergoeding van proceskosten zouden kunnen rechtvaardigen, is niet gebleken. Met toepassing van het Besluit stelt de Douanekamer de aan belanghebbende te vergoeding proceskosten vast op 2 (beroepschrift, verschijnen ter zitting) x 1,5 (gewicht van de zaak) x € 322 =€ 966, waarvan de helft, ofwel € 483 aan de onderhavige zaak moet worden toegerekend.
8. De beslissing
De Douanekamer:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de bestreden uitspraak alsmede de bindende tariefinlichting nummer NL-RTD-2003-00326;
-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten tot een bedrag van € 483 en wijst de Staat der Nederlanden aan deze kosten aan belanghebbende te voldoen;
-gelast de Staat der Nederlanden het griffierecht ad € 232 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld op 6 september 2005 door mrs. J.W.M. Tijnagel, voorzitter en M.E. van Hilten en A.J. Roke, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch als griffier. De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
De griffier: De voorzitter:
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.