ECLI:NL:GHAMS:2005:AU1139

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/2686 DK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure inzake landbouwheffingen

In deze zaak, behandeld door de Douanekamer van het Gerechtshof Amsterdam, is op 6 juni 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap X B.V. en de Belastingdienst Douane. Het beroepschrift was ingediend tegen een uitspraak van de inspecteur van 27 maart 2002, waarin de belanghebbende niet-ontvankelijk werd verklaard in haar bezwaar tegen het uitblijven van een beslissing op haar verzoek om een beslissing inzake monstername. Tevens werd het verzoek tot herziening van de aangifte van 11 maart 1997 afgewezen. De belanghebbende had eerder aangifte gedaan voor de uitvoer van 249 kartons bevroren rundvlees, maar de douane had tijdens de verificatie drie monsters genomen, wat leidde tot een 'niet conform' resultaat. Hierdoor kwam de belanghebbende niet in aanmerking voor restitutie van landbouwheffingen.

Na het indienen van het beroepschrift, kenden de Productschappen voor Vee, Vlees en Eieren de eerder geclaimde restitutie alsnog toe aan de belanghebbende. De Douanekamer oordeelde dat er geen grond was voor een veroordeling in de proceskosten op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het bestuursorgaan niet geheel of gedeeltelijk aan de belanghebbende tegemoet was gekomen in de ingetrokken procedure. De belanghebbende had het beroep ingetrokken omdat de restitutie inmiddels was toegekend, en er was geen aanleiding om de inspecteur in de kosten te veroordelen.

De Douanekamer wees het verzoek om vergoeding van proceskosten af, en de uitspraak werd op dezelfde dag ter openbare zitting gedaan. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden, waarbij griffierecht verschuldigd is.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Douanekamer
zaak nr. DK 02/2686
de dato 6 juni 2005
Uitspraak
1. De procedure
1.1. Op 7 mei 2002 is bij de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) beroepschrift ingekomen van A en B te Q, ingediend namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z, belanghebbende. Het beroepschrift is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van de Belastingdienst Douane district P (hierna: de inspecteur) van 27 maart 2002.
Bij de bestreden uitspraak werd belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar dat was gericht tegen het uitblijven van een beslissing op haar verzoek van 12 maart 1997 om een ‘beslissing inzake monstername’. Voorts werd belanghebbende bij de bestreden uitspraak niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek van 21 mei 2001 om herziening van haar aangifte ten uitvoer van 11 maart 1997.
1.2. Van belanghebbende is een griffierecht van € 218,00 geheven.
1.3. Op 12 mei 2003 is ter griffie van de Douanekamer een brief ingekomen van vorengenoemde gemachtigden, waarbij het namens belanghebbende ingediende beroepschrift werd ingetrokken. Als reden voor de intrekking werd gegeven dat de Productschappen voor Vee, Vlees en Eieren, de bij de aangifte ten uitvoer geclaimde restitutie alsnog zouden toekennen. Aangezien de betalingen te dier zake inmiddels waren geëffectueerd, achtte belanghebbende het belang om het beroep voort te zetten, niet langer aanwezig. Bij de intrekking is verzocht de inspecteur in de proceskosten te veroordelen.
1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Partijen hebben elk toestemming verleend zonder mondelinge behandeling op het onder 1.3. vermelde verzoek te beslissen.
2. Feiten
Op of omstreeks 11 maart 1997 deed belanghebbende aangifte ten uitvoer voor 249 kartons bevroren rundvlees. Tijdens de verificatie van de aangifte nam de douane drie monsters. Op 12 maart 1997 diende belanghebbende een ‘Verzoek beslissing inzake monstername’ in.
Naar aanleiding van de bevindingen uit het monsteronderzoek en het door belanghebbende gevorderde heronderzoek werd de verificatie op 29 mei 1997 beëindigd met als resultaat ‘niet conform’. Een en ander had tot gevolg dat belanghebbende niet in aanmerking kwam voor restitutie van landbouwheffingen.
Op 21 mei 2001 diende belanghebbende bij de inspecteur een verzoek tot herziening van de aangifte in.
Zoals vermeld onder 1.1. werd belanghebbende in de uitspraak met dagtekening 27 maart 2002 van de inspecteur met betrekking tot beide verzoeken niet-ontvankelijk verklaard.
Nadat het beroepschrift was ingediend, kenden de Productschappen voor Vee, Vlees en Eieren de door belanghebbende bij de aangifte geclaimde restitutie alsnog toe.
3. Standpunten van partijen.
3.1. Belanghebbende verzoekt het wegens vergoeding van proceskosten toe te wijzen bedrag te bepalen op 1,5 punt (beroepschrift en conclusie van repliek) x 1 (gewicht van de zaak) x € 322 ofwel € 483.
3.2. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat aan belanghebbende geen tegemoetkominsg in de kosten toekomt. Ter ondersteuning van zijn standpunt voert hij aan dat hij niet aan de bezwaren van belanghebbende is tegemoet gekomen, alsmede dat de procedure door belanghebbende onnodig is geëntameerd. Het laatste blijkt volgens de inspecteur enerzijds uit de reden voor de intrekking en anderzijds uit de gronden voor de niet-ontvankelijkverklaring. Belanghebbende had zich met haar grieven direct tot de Productschappen voor Vee, Vlees en Eieren moeten wenden. De bevoegdheid tot het verlenen van een restitutie komt toe aan genoemde Productschappen.
4. De rechtsoverwegingen
In artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is voor zover hier van belang bepaald dat, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan in de kosten kan worden veroordeeld.
Naar het oordeel van de Douanekamer kan niet worden gezegd dat het bestuursorgaan dat in de onderwerpelijke – thans ingetrokken – procedure de tegenpartij/verweerder van belanghebbende is, geheel of gedeeltelijk aan belanghebbende is tegemoetgekomen. Voor een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb is derhalve geen plaats.
5. De beslissing
De Douanekamer wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af.
Aldus gewezen op 6 juni 2005 door mr. M.E. van Hilten, raadsheer,
in tegenwoordigheid van mr. V.M. Maat als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Griffier: Raadsheer:
Beroep in cassatie
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en bevat ten minste:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de indiener de Hoge Raad verzoeken de wederpartij te veroordelen tot betaling van de proceskosten.