ECLI:NL:GHAMS:2005:AU0783

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/01195
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing en goed koopmansgebruik bij fiscale eenheid en aankoopkosten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 juli 2005 uitspraak gedaan in het beroep van X N.V. tegen een uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst. Het beroep was gericht tegen de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 1998, die oorspronkelijk was vastgesteld op een belastbaar bedrag van f. 67.424.630 en later was verminderd tot f. 66.813.648. De belanghebbende, X N.V., had in 1995 de aandelen in W B.V. verworven en de bijbehorende aankoopkosten van f. 205.506 geactiveerd op haar balans. Met ingang van 1 januari 1998 werd W B.V. opgenomen in de fiscale eenheid van X N.V. Het geschil betrof de vraag of de aankoopkosten in het onderhavige jaar in aftrek konden komen.

Het Hof oordeelde dat het in overeenstemming met goed koopmansgebruik was om de geactiveerde aankoopkosten ten laste van de jaarwinst te brengen. Dit was mogelijk omdat de deelneming door de totstandkoming van de fiscale eenheid uit het fiscale vermogen van belanghebbende was verdwenen, waardoor de mogelijkheid om de aankoopkosten ten laste van de winst te brengen ook was vervallen. Het Hof verwierp het beroep van de inspecteur op eerdere jurisprudentie, omdat de situatie in deze zaak wezenlijk anders was.

De uitspraak van het Hof verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de bestreden uitspraak, en verminderde de aanslag tot een belastbaar bedrag van € 66.608.142. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 966 en werd het betaalde griffierecht van € 273 aan belanghebbende vergoed. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Derde Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X N.V. te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst te Y, de inspecteur.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 31 maart 2004, ingediend door A als gemachtigde en aangevuld bij brief van de gemachtigde van 4 mei 2004.
Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur met dagtekening 21 februari 2004 betreffende de aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1998.
De aanslag is berekend naar een belastbaar bedrag van f. 67.424.630.
Bij de bestreden uitspraak is de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van f. 66.813.648.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van f. 66.608.142.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Ter zitting van 20 april 2005 zijn verschenen B als (substituut) gemachtigde van belanghebbende en C namens de inspecteur.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een kopie aan deze uitspraak is gehecht.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Medio 1995 heeft belanghebbende de aandelen in W B.V. verworven. De met de verwerving samenhangende kosten ad f. 205.506 (hierna: de aankoopkosten) heeft belanghebbende als onderdeel van de kostprijs van de deelneming op haar balans geactiveerd. De aanslag vennootschapsbelasting over 1995 staat onherroepelijk vast.
2.2. Met ingang van 1 januari 1998 is W B.V. opgenomen in de fiscale eenheid van X N.V.
2.3. Belanghebbende heeft de aankoopkosten in het onderhavige jaar ten laste van haar winst gebracht.
3. Geschil
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de aankoopkosten in het onderhavige jaar in aftrek kunnen komen.
4. Standpunten van partijen
Hiervoor verwijst het Hof naar de stukken van het geding en het proces-verbaal van de zitting van 20 april 2005.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Artikel 7 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 bepaalt dat winst het bedrag is van de gezamenlijke voordelen die, onder welke naam en in welke vorm ook, worden verkregen uit onderneming; de zogenoemde totaalwinst. Artikel 9 van deze wet bepaalt vervolgens aan welk jaar de totaalwinst moet worden toegerekend. Uitgangspunt is dat deze jaarwinst wordt bepaald volgens goed koopmansgebruik. Voornoemde wetsartikelen zijn ingevolge artikel 8 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 ook van toepassing voor de vennoot-schapsbelasting.
5.2. In zijn arrest van 24 mei 2002, BNB 2002/262, heeft de Hoge Raad beslist dat de aankoopkosten van een deelneming ten laste van de winst kunnen worden gebracht. Naar het oordeel van het Hof is dit ook ten aanzien van de onderhavige aankoopkosten het geval.
5.3. Vaststaat dat de aankoopkosten tot en met 1997 niet ten laste van de jaarwinst van belanghebbende zijn gekomen. Vaststaat eveneens dat door het tot stand komen van de fiscale eenheid per 1 januari van het onderhavige jaar (1998) de deelneming uit het fiscale vermogen van belanghebbende is verdwenen.
Onder deze omstandigheden handelt belanghebbende naar het oordeel van het Hof in overeenstemming met goed koopmansgebruik door de geactiveerde aankoopkosten in het onderhavige jaar ten laste van de jaarwinst te brengen. Immers door de totstandkoming van de fiscale eenheid zijn de (kostprijs van de) deelneming met inbegrip van het bedrag van de geactiveerde aankoopkosten van de balans verdwenen en daarmee ook de mogelijkheid om de aankoopkosten ten laste van de winst te brengen.
5.4. Aan het vorenoverwogene doet niet af dat het evenzeer in overeenstemming met goed koopmansgebruik zou zijn geweest de aankoopkosten in het jaar vóór de voeging, 1997, ten laste van de jaarwinst te brengen.
5.5. Het beroep van de inspecteur op het arrest van de Hoge Raad van 4 juni 1986, BNB 1986/282, faalt reeds omdat de omvang van het liquidatieverlies waarvan in dat arrest sprake was, niet reeds vaststond op het tijdstip van voeging.
De situatie in de onderhavige casus is wezenlijk anders omdat het bedrag van de aankoopkosten op het tijdstip van voeging in volle omvang vaststaat. Om dezelfde reden wijst het Hof ook af het beroep van de inspecteur op de gang van zaken bij een earn-out-regeling na een voeging, zie de brief van de staatssecretaris van Financiën van 11 december 2001, nr. AFP2001/920. V-N 2001/66.2.
5.6. Gelet op het voorstaande concludeert het Hof dat het gelijk aan de zijde van belang-hebbende is en dat het beroep gegrond is.
6. Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten bepaald op € 966, te weten 2 punten voor proceshandelingen, wegingsfactor 1,5 en € 322 per punt.
7. Beslissing
Het Hof
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 66.608.142;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot het beloop van € 966 en wijst de Staat der Nederlanden aan om dit bedrag aan belanghebbende te voldoen;
- gelast de Staat der Nederlanden het betaalde griffierecht ad € 273 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld op 13 juli 2005 door mrs. E.F. Faase, J. den Boer en J.P.F. Slijpen, in tegenwoordigheid van mr. B.A.E.G. Geel-Cieraad als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken. De griffier is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.