ECLI:NL:GHAMS:2005:AU0485

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-001880-04
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T. Tilleman
  • A. van Lingen
  • M. van Asperen de Boer-Delescen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewelddadige ontvoering en mishandeling met ernstige gevolgen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 februari 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die samen met mededaders het slachtoffer heeft ontvoerd en mishandeld. De ontvoering vond plaats op 29 en 30 juli 2003, waarbij het slachtoffer, met wie de verdachten een financiële rekening te vereffenen hadden, met geweld uit zijn auto werd getrokken en in een bestelbusje werd gesleept. Het slachtoffer werd vervolgens gedurende ongeveer 24 uur vastgehouden in een woning in Capelle aan den IJssel, waar hij op weerzinwekkende wijze werd mishandeld. De verdachten gebruikten daarbij onder andere een accuboor, waarmee zij meermalen in de knie en enkel van het slachtoffer boren, wat ernstige lichamelijke schade had kunnen veroorzaken. Het hof oordeelde dat de mishandeling met de accuboor reeds naar haar aard zwaar lichamelijk letsel tot gevolg kan hebben, en dat de verdachten bewust de aanmerkelijke kans op dergelijke schade hebben aanvaard.

Het hof verwierp het verweer van de verdachte dat er sprake was van vrijwillige terugtred, en oordeelde dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd een schadevergoeding van EUR 3.300,- toegewezen aan de benadeelde partij, die als gevolg van de ontvoering en mishandeling schade had geleden. Het hof verklaarde de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toewijsbaar, maar wees het overige deel van de vordering af, omdat dit niet van zo eenvoudige aard was dat het in deze strafzaak kon worden behandeld. De verdachte werd ook verplicht om een bedrag van EUR 3.300,- aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer, met de mogelijkheid van hechtenis bij niet-betaling.

Uitspraak

arrestnummer:
rolnummer: 23-001880-04
datum uitspraak: 24 februari 2005
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 4 mei 2004 in de strafzaak onder parketnummer 13-129234-03 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1977],
thans gedetineerd in P.I. Amsterdam, HvB Het Schouw te Amsterdam.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is, blijkens mededeling van de raadsman op de terechtzitting, niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep opgenomen beslissing ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde.
Het hoger beroep van het openbaar ministerie is, blijkens mededeling van de advocaat-generaal op de terechtzitting, niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep opgenomen beslissing ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 27 april 2004 en in hoger beroep van 13 januari 2005 en 10 februari 2005.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg van 27 april 2004 op vordering van de officier van justitie en de op de terechtzitting in hoger beroep van 10 februari 2005 op vordering van de advocaat-generaal toegestane wijziging tenlastelegging. Van die dagvaarding en vorderingen wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep -voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen- kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Bewezengeachte
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 subsidiair en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
ten aanzien van het onder 1 telastegelegde:
hij op 29 en 30 juli 2003 te Amsterdam en te Capelle aan den IJssel en elders in Nederland tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben verdachte en/of diens mededaders -zakelijk weergegeven-:
- met die [slachtoffer] plaatsgenomen in de auto van die [slachtoffer];
- en de sleutel uit het contactslot van [slachtoffer] auto getrokken zodat die door [slachtoffer] bestuurde auto tot stilstand kwam;
- en vervolgens die [slachtoffer] uit diens auto getrokken en naar een (bestel)busje gesleurd;
- en die [slachtoffer] in de laadruimte van dat busje gegooid;
- en in de laadruimte van dat busje met de vuist en een hard voorwerp die [slachtoffer] meermalen geslagen op diens lichaam;
- en die [slachtoffer] meermalen vuurwapens getoond;
- en die [slachtoffer] in dat busje naar een woning in Capelle aan den IJssel vervoerd;
- en die [slachtoffer] in die woning met handboeien en tape aan een bed vastgebonden;
- en in die woning die [slachtoffer] meermalen met de vuist, de elleboog en een stok geslagen op diens hoofd en lichaam;
ten aanzien van het onder 2 subsidiair telastegelegde:
hij omstreeks 30 juli 2003 te Capelle aan den IJssel ter uitvoering van het door hem, verdachte, en zijn mededaders voorgenomen misdrijf [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met anderen met dat opzet met een boormachine meermalen in de enkel en/of de knie van die [slachtoffer] heeft geboord en hem met een stok en met de vuisten en de ellebogen meermalen hard tegen het hoofd en andere lichaamsdelen heeft geslagen;
ten aanzien van het onder 4 telastegelegde:
hij op 28 september 2003 te Dordrecht tezamen en in vereniging met anderen ter voorbereiding van de met anderen of een ander te plegen misdrijven wederrechtelijke vrijheidsberoving, afpersing en/of zware mishandeling met voorbedachten raad, telkens te plegen ten laste van [slachtoffer], opzettelijk vuurwapens, munitie, tie-wraps en bescheiden met daarop gegevens met betrekking tot het adres en het voertuig van het beoogde slachtoffer, kennelijk bestemd tot het begaan van die misdrijven, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1, 2 subsidiair en 4 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Ter terechtzitting gevoerd verweer ten aanzien van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde
De raadsman betoogt ten aanzien van de tenlastegelegde poging tot zware mishandeling het volgende. Mocht verdachte worden geacht medepleger te zijn, dan is er geen sprake geweest van een voltooide poging tot zware mishandeling, omdat sprake was van vrijwillige terugtred. De medeverdachten hadden niet het opzet om [slachtoffer] zwaar te mishandelen, aangezien hij in staat moest zijn om binnen korte tijd het geld dat hij verschuldigd zou zijn, in handen te krijgen. De beslissing van de medeverdachten om [slachtoffer] niet zwaar te mishandelen was daarom van hun wil afhankelijk.
De advocaat-generaal voert aan dat dit verweer reeds niet opgaat, nu de gepleegde mishandeling zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad, zodat sprake is van voltooide zware mishandeling. Voorts stelt de advocaat-generaal dat het een feit van algemene bekendheid is dat met het boren met een accuboor in de knie, waar zich vóór het bot onder meer pezen en de meniscus bevinden, het kniegewricht eenvoudig zodanig te beschadigen is dat dit zwaar lichamelijk letsel oplevert. De opzet van verdachten op het zwaar lichamelijk letsel is evident. Mocht het hof oordelen dat geen sprake was van zwaar lichamelijk letsel, dan is dat niet aan de opstelling van verdachten te danken.
Het hof is van oordeel dat de mishandeling met een accuboor, ellebogen en een stok reeds naar haar aard zwaar lichamelijk letsel tot gevolg kan hebben. Als verdachten al bewust niet diep (in het gewricht) zouden hebben geboord, dan hebben zij willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de in de knie en enkel aanwezige pezen, spieren en meniscus zouden worden beschadigd. Het is puur geluk dat dit niet is gebeurd en dat geen zwaar lichamelijk letsel is ontstaan. Er was dan ook uitdrukkelijk geen sprake van vrijwillige terugtred. Integendeel, verdachten zijn bewust doorgegaan door meermalen in de knie en enkel van verdachte te boren met alle risico's van dien.
Het hof verwerpt derhalve het verweer.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezengeachte levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezengeachte:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair bewezengeachte:
medeplegen van poging tot zware mishandeling.
Ten aanzien van het onder 4 bewezengeachte:
medeplegen van voorbereiding van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven, afpersing en/of zware mishandeling met voorbedachten rade.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank te Amsterdam heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 jaren met aftrek van voorarrest en tot verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen papier met de tekst "VW Bora" en een telefoonnummer. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van EUR 3.300,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaaregel.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte en door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 jaren met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de inbeslaggenomen weegschaal en het inbeslaggenomen papier met de tekst "VW Bora" en een telefoonnummer worden verbeurdverklaard, en dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen tot een bedrag van EUR 5.300,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaaregel.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregelen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte en zijn mededaders hebben het slachtoffer [slachtoffer], met wie zij kennelijk een financiële rekening te vereffenen hadden, met geweld ontvoerd en ongeveer 24 uur vastgehouden in een woning in Capelle aan den IJssel. Het slachtoffer is daar vastgebonden op bed en gedurende vele uren op weerzinwekkende wijze mishandeld en geïntimideerd. Hij is onder meer met ellebogen en een stok geslagen en met een accuboor meermalen in zijn knie en enkel geboord.
Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte zelf geweld heeft gebruikt jegens het slachtoffer, maar wel dat hij belanghebbende was en een belangrijke rol heeft gespeeld bij de organisatie van de ontvoering. Vaststaat dat verdachte zich op de avond van 29 juli 2003 bevond in/nabij het Tulip Inn hotel, van waar het slachtoffer werd ontvoerd. Het hof acht bewezen dat verdachte het busje ter beschikking heeft gesteld waarin het slachtoffer werd vervoerd, dat hij aanwezig is geweest in de woning waar het slachtoffer werd gegijzeld, dat hij heeft gezien dat het slachtoffer daar was en werd mishandeld en dat hij hem toen heeft aangesproken op de betaling van een geldbedrag.
Voorts acht het hof op grond van afgeluisterde telefoongesprekken en observatie bewezen dat verdachte en zijn mededaders van plan waren om het slachtoffer eind 2003 voor een tweede keer te ontvoeren en dat verdachte bij de voorbereidingen daarvan een belangrijke rol speelde. Dit bevestigt des te meer de niets ontziende en medogenloze opstelling van verdachten jegens het slachtoffer. Dankzij het adequate optreden van de politie is het niet tot een tweede ontvoering gekomen.
Hierdoor is een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van
Het slachtoffer en het is aannemelijk dat deze hiervan ook op langere termijn schade zal ondervinden. Het feit dat het slachtoffer - zoals hij zelf heeft verklaard - in de problemen is gekomen vanwege zijn bemiddelende rol bij een omvangrijke drugsdeal, is voor de beoordeling van de ernst van deze zaak van ondergeschikt belang.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 19 januari 2005, is verdachte in Nederland niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Het inbeslaggenomen stuk papier met op de achterzijde de tekst "VW Bora en een telefoonnummer, dat aan verdachte toebehoort, dient te worden verbeurdverklaard en is daarvoor vatbaar aangezien het onder 4 bewezengeachte met behulp van dat voorwerp is begaan.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade als gevolg van het aan verdachte 1, 2 subsidiair en 4 tenlastegelegde.
Een gedeelte van de vordering is in eerste aanleg toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van EUR 14442,10 zoals door hem ook in eerste aanleg gevorderd.
De benadeelde partij heeft, onder meer bij monde van zijn ter terechtzitting verschenen gemachtigde mr. M.H. Aalmoes te Amsterdam, gesteld dat hij nog steeds lichamelijke klachten ondervindt als gevolg van de ontvoering en mishandeling en dat hij zich nog steeds bedreigd en achtervolgd voelt, nu niet alle verdachten in deze zaak zijn opgepakt. Op grond hiervan acht hij het terzake van immateriële schade toegewezen bedrag van EUR 3.000,- dan ook te gering.
De verdachte heeft deze vordering betwist, door te stellen dat hij zich niet schuldig acht aan de hem tenlastegelegde feiten.
Het hof is van oordeel dat het hierna te noemen gedeelte van de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1, 2 subsidiair en 4 bewezengeachte strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof waardeert deze op een bedrag van EUR 3.300,- (EUR 3.000,- aan immateriële schade en EUR 300,- schade aan kleding). De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof is van oordeel dat het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij terzake van immateriële schade niet van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Dit kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Het hof zal de benadeelde partij in zoverre daarin dan ook niet ontvankelijk verklaren.
Nu niet is gebleken dat aan de benadeelde partij door de bewezen geachte feiten rechtstreeks schade is toegebracht als gevolg van diefstal met een pinpas en diefstal uit een auto (vermeld als posten 1 en 4 op de vordering) zal het hof de benadeelde partij in dat deel van de vordering eveneens niet ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan ook dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van EUR 3.300,- aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 45, 46, 47, 57, 282, 302, 303 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 subsidiair en 4 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2 subsidiair en 4 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een stuk papier met op de achterzijde de tekst "VW Bora" en een telefoonnummer (nr. 3 beslaglijst).
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: een zwarte weegschaal, merk Tanita (nr. 1 beslaglijst) en memoblaadjes met daarop telefoonnummers (nrs. 2 en 4 beslaglijst).
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer], wonende te [woonplaats], een bedrag van EUR 3.300,00 (drieduizend driehonderd euro), vermeerderd met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat deze benadeelde partij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som gelds, groot EUR 3.300,00 (drieduizend driehonderd euro), zulks ten behoeve van [slachtoffer] voornoemd.
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 66 (zesenzestig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de 8e meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Tilleman, Van Lingen en Van Asperen de Boer-Delescen, in tegenwoordigheid van mr. Westerhout, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 februari 2005.