arrestnummer
rolnummer 23-002708-04
datum uitspraak 21 maart 2005
tegenspraak
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 7 juli 2004 in de strafzaak onder parketnummer 13/047998-03 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1978],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in P.I. Amsterdam, HvB Havenstraat te Amsterdam,
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 23 juni 2004 en in hoger beroep van 24 december 2004, 10 januari 2005 en 7 maart 2005.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 10 november 2003 te Amsterdam opzettelijk en met voorbedachte rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met kracht meermalen met een mes in de keel van die [slachtoffer] gestoken en gesneden en is hij, verdachte, vervolgens - nadat die [slachtoffer] op de grond is komen te liggen - naast die [slachtoffer] gaan zitten en heeft hij, verdachte, met zijn ene hand de keel van die [slachtoffer] dichtgeknepen en vervolgens met kracht met zijn andere hand met een mes de hals van die [slachtoffer] doorgesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 23 juni 2004
Deze verklaring houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:
Op 10 november 2003 heb ik thuis (op het adres [adres] te Amsterdam, begrijpt het hof) ruzie gekregen met [slachtoffer] over het feit dat onze relatie niet goed was en over het werk dat ik niet meer wilde doen. Ze sprak niet met me. Ze zei tegen me: rot op. Dat was het. Ik was boos. Ik heb een mes gepakt en ik heb haar gedood. Toen ik in de keuken het mes ging halen had ik de gedachte haar te doden. Ik was ongeveer 1 à 2 minuten in de keuken. Toen ik terugkwam in de woonkamer heb ik [slachtoffer] gestoken. Ze viel op haar rug. Ik zat naast haar. Ik heb haar keel dichtgeknepen en ik ben begonnen te snijden.
2. Een proces-verbaal met nummer 2003290395 van 12 november 2003, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], doorgenummerde pagina's 27 tot en met 30.
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 12 november 2003 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van verdachte:
Op 10 november 2003 kwam ik thuis. Ik was heel boos op [slachtoffer]. Omstreeks 17.00 uur kwam [slachtoffer] thuis van haar werk. Ik heb toen tegen [slachtoffer] gezegd dat ik niet meer wilde werken. [slachtoffer] zei toen tegen mij dat als ik niet ging werken ik op moest rotten. Toen zij dat zei dacht ik: "Er is geen leven meer". Met "er is geen leven meer" bedoel ik dat mijn leven geen zin meer had. Ik ben naar de keuken gelopen om een mes te pakken. Ik pakte dat mes om [slachtoffer] te vermoorden. Daarna ben ik vanuit de keuken, door de gang, naar de kamer gelopen. Op het moment dat ik de kamer in liep hield ik het broodmes verborgen onder mijn armen. Ik verborg het mes zodat [slachtoffer] niet kon zien dat ik een mes bij me had. [slachtoffer] zat nog steeds op de bank. Ik ben toen naar haar toegelopen en ik heb nog iets tegen haar gezegd. Ik kwam rustig de kamer inlopen en ik ben toen schuin voor haar op de bank gaan zitten. Ik zat met haar te praten, maar zij antwoordde niet. Ik heb toen een steekbeweging in de richting van haar keel gemaakt. Ik raakte haar toen ook maar niet voldoende. Ik ging door met slachten. Ik probeerde met het mes opnieuw haar keel door te snijden. Door de worsteling viel [slachtoffer] vanaf de bank op de grond. Nadat [slachtoffer] op de grond lag ging ik door met het doorsnijden van haar keel. [slachtoffer] lag op haar rug. Ik ben toen naast haar gaan zitten. Ik heb toen met één hand haar keel dichtgeknepen. Met de andere hand pakte ik het mes dat op de grond was gevallen. Ik hield toen met één hand haar keel dicht en met de andere hand ben ik toen verder gegaan met het doorsnijden van haar keel. Tijdens de worsteling ben ik doorlopend bezig geweest met het doorsnijden van de keel van [slachtoffer]. Ik heb [slachtoffer] vermoord omdat ik dacht dat als ik niet met haar getrouwd kon zijn, en ons huwelijk slecht was, wij samen dood moesten.
3. Een proces-verbaal met nummer 2003290395-1 van 10 november 2003, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4], doorgenummerde pagina's 3 tot en met 5.
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van bevindingen van voornoemde verbalisanten:
Op 10 november 2003 begaven wij ons naar de de [adres] te Amsterdam. Ik, 1e verbalisant, werd aangesproken door een vrouw die mij het volgende verklaarde: "Ik hoorde buiten geschreeuw. Ik ben toen op het balkon gaan kijken en zag iets naar beneden vallen. Ik ben naar beneden gegaan en zag dat er een man in de bossages lag. Kennelijk was deze man naar beneden gesprongen. Ik heb gehoord dat hij heeft verklaard dat hij zijn vrouw met een mes heeft neergestoken."
4. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering, zijnde een verslag van de in- en uitwendige schouwing, nummer 03-568/Tr144, betreffende [slachtoffer], van het Nederlands Forensisch Instituut te Rijswijk van 2 februari 2004, opgemaakt door arts en patholoog H.A. Tromp in samenwerking met patholoog in opleiding F. v.d. Groot, op de door H.A. Tromp als deskundige afgelegde eed inhoudende, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:
Op 11 november 2003 heb ik in het Nederlands Forensisch Instituut, de uit- en inwendige schouwing verricht van het lijk van [slachtoffer], dood aangetroffen te Amsterdam op 10 november 2003, teneinde na te gaan de oorzaak van haar dood en hetgeen verder van belang mocht blijken.
A.
1. Het was het lijk van een vrouw met laag in de hals naast enkele oppervlakkige huidperforaties ook één of mogelijk meerdere in elkaar overgaande scherprandige huidperforaties met klieving van de onderliggende weke delen, de luchtpijp, de slokdarm en de linker halsslagader. De linkerhalsader was aangesneden, in de halswervelkolom werden twee krassporen gezien.
2. Er waren geringe bloeduitstortingen onder de snijranden van de huid en de weke delen van de hals aanwezig.
Epicrise:
Bij sectie werd laag in de hals een gapende huidperforatie gevonden met klieving van de onderliggende weke delen en orgaanstructuren (sub A1). Het letsel is veroorzaakt door toedoen van uitwendig snijdend mechanisch geweld zoals bijvoorbeeld kan worden toegebracht door een mes. Gezien de bevindingen sub A2 zijn de letsels bij het leven toegebracht en verklaren het overlijden volledig op grond van verbloeding en weefselversterf.
Conclusie:
[slachtoffer] is overleden door verbloeding en weefselversterf veroorzaakt door (door)snijdend geweld op de hals.
Het hof acht op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep bewezen dat verdachte naar de keuken is gegaan om een mes te pakken en daarmee zijn vrouw, [slachtoffer], te doden. Hoewel een betrekkelijk korte tijd is verstreken tussen dit besluit en het moment dat verdachte het slachtoffer daadwerkelijk met het mes voor het eerst heeft gestoken, heeft verdachte tijd gehad zich te beraden op het genomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
Het hof ziet deze conclusie ondersteund door de aannemelijke verklaring van verdachte, inhoudende dat hij in de veronderstelling verkeerde dat het slachtoffer definitief met hem zou breken en dat hij - toen hij dat hoorde - dacht dat hij geen leven meer zou hebben en dat zij derhalve samen dood moesten. Verdachte is ook daadwerkelijk na het doden van het slachtoffer vanaf het balkon op drie hoog naar beneden gesprongen.
Het hof acht derhalve bewezen dat verdachte opzettelijk en met voorbedachte rade zijn vrouw, [slachtoffer], van het leven heeft beroofd.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezengeachte levert op:
Moord.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep een beroep gedaan op psychische overmacht, hetgeen heeft te leiden tot de conclusie dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd:
"Sinds verdachte zijn huwelijksnacht met zijn vrouw beleefde was sprake van een steeds verder oplopende stress-situatie. Verdachtes huwelijk dreigde te mislukken, hetgeen hij uit alle macht probeerde te voorkomen. Hij was de greep op zijn leven echter sinds zijn komst naar Nederland al kwijt. In de Nederlandse samenleving was hij een vreemde, totaal ontheemd en geheel afhankelijk van zijn schoonfamilie. Op het moment dat zijn echtgenote hem in ferme bewoordingen beledigde en hem vertelde dat het over was tussen hen, is de al in een eerder stadium opgebouwde druk tot een explosie gekomen. De krenkende opmerkingen maakten op verdachte een dusdanig schokkende indruk dat hij deze niet kon plaatsen. Hij voelde zich alsof er een ontploffing in zijn hoofd plaatsvond en daardoor was zijn handelingsvrijheid uitgeschakeld en was hij zijn emoties niet de baas.
De krenkende beledigingen in de huwelijkse situatie in combinatie met zijn primitieve afkomst, zijn onvermogen om zijn gevoelens te uiten en de wetenschap welke schande op hem zou rusten wanneer hij als een gescheiden man zou moeten terugkeren naar zijn geboortestreek hebben ertoe geleid dat verdachte heeft gehandeld zoals hij deed, zonder dat hij aan deze emoties weerstand kon bieden. Dit kon, gezien zijn persoon en de overige omstandigheden ook niet van hem worden gevergd."
Het hof overweegt het volgende.
Psychische overmacht kan worden aanvaard, indien sprake is van een mentale dwang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
Het hof acht de door de raadsman omschreven omstandigheden niet onaannemelijk, doch deelt niet de conclusie die de raadsman daaraan verbindt, te weten dat verdachtes wils- of handelingsvrijheid was uitgeschakeld en dat hij aan de bij hem bestaande emoties geen weerstand kon bieden en dat dit ook niet van hem kon worden gevergd. Het de verdachte betreffend - hierna nog te bespreken - rapport van 14 mei 2004, opgemaakt door B. van Giessen, psycholoog, J.M.J.F. Offermans, psychiater en J. Potter, milieuonderzoeker, noch de overige stukken van het geding en het verhandelde ter terechtzitting billijken de conclusie dat voor verdachte in redelijkheid geen alternatieven bestonden voor wat hij heeft gedaan. Het beroep op psychische overmacht faalt derhalve.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zijn vrouw op een gruwelijke wijze opzettelijk en met voorbedachte rade van het leven beroofd. De nabestaanden van het slachtoffer heeft hij daardoor groot leed toegebracht. Tevens is de rechtsorde door dit gewelddadig handelen van verdachte ernstig geschokt. Voor een dergelijk feit is een langdurige gevangenisstraf alleszins gerechtvaardigd.
Omtrent de verdachte is op 14 mei 2004 door de forensisch psychiater J.M.J.F. Offermans en de forensisch psycholoog B. van Giessen een Pro Justitia rapport uitgebracht dat - zakelijk weergegeven - onder meer als beschouwing en als beantwoording van de vraagstelling, tevens conclusie en advies, inhoudt:
In de maanden voorafgaande aan het plegen van het delict is sprake geweest van een toename van stress en angst, waarmee in diagnostische zin sprake is geweest van een aanpassingsstoornis met een gemengde stoornis van emoties en gedrag. Naast deze ziekelijke stoornis kan geen gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens worden vastgesteld.
Er is duidelijk sprake van acculturatieproblematiek, te weten de overgang vanuit de Marokkaanse cultuur en sociale omgeving naar de Nederlandse samenleving. In het ouderlijk gezin in Marokko had onderzochte een belangrijke status en positie en was hij binnen de vrij primitieve samenleving een gewaardeerd man. Hij verliet deze status voor de vrouw van zijn dromen en kwam in een complexe samenleving terecht, zonder een woord Nederlands te spreken. Hij was volledig afhankelijk van zijn vrouw en haar ouders (zowel ten aanzien van werk als ten aanzien van de invulling van zijn leven).
Betrokkene begint echter ook al snel forse kritiek uit te oefenen op de levenswandel van zijn echtgenote, die een full-time baan heeft, naar de sportschool gaat, uitgaat, sigaretten rookt, kortom haar eigen leven leidt, waarbinnen voor betrokkene maar marginaal een plek is, terwijl hij met haar getrouwd was in de illusie, dat ze er bijna helemaal voor hem zou zijn. De emmer begint over te lopen, als ze hem ook nog seksueel gaat afwijzen, terwijl hij nog niet eens het 'trauma' heeft verwerkt dat ze geen maagd meer bleek te zijn tijdens de huwelijksnacht. Betrokkene voelt zich tot op het bot gekrenkt, maar kan vrijwel nergens heen met zijn gevoelens van verdriet, frustratie en boosheid.
Toen de relatie met zijn echtgenote verslechterde, vond hij geen gehoor voor zijn bange vermoeden, dat zijn echtgenote wellicht 'vreemd' gaat.
Het enige machtsmiddel, waarover betrokkene beschikt, is het al dan niet naar zijn werk gaan, maar door dit te hanteren wordt de kloof tussen betrokkene en zijn vrouw alleen maar groter.
In psychiatrisch-diagnostische zin is bij betrokkene sprake van een (milde) ziekelijke stoornis in de zin van een aanpassingsstoornis met stoornis in de emoties (somberheid, angst), als gevolg van acculturatieproblematiek, zonder dat er verder sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bij een gemiddeld intelligente man.
Van bovenstaande problematiek was sprake ten tijde van het tenlastegelegde.
Genoemde ziekelijke stoornis beïnvloedden onderzochtes gedragskeuzes, c.q. gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde zodanig dat het tenlastegelegde daaruit kan worden verklaard.
Hij heeft weliswaar de wederrechtelijkheid van het tenlastegelegde kunnen inzien, doch is in mindere mate dan de gemiddelde normale mens in staat is geweest zijn wil in vrijheid
- overeenkomstig een dergelijk besef - te bepalen.
Het tenlastegelegde feit kan hem in enigszins verminderde mate worden toegerekend.
Het hof neemt deze beschouwing en de conclusie over en maakt die tot de zijne.
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep dezelfde straf gevorderd als de officier van justitie in eerste aanleg. Blijkens het requisitoir is de hoogte van de gevorderde straf met name ingegeven door het generaal preventieve effect ervan. Kennelijk heeft het openbaar ministerie stelling willen nemen tegen de gedachte dat in het land van herkomst geaccepteerd geweld in Nederland mag worden geïmporteerd.
De op de terechtzitting in hoger beroep gehoorde deskundige prof. dr. J.V.T.M. de Jong, transcultureel psychiater, heeft enerzijds als zijn visie gegeven dat de terugkeer van verdachte naar zijn geboortedorp na mislukking van het huwelijk deze meer dan alleen gezichtsverlies zou opleveren, mede omdat verdachte daarmee een unieke kans op een beter leven in West Europa heeft vergooid. Anderzijds is in Marokko, ook in het gebied waar verdachte vandaan komt, echtscheiding mogelijk en in sociaal opzicht geaccepteerd. Het om het leven brengen van de vrouw wordt daar, evenmin als in Nederland, toelaatbaar geacht, al bestaat zijns inziens in die gemeenschap wel een meer tolerante houding tegenover excessief geweld. Daarnaast heeft prof. De Jong de indringendheid van de aanpassingsstoornis en de daaruit voortvloeiende beperkte toerekenbaarheid van het feit aan de verdachte onderstreept. Het hof is niet van oordeel dat het geweld als in deze zaak door verdachte is gepleegd meer verontschuldigbaar is dan in overeenstemming met de kwalificatie "enigszins verminderd toerekenbaar". Dat verdachte uit een andere cultuur komt, doet daar niet aan af. Het hof ziet verdachte als, zoals gezegd, een man die zich in sociaal en - door gevoelens van boosheid, vernedering en gekwetstheid - emotioneel opzicht klem voelde zitten en mede onder invloed van de door de gedragsdeskundigen geconstateerde aanpassingsstoornis weliswaar niet volledig vrij was zijn wil te bepalen, maar die een vermijdbare, fatale en hem verwijtbare keuze heeft gemaakt door het slachtoffer op wrede en gruwelijke wijze om het leven te brengen. Dat verdachte, na de sprong van het balkon op de derde etage te hebben overleefd, het de wil van god noemt dat zijn vrouw dood is en hijzelf niet, maakt de omstandigheden waaronder verdachte zijn vrouw om het leven heeft gebracht niet anders.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatiedienst van 27 januari 2005, is verdachte in Nederland niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende - anders dan door de advocaat-generaal gevorderd - de gevangenisstraf zoals die door de rechtbank werd opgelegd passend en geboden.
Het hierna te noemen inbeslaggenomen voorwerp dient te worden verbeurdverklaard en is daarvoor vatbaar aangezien het bewezengeachte met behulp van dit voorwerp is begaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp,
te weten:
- 1. 00 STK Mes, merk Ikea.
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- de voorwerpen vermeld onder de nummers 3 tot en met 14 op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Dit arrest is gewezen door de derde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Van den Bergh, Wiewel en Cleiren, in tegenwoordigheid van mr. Scholte, griffier en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 maart 2005.
Mr. Cleiren is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.