arrestnummer
rolnummer 23-004238-03
datum uitspraak 14 april 2005
tegenspraak
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Haarlem van 13 november 2003 in de strafzaak onder parketnummer 15/094022-03 van het openbaar ministerie tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1962],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres:
[adres], [woonplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Noord Holland Noord,
Huis van Bewaring Zwaag te Zwaag.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 27 oktober 2003 en 30 oktober 2003 en in hoger beroep van 5 oktober 2004, 16 december 2004, 1 februari 2005, 10 maart 2005 en 31 maart 2005.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in hoger beroep van 10 maart 2005 op vordering van de advocaat-generaal toegestane wijziging tenlastelegging. Van die dagvaarding en vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof zich hiermee niet verenigt.
Ter terechtzitting gevoerde verweren
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde transporten van 27 oktober 2002 en 3 november 2002 omdat toen zijn opzet niet was gericht op de invoer van cocaïne, maar op de invoer van waardepapieren of edelstenen.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Op grond van de stukken in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is niet aannemelijk geworden dat verdachte bij de transporten van 27 oktober 2002 en 3 november 2002 (nog) niet wist dat het om cocaïne ging.
Het hof leidt uit de volgende omstandigheden af dat de verdachte daarvan wel degelijk op de hoogte was:
- afgeluisterde telefoongesprekken, waaraan de verdachte met grote regelmaat prominent deelnam, waarin in versluierde taal werd gesproken over cocaïne, de hoeveelheid cocaïne, de wijze van vervoer en de kenmerken van de daarbij gebruikte koffers;
- de ontmoetingen in horecagelegenheden van de verdachte met medeverdachten in de periode rond medio oktober 2002 en begin november 2002;
zulks in samenhang met de nadien gevoerde en afgeluisterde telefoongesprekken met betrekking tot transporten alsmede de gerelateerde observaties van ontmoetingen tussen de verdachte en medeverdachten, die erop wijzen dat de modus operandi bij de transporten van 27 oktober 2002, 3, 8 en 22 november 2002 hetzelfde was.
Tevens heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte ten aanzien van het transport van 8 november 2002 handelde op grond van een psychische dwang waartegen de verdachte geen weerstand kon bieden, zodat de verdachte ten aanzien van deze zending moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt met betrekking tot dit verweer het volgende.
De verdachte heeft pas in zijn vijfde verhoor (op 27 februari 2003) verklaard dat hij werd bedreigd door een bodyguard van [betrokkene], in het bijzijn van [betrokkene] en medeverdachte [medeverdachte 1]. Alleen in de verklaring van de verdachte komt deze concrete bedreiging naar voren en deze bedreiging is niet door andere feiten gestaafd. De omstandigheid dat de organisatie dreiging met geweld niet schuwde maakt dit op zichzelf niet anders. Derhalve acht het hof het niet aannemelijk dat de verdachte is bedreigd en als gevolg daarvan onder zodanige druk van de omstandigheden zou zijn geweest dat van hem redelijkerwijs niet verwacht kon worden dat hij daartegen weerstand bood en dat bovengenoemde gepleegde feit naliet.
Het hof verwerpt het verweer.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
hij op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2002 tot en met 30 november 2002 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, meermalen tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, telkens een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I;
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
hij in de periode van 1 oktober 2002 tot en met 30 november 2002 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie van natuurlijke personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het meermalen opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A (oud) van de Opiumwet gegeven verbod (het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een materiaal bevattende cocaïne) en/of het plegen van voorbereidingshandelingen daartoe.
Hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Transport 27 oktober 2002
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat op of omstreeks 27 oktober 2002 een transport heeft plaatsgevonden vanuit Venezuela naar Nederland. Met betrekking tot dit transport is geen koffer met cocaïne inbeslaggenomen en om deze reden is geen deskundigenrapport beschikbaar waaruit blijkt dat cocaïne, als bedoeld op lijst I van de Opiumwet, is ingevoerd in Nederland.
Het hof gaat er evenwel op grond van na te noemen omstandigheden van uit dat op of omstreeks 27 oktober 2002 een hoeveelheid cocaïne, als bedoeld in de Opiumwet, is ingevoerd in Nederland.
Bij de transporten van 3 november 2002, 8 november 2002, 22 november 2002 en 14 december 2002 is er, na deskundig onderzoek, vastgesteld dat telkens een hoeveelheid cocaïne, als bedoeld op lijst I van de Opiumwet, was ingevoerd in Nederland. Ook heeft het hof geconstateerd dat de modus operandi bij alle transporten dezelfde is; gehoord de afgeluisterde telefoongesprekken die tussen de verdachten hebben plaatsvonden in de periode van de laatste vier transporten, maakten de betrokkenen gebruik van hetzelfde versluierd taalgebruik bij het transport van omstreeks 27 oktober 2002, als bij de transporten van 3 november 2002, 8 november 2002, 22 november 2002 en 14 december 2002. Tevens blijkt mede op grond van de verklaring van de verdachte van 27 februari 2003 te 10.20 uur dat de transporten op dezelfde wijze zijn verlopen; de verdachten hadden allen een eigen taak met als doel de koffers, met daarin de cocaïne, Nederland in te voeren. Dit gecombineerd met de in de woning van de medeverdachte [medeverdachte 1] bij doorzoeking aangetroffen passagiers-, vlucht- en bagagegegevens van [koerier] en met de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] van 3 april 2003 concludeert het hof dat met het transport van op of omstreeks 27 oktober 2002 een hoeveelheid cocaïne is ingevoerd in Nederland door de koerier [koerier].
Criminele organisatie
Het hof is van oordeel dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die bestond uit één of meer personen in Venezuela en een aantal personen in Nederland, welke organisatie tot doel had het plegen van de invoer van cocaïne in Nederland en de voorbereidingshandelingen daartoe. Het eerste contact tussen de verdachten vond in ieder geval plaats op 13 oktober 2002, zowel telefonisch (tapgesprek nummer 54) als door middel van ontmoetingen. Gedurende een bepaalde periode hebben de verdachten samengewerkt.
Uit de afgeluisterde telefoongesprekken heeft het hof afgeleid dat verdachte en de medeverdachten op de hoogte waren van de invoer van cocaïne in Nederland. De verdachten communiceerden aan de hand van versluierd taalgebruik ('whisky' = cocaïne, 'leeftijd van de whisky' = aantal kilo's cocaïne, 'meisje' = partij cocaïne en 'telefoonnummer' = bagagelabelnummer) als zij over cocaïne, dan wel over de handel hierin spraken. Bovendien is uit de afgeluisterde gesprekken gebleken dat niet alles over de telefoon mocht worden besproken. In totaal hebben er vijf transporten plaatsgevonden, waarbij steeds hetzelfde patroon van samenwerking is gehanteerd. Dit blijkt onder meer uit de verklaringen van de verdachte en [medeverdachte 2] en de vele afgeluisterde telefoongesprekken tussen betrokkenen. Bij het transport van 14 december 2002 is de samenwerking met [medeverdachte 3] en de verdachte, om voor het hof onduidelijke redenen, opgezegd. Het betrof telkens een transitvlucht vanuit Venezuela via Schiphol naar een andere bestemming in Europa.
In dit samenwerkingsverband had ieder van de verdachten zijn eigen aandeel, op zijn eigen niveau. De verdachte ontving met [medeverdachte 3] van medeverdachte [medeverdachte 1] gegevens betreffende de cocaïnetransporten. Deze gegevens werden doorgegeven aan medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5]. De berichten van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] verstrekte hij aan [medeverdachte 1].
Tevens werd in de criminele organisatie dreiging met geweld niet geschuwd, wat onder meer kan worden afgeleid uit afgeluisterde telefoongesprekken (22 december 2002 te 15.57 uur) en uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] (verhoor 3 april 2003).
De verdachten hebben zich laten leiden door winstbejag ten koste van anderen.
Op grond van bovenstaande is het hof van oordeel dat er sprake is geweest van een duurzaam, gestructureerd en hiërarchisch samenwerkingsverband tussen de verdachten, met een vaste rolverdeling, waarin dreiging met geweld niet werd geschuwd.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezengeachte levert op:
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De rechtbank heeft de verdachte terzake van feit 1 (4 transporten) en feit 2 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering en in voorlopige hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte terzake van feit 1 (4 transporten) en feit 2 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft deel uitgemaakt van een criminele organisatie die zich bezig hield met de invoer in Nederland van aanzienlijke hoeveelheden cocaïne vanuit Venezuela, te weten transporten die plaatsvonden op 27 oktober 2002, 3 november 2002, 8 november 2002 en 22 november 2002 en het verrichten van voorbereidingshandelingen tot de invoer van cocaïne in Nederland.
De verdachte vervulde binnen die criminele organisatie een belangrijke rol. De criminele organisatie waarvan de verdachte deel uitmaakte bestond uit één of meer personen die vanuit Venezuela opereerden en een groep personen in Nederland. Eén van de medeverdachten ([medeverdachte 1]) onderhield contacten met Venezuela en kreeg per fax of telefoon gegevens door vanuit Venezuela. Die gegevens betroffen de vlucht, de naam van de koerier die de cocaïne zou vervoeren, het aantal kilogrammen cocaïne die de koerier vervoerde in zijn koffer, het nummer van het bijbehorende bagagelabel en het type of kleur van de koffer. Om de transporten voor te bereiden en de gang van zaken te bespreken werden regelmatig bijeenkomsten in hotels en restaurants belegd, waarbij de verdachte vaak aanwezig was. Genoemde besprekingen vonden plaats rond de data van de cocaïnetransporten. De gegevens werden door de verdachte aan medeverdachten doorgespeeld, die deze gegevens nodig hadden om de koffer met cocaïne uit de bagagekelder van Schiphol te (laten) halen. Op grond van het hier bovenstaande was de verdachte een belangrijke schakel in de keten van personen die verantwoordelijk was voor het op professionele wijze invoeren van cocaïne vanuit het buitenland.
Aldus heeft de verdachte een belangrijke bijdrage geleverd aan de instandhouding van een markt voor cocaïne in Europa, in het bijzonder in Nederland. Cocaïne is voor de gezondheid van gebruikers daarvan zeer schadelijk en het gebruik ervan is bezwarend voor de samenleving onder andere vanwege de daarmee veelal gepaard gaande criminaliteit door verslaafden. Bovendien heeft cocaïne een verloederende uitwerking op de samenleving.
De verdachte heeft zich laten leiden door winstbejag ten koste van anderen.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 3 februari 2005, is de verdachte eerder veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57 en 140 (oud) van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 (oud) en 10 (oud) van de Opiumwet.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) JAREN.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is gewezen door de achtste meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Tilleman, Van Lingen en Houben, in tegenwoordigheid van mr. Van Oirschot, griffier en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 april 2005.