ECLI:NL:GHAMS:2005:AU0335

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
709/03
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partiële ontbinding van koopovereenkomst en vereiste rechtsvordering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 juni 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen de besloten vennootschappen One Stop B.V. en T & F Creations B.V. One Stop B.V. had verzocht om een gedeeltelijke ontbinding van een koopovereenkomst met T & F Creations B.V. De verwerende partij, One Stop, had echter geen vordering in reconventie ingesteld, wat volgens het hof noodzakelijk is voor een rechterlijke ontbinding. Het hof oordeelde dat artikel 6:267 van het Burgerlijk Wetboek (BW) uitgaat van een 'vordering' en dat een rechterlijke uitspraak vereist is om de ontbinding te effectueren. De rechtbank had eerder geoordeeld dat zonder een vordering in reconventie, de stellingen van One Stop over de gebrekkige nakoming door T & F niet hoefden te worden onderzocht. Het hof bevestigde deze beslissing en oordeelde dat One Stop de kosten van het hoger beroep moest dragen. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en duidelijkheid in juridische procedures, vooral als het gaat om de intenties van de partijen en de vereiste rechtsvorderingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIJFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ONE STOP B.V.,
gevestigd te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
APPELLANTE,
procureur: mr. J.C.P.M. Mol,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
T & F CREATIONS B.V.,
gevestigd te Beverwijk,
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. J.C.A. Froon.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 De partijen worden hierna wederom (ook) One Stop en T&F genoemd.
1.2 Het hof heeft op 8 juli 2004 tussen partijen een tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van de procedure tot die datum verwijst het hof naar dat arrest.
1.3 Op 2 december 2004 zijn beide partijen behoorlijk vertegenwoordigd en vergezeld van hun raadslieden verschenen voor de daartoe benoemde raadsheer-commissaris. Zij hebben inlichtingen verschaft. Een minnelijke regeling is niet tot stand gekomen. Van het ter zitting verhandelde is proces-verbaal opgemaakt. Een gewaarmerkt afschrift daarvan bevindt zich bij de stukken.
1.4. Daarna hebben partijen opnieuw aan het hof gevraagd om arrest te wijzen.
2. De verdere beoordeling van het hoger beroep
2.1 Het hof blijft bij hetgeen het in zijn tussenarrest heeft overwogen en beslist.
2.2 Namens One Stop is ter comparitie duidelijkheid verschaft over aard en inhoud van haar in rechte ingenomen standpunt.
Zij heeft geen vordering in reconventie gesteld.
Evenmin heeft zij een buitengerechtelijke ontbinding dan wel verrekening op het oog gehad. Dat betekent dat One Stop als verwerende partij wil bereiken dat het hof haar koopovereenkomst met T&F gedeeltelijk ontbindt, namelijk voor zover haar verbintenis tot betaling van de koopprijs strekt tot betaling van een groter bedrag dan f 3.084,38. Voor het overige zouden de verbintenissen die zijn voortgekomen uit de koopovereenkomst in stand moeten blijven.
2.3 Daarmee is, waar One Stop uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven geen buitengerechtelijke ontbinding te hebben beoogd, de vraag aan de orde of One Stop het door haar gewenste resultaat, ontbinding door de rechter, kan bereiken zonder een vordering in reconventie in te stellen.
Naar het oordeel van het hof moet het antwoord op die vraag ontkennend luiden en wel om de volgende redenen.
2.4 De tekst van artikel 6:267 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW), in welke bepaling ontbinding door de rechter wordt geregeld, geeft weinig aanleiding te veronderstellen dat voor een ontbinding door de rechter geen vordering (in reconventie) behoeft te worden ingesteld. Die bepaling gaat blijkens haar bewoordingen uit van een “vordering”. Daaronder pleegt door de wetgever van het Burgerlijk Wetboek een in te stellen rechtsvordering te worden verstaan en er is geen reden daarover in dit verband anders te denken.
Ontbinding zou One Stop bevrijden van een deel van haar verbintenis tot betaling van een overeengekomen koopsom. Bezwaarlijk kan worden aanvaard dat voor een dergelijk rechtsgevolg geen rechterlijke uitspraak, neergelegd in het dictum daarvan, noodzakelijk zou zijn. Zo’n beslissing is immers constitutief van aard. Daarvoor is in het algemeen een daartoe strekkende rechtsvordering vereist.
Uit de tekst van artikel 6:268 BW kan verder niet zonder meer een aanwijzing worden geput dat voor een ontbinding door de rechter geen daartoe ingestelde rechtsvordering vereist is.
Weliswaar is in die bepaling sprake van gerechtelijke ontbinding ter afwering van een op een overeenkomst steunende rechtsvordering, maar dit houdt niet noodzakelijkerwijs in dat daarvoor geen vordering in reconventie zou behoeven te worden ingesteld. Dat geldt te meer, nu het in deze bepaling primair gaat om het verval van de bevoegdheid tot ontbinding door verjaring.
Evenmin kan aan het bepaalde in de artikel 3:49 e.v. BW een argument worden ontleend ter ondersteuning van het door One Stop ingenomen standpunt. In artikel 3:51 BW is immers afzonderlijk geregeld dat een beroep in rechte op een vernietigingsgrond te allen tijde kan worden gedaan ter afwering van een op de rechtshandeling steunende vordering of andere rechtsmaatregel. Nu een dergelijk voorschrift voor een ontbinding door de rechter ontbreekt, moet worden aangenomen dat de wetgever die mogelijkheid niet voor ogen heeft gestaan. Er is ook onvoldoende reden om ontbinding door de rechter desalniettemin op één lijn te stellen met een beroep op een vernietigingsgrond als bedoeld in artikel 3:51 lid 3 BW. Het risico dat de vereiste duidelijkheid ten aanzien van hetgeen de verwerende partij beoogt geweld wordt aangedaan, wordt niet onaanzienlijk groter. Dat is niet gewenst.
Deze zaak laat zien, hoe zeer transparantie van de betrokken stellingen en helderheid over hetgeen de aangesproken partij wil bereiken node kan worden gemist.
Slotsom van deze overwegingen is dat One Stop een vordering in reconventie had moeten instellen om een partiële ontbinding van de koopovereenkomst door de rechter te bewerkstelligen.
2.5 De kantonrechter heeft met juistheid geoordeeld dat bij gebreke van een vordering in reconventie geen van de stellingen over de gebrekkige nakoming door T&F van haar verbintenissen ingevolge de koopovereenkomst behoeft te worden onderzocht. Zij bevrijden One Stop geen van alle van haar verplichting om de koopsom te betalen.
Daaraan zij in dit verband nog toegevoegd dat de – door T&F gemotiveerd betwiste – stelling dat One Stop schade geleden heeft zonder een op schadevergoeding gerichte vordering in elk geval betaling door haar van de koopprijs niet kan tegenhouden.
2.6 Op bovenstaande overwegingen stuiten alle grieven af. Zij behoeven verder geen afzonderlijke bespreking meer.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep bekrachtigen. One Stop moet als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van het hoger beroep dragen.
3. Beslissing
Het hof:
bekrachtig het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt One Stop in de proceskosten van het hoger beroep en begroot deze kosten tot de dag van deze uitspraak aan de zijde van T&F op € 1.469,--.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep, A.C. Faber en J.C.W. Rang en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juni 2005.