2.4 De tekst van artikel 6:267 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW), in welke bepaling ontbinding door de rechter wordt geregeld, geeft weinig aanleiding te veronderstellen dat voor een ontbinding door de rechter geen vordering (in reconventie) behoeft te worden ingesteld. Die bepaling gaat blijkens haar bewoordingen uit van een “vordering”. Daaronder pleegt door de wetgever van het Burgerlijk Wetboek een in te stellen rechtsvordering te worden verstaan en er is geen reden daarover in dit verband anders te denken.
Ontbinding zou One Stop bevrijden van een deel van haar verbintenis tot betaling van een overeengekomen koopsom. Bezwaarlijk kan worden aanvaard dat voor een dergelijk rechtsgevolg geen rechterlijke uitspraak, neergelegd in het dictum daarvan, noodzakelijk zou zijn. Zo’n beslissing is immers constitutief van aard. Daarvoor is in het algemeen een daartoe strekkende rechtsvordering vereist.
Uit de tekst van artikel 6:268 BW kan verder niet zonder meer een aanwijzing worden geput dat voor een ontbinding door de rechter geen daartoe ingestelde rechtsvordering vereist is.
Weliswaar is in die bepaling sprake van gerechtelijke ontbinding ter afwering van een op een overeenkomst steunende rechtsvordering, maar dit houdt niet noodzakelijkerwijs in dat daarvoor geen vordering in reconventie zou behoeven te worden ingesteld. Dat geldt te meer, nu het in deze bepaling primair gaat om het verval van de bevoegdheid tot ontbinding door verjaring.
Evenmin kan aan het bepaalde in de artikel 3:49 e.v. BW een argument worden ontleend ter ondersteuning van het door One Stop ingenomen standpunt. In artikel 3:51 BW is immers afzonderlijk geregeld dat een beroep in rechte op een vernietigingsgrond te allen tijde kan worden gedaan ter afwering van een op de rechtshandeling steunende vordering of andere rechtsmaatregel. Nu een dergelijk voorschrift voor een ontbinding door de rechter ontbreekt, moet worden aangenomen dat de wetgever die mogelijkheid niet voor ogen heeft gestaan. Er is ook onvoldoende reden om ontbinding door de rechter desalniettemin op één lijn te stellen met een beroep op een vernietigingsgrond als bedoeld in artikel 3:51 lid 3 BW. Het risico dat de vereiste duidelijkheid ten aanzien van hetgeen de verwerende partij beoogt geweld wordt aangedaan, wordt niet onaanzienlijk groter. Dat is niet gewenst.
Deze zaak laat zien, hoe zeer transparantie van de betrokken stellingen en helderheid over hetgeen de aangesproken partij wil bereiken node kan worden gemist.
Slotsom van deze overwegingen is dat One Stop een vordering in reconventie had moeten instellen om een partiële ontbinding van de koopovereenkomst door de rechter te bewerkstelligen.