ECLI:NL:GHAMS:2005:AU0166

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/5826 DK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van proceskosten en schadevergoeding in bestuursrechtelijke beroepsprocedure

In deze zaak, behandeld door de Douanekamer van het Gerechtshof Amsterdam, heeft belanghebbende, vertegenwoordigd door A B.V., een verzoek ingediend tot vergoeding van proceskosten na intrekking van haar beroep tegen een uitspraak van de inspecteur van het Douanedistrict P. De inspecteur had gedeeltelijk tegemoetgekomen aan het bezwaar van belanghebbende tegen een uitnodiging tot betaling. Belanghebbende verzocht de inspecteur om de proceskosten te vergoeden, waarbij zij de kosten van de bezwaar- en beroepsprocedure opgaf. De Douanekamer oordeelde dat de vergoeding van griffierechten rechtstreeks volgt uit artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat deze kosten buiten de onderwerpelijke procedure vallen.

De Douanekamer heeft de opgevoerde kosten van de beroepsprocedure beoordeeld en vastgesteld dat een deel van deze kosten betrekking had op andere uitnodigingen tot betaling. De forfaitaire vergoeding voor de kosten van de beroepsprocedure werd vastgesteld op € 483,00, waarbij belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die een hogere vergoeding rechtvaardigden. De kosten van de bezwaarfase werden door de Douanekamer verstaan als een verzoek om schadevergoeding op basis van artikel 8:73a Awb. Aangezien belanghebbende niet kon aantonen dat zij schade had geleden, werd dit verzoek afgewezen.

De uitspraak werd gedaan op 6 juni 2005 door mr. M.E. van Hilten, waarbij de inspecteur werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan belanghebbende. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Douanekamer
zaak nr. DK 02/5826
de dato 6 juni 2005
Uitspraak
1. De procedure
1.1. Op 15 oktober 2002 is bij de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) een beroepschrift ingekomen van A B.V. te B, ingediend namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z, belanghebbende. Het beroepschrift is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van het Douanedistrict P (hierna: de inspecteur) van 6 september 2002, waarbij gedeeltelijk werd tegemoet gekomen aan het bezwaar van belanghebbende tegen de uitnodiging tot betaling van 22 januari 2002.
1.2. Van belanghebbende is een griffierecht van € 218,00 geheven.
1.3. Op 11 juni 2004 is ter griffie van de Douanekamer een brief ingekomen van vorenvermelde gemachtigde, waarbij het namens belanghebbende ingediende beroepschrift wordt ingetrokken, omdat de inspecteur aan de indiener van het beroep is tegemoetgekomen. Bij de intrekking is verzocht de inspecteur in de proceskosten te veroordelen.
1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Partijen hebben elk toestemming verleend zonder mondelinge behandeling op het onder 1.1. vermelde verzoek uitspraak te doen.
2. Standpunten van partijen.
2.1. Blijkens het overzicht d.d. 17 juni 2004 van C, de opdrachtgever van belanghebbende, worden de kosten van de bezwaar- en beroepsprocedure berekend op
- Hoorzitting Douane P 22 juli 2002 in totaal € 2.304,00
- Afhandelen bezwaarschrift € 345,00
- Griffierechten € 218,00
- Bespreking Douane P 11 december 2003 in totaal € 1.706,00
- Bespreking Douane P 3 juni 2004 in totaal € 1.476,00
Totaal van de kosten € 6.049,00
De aan het overzicht ten grondslag liggende facturen behoren tot de gedingstukken.
2.2. De inspecteur berekent de proceskosten op € 322,00. Hij stelt zich op het standpunt dat de Douanekamer niet bevoegd is over het vergoeden van de kosten in de bezwaarfase te oordelen, alsmede dat voor vergoeding van de kosten in de beroepsfase het Besluit proceskosten bestuursrecht geldt.
3. De rechtsoverwegingen
3.1. Gelet op de overgelegde facturen, vermeld onder 2.1., heeft van de in totaal opgevoerde kosten ad € 6.049,00 een bedrag ad € 2304,00 betrekking op de bezwaarfase en een bedrag ad (€ 345,00 + €1706,00 + € 1476,00 =) € 3527,00 op de beroepsfase. De vermelding in de opgave van “Afhandelen bezwaarschrift A € 345,00 (fakt. 988618)” kan immers blijkens de data op de genoemde factuur - 7 t/m 11 oktober - slechts betrekking hebben op werkzaamheden na de bestreden uitspraak.
Voorts is in het totaalbedrag het betaalde griffierecht ad € 218,00 opgenomen dat door de Staat aan belanghebbende zal worden of is vergoed. Deze teruggave volgt rechtstreeks uit artikel 8:41, vierde lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Vergoeding van voormeld bedrag valt derhalve buiten het kader van de onderwerpelijke procedure.
Factuur 4000097 ad € 1265,00 (beroepsfase, begrepen in het bedrag ad € 1706,00) ziet, blijkens de omschrijving daarop, op afhandeling van twee andere uitnodigingen tot betaling dan de in het geding zijnde. De Douanekamer laat deze factuur derhalve buiten beschouwing.
3.2. In artikel 8:75a van de Awb is, voor zover hier van belang, bepaald dat, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan met toepassing van artikel 8:75 Awb in de kosten met betrekking tot de behandeling van het beroep kan worden veroordeeld. In voormeld artikel 8:75 is bepaald dat een partij kan worden veroordeeld in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
Voorts is in artikel 8:73a Awb bepaald dat de Douanekamer de door belanghebbende aangewezen rechtspersoon kan veroordelen tot vergoeding van de door belanghebbende geleden schade.
3.3. In artikel 8:75, eerste lid, laatste volzin, Awb is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld met betrekking tot de veroordeling in de kosten. Een en ander is uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit).
De kosten van beroepsmatig verleende bijstand worden met inachtneming van het Besluit berekend op 1 (indienen beroepschrift) x 1,5 (wegingsfactor) x € 322,00 = € 483,00. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 2, derde lid, van het Besluit.
Aangezien geen zitting heeft plaatsgehad, zijn te dier zake ook geen reis- en verblijfkosten en verletkosten gemaakt. Dergelijke kosten ter zake van andere reizen (door belanghebbende blijkens het onder 2.1. vermelde overicht gesteld op € 120,00 aan reiskosten en € 762,00 aan verletkosten) kunnen niet worden gerangschikt onder artikel 1, aanhef en onderdelen c en d, van het Besluit.
Op grond van het hiervoor overwogene kunnen de te vergoeden kosten van de beroepsprocedure worden berekend op € 483,00.
3.4. Voor zover het verzoek van belanghebbende betrekking heeft op vergoeding van kosten gemaakt in de bezwaarfase verstaat de Douanekamer dit als een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:73a Awb. Naar het oordeel van de Douanekamer heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat door haar in dit kader schade is geleden, nu blijkens de door belanghebbende gegeven opgave (zie onder 2.1.) alle kosten ten laste van de opdrachtgever zijn gekomen.
Het verzoek kan in zoverre derhalve niet worden toegewezen.
4. De beslissing
De Douanekamer veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van proceskosten en wijst de Staat der Nederlanden aan deze kosten, groot € 483,00, aan belanghebbende te voldoen.
Aldus gewezen op 6 juni 2005 door mr. M.E. van Hilten, raadsheer,
in tegenwoordigheid van mr. V.M. Maat als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Griffier: Raadsheer:
Beroep in cassatie
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en bevat ten minste:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de indiener de Hoge Raad verzoeken de wederpartij te veroordelen tot betaling van de proceskosten.