ECLI:NL:GHAMS:2005:AU0077

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/0557
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van douaneaangifte en toepassing van artikel 78 CDW

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 juli 2005 uitspraak gedaan over een beroep van de besloten vennootschap X B.V. tegen een beslissing van de inspecteur van de Douane. Het beroep was gericht tegen de afwijzing van een verzoek tot herziening van een douaneaangifte, waarbij de inspecteur had geoordeeld dat de aangifte niet kon worden herzien na vrijgave van de goederen. De belanghebbende, vertegenwoordigd door A en B, stelde dat de inspecteur ten onrechte had geweigerd de aangifte te herzien op basis van artikel 78 van het Communautair Douanewetboek (CDW). De inspecteur had de aangifte afgewezen omdat de gegevens onjuist waren, maar de belanghebbende voerde aan dat dit het gevolg was van verschoonbare vergissingen.

De procedure begon op 30 januari 2003 met een beroepschrift dat betrekking had op een uitnodiging tot betaling van douanerechten. De mondelinge behandeling vond plaats op 13 januari 2005. De Douanekamer oordeelde dat de inspecteur ten onrechte had geweigerd de aangifte te herzien, omdat de belanghebbende aannemelijk had gemaakt dat de op de aangifte vermelde gegevens onjuist waren. De Douanekamer concludeerde dat de inspecteur de aangifte had moeten herzien en dat de uitnodiging tot betaling moest worden verminderd met het bedrag van € 32.975,93 aan meer verschuldigd douanerecht.

De uitspraak benadrukt het belang van artikel 78 van het CDW, dat de douaneautoriteiten de mogelijkheid biedt om aangiften te herzien indien blijkt dat de op de aangifte vermelde gegevens onjuist zijn. De Douanekamer heeft de inspecteur veroordeeld in de proceskosten en het griffierecht aan de belanghebbende terugbetaald. De uitspraak is openbaar uitgesproken en kan worden aangevochten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DOUANEKAMER
Uitspraak
in de zaak nr. 03/557 DK
de dato 21 juli 2005
1. De procedure
1.1. Op 30 januari 2003 is door A en B te C, namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te C, belanghebbende, bij de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) een beroepschrift ingediend. Het beroep heeft betrekking op de uitspraak van het Hoofd van het Douanedistrict P (hierna: de inspecteur) van 20 december 2002, waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen de uitnodiging tot betaling van 1 november 2002, voor een bedrag aan douanerechten, groot € 39.136, werd afgewezen. Het beroep strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot vermindering van de uitnodiging tot betaling met een bedrag van € 32.975,93.
1.2. Van belanghebbende is door de griffier van de Douanekamer een griffierecht van € 218 geheven. De inspecteur heeft het beroepschrift bij verweerschrift bestreden. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend, waarop de Inspecteur heeft gereageerd met een conclusie van du-pliek. Belanghebbende heeft daarna nog een nader stuk ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden in raad-kamer ter zitting van de Douanekamer van 13 januari 2005 te Amsterdam. Aldaar is verschenen en gehoord namens belanghebbende A, die tot zijn bijstand was vergezeld door B, C, D en F, alsmede G namens de inspecteur, die tot zijn bijstand was vergezeld door H. Beide partijen hebben ieder ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de Douanekamer en aan de wederpartij. Ingevolge een door de Douanekamer ter zitting tot hen gericht verzoek heeft ieder van partijen nog een stuk ingezonden, zulks met kopie aan de wederpartij.
1.4. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de Douanekamer het onderzoek van de zaak heropend en heeft vervolgens tussen de Douanekamer en partijen een briefwisseling plaatsgevonden. Met toestemming van partijen is een nadere mondelinge behandeling achterwege gebleven.
2. De vaststaande feiten
2.1. Op 5 augustus 2002 heeft belanghebbende bij douaneambtenaren te P aangifte ten invoer gedaan voor het brengen in het vrije verkeer van vier zendingen "gezouten kippevlees". De aangegeven goederencode was 0210 99 39. Als land van oorsprong was Brazilië vermeld. De douanewaarde bedroeg € 40.001. Het nettogewicht bedroeg per zending 24.000 kg. De leverancier van de goede-ren was K s/a te Brazilië.
2.2. Bij de aangifte was een factuur van 23 juli 2002 gevoegd met nummer 055356 van K International Ltd., gevestigd op de P Eilanden (hierna: K). Deze factuur was gericht aan N.V. Le, gevestigd te Q, België. Deze vennootschap is gelieerd aan L N.V. Op de factuur stond een verwijzing naar koopcontract nummer 3139A en waren de goederen omschreven als: "frozen chicken leg boneless skinless salted". Op 7 respectievelijk 8 augustus 2002 hebben de douaneambtenaren besloten tot een onderzoek van de goederen en tot het nemen van monsters. De monsterneming heeft op 12 augustus 2002 plaatsgevonden. Daarna zijn de goederen vrijgegeven. Op 20 september 2002 heeft het laboratorium van de Douane te R (hierna: het laboratorium) het monster ontvangen. Bij brief van 11 oktober 2002 heeft het laboratorium aan de inspecteur de navolgende uitslag van het onderzoek meegedeeld:
"Het monster bestaat uit bevroren vlees van hanen of kippen, zonder been, niet gedroogd en niet gerookt. Het zoutgehalte van het monster bedraagt 1,2 % [in twee monsters en 1,3 % respectievelijk 1,6 % in de andere twee monsters; toevoeging DK]. Het product komt overeen met het product zoals omschreven in verordening (EG) Nr. 1223/2002 van de Commissie (PbEG L179)."
Het advies van de goederencode luidde: 0207 14 10.
2.3. Bij brieven van 21 oktober 2002 heeft de inspecteur de uitslag van het monsteronderzoek aan belanghebbende meegedeeld.
2.4. Overeenkomstig de uitslag van het laboratorium hebben de ambtenaren de goederen ingedeeld in post 0207 14 10 van het Gemeenschappelijk douanetarief. Met inachtneming daarvan heeft de inspecteur de in 1.1 vermelde uitnodiging tot betaling vastgesteld. Het- als gevolg van de wijziging van de post van de aangifte- meer verschuldigde douanerecht bedroeg € 32.975,93.
2.5. Bij één geschrift heeft belanghebbende tegen vier uitnodigingen tot betaling, waaronder de onderhavige, bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft het bezwaar bij de in 1.1 vermelde uitspraak afgewezen. Daarbij heeft hij het bezwaar van belanghebbende als volgt samengevat:
"U heeft een partij gezouten kippenvlees ten invoer tot verbruik aangegeven onder goederencode 02110.9939.90. Leverancier van de goederen is K s/a in Brazilië. De koper in de aangifte had moeten zijn K International Ltd, op de P Islands. Per abuis is voor de aangifte de verkoopfactuur gebruikt van K Int. Ltd. aan NV Le te Q België met de leveringsconditie DDP-C. K Int. Ltd. had op het moment van het doen van de aangifte een BTI met een overgangsbeschikking voor een termijn van 3 maanden om deze goederen aan te geven onder de post 0207 met het tarief van de post 0210 waarvoor de BTI was afgegeven. De ambtenaar die de aangifte in behandeling had heeft nog gebeld dat er een BTI bestond voor deze firma. U heeft gevraagd om de aangifte buitenwerking te stellen, dit bleek niet meer mogelijk, wel werd aangegeven dat er monsters genomen moesten worden. Verzocht wordt om alsnog de aangifte aan te passen zodat de BTI en overgangsmaatregel toegepast kunnen worden. Tevens wordt verzocht om het meerverschuldigde bedrag aan douanerechten ad. € 33.028,13 [voor de onderhavige zaak moet dit bedrag € 32.975,93 zijn; de griffier] terug te betalen."
Voorts heeft de inspecteur in zijn uitspraak overwogen:
"Het product dient bij invoer te worden ingedeeld onder taric-code 0207.1410.00 waarbij de bij deze code behorende douanerechten verschuldigd zijn. Dit tenzij de importeur in het bezit is van een bindende tariefinlichting met hierbij behorend een overgangsbeschikking in verband met een nieuwe indelingsverordening voor gezouten kippenvlees met een zoutgehalte tot 1,9%. De importeur dient wel de rechthebbende te zijn op de BTI en overgangsbeschikking en er moet in de aangifte worden verzocht om toepassing van de overgangsbeschikking. De koper van de goederen, importeur NV Le te Q België, is geen rechthebbende in deze, dat is de verkoper van de goederen K Inter-national Ltd op de P Islands."
2.6. Op 8 juli 2002 heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen Verordening (EG) nr. 1223/2002 (Pb L179) vastgesteld (hierna: de indelingsverordening). In die verordening is onder meer bepaald dat van goederen, omschreven als: "Delen van kippen, zonder been, bevroren, inwendig en homogeen gezouten in alle delen van het vlees. De delen hebben een zoutgehalte van 1,2 tot 1,9 gewichtspercenten.", in de gecombineerde nomenclatuur worden ingedeeld onder GN-code 0207 14 10. Voorts is bepaald dat op de door de douaneautoriteiten van de lidstaten verstrekte bindende tariefinlichting die niet in overeenstemming is met de bepalingen van de indelingsverordening, gedurende drie maanden overeenkomstig de bepalingen van artikel 12, lid 6, van het Communautair douanewetboek (CDW) een beroep kan worden gedaan.
2.7. K beschikte over een door de inspecteur afgegeven bindende tariefinlichting voor indeling van bevroren gezouten vlees van kippen zonder been onder goederencode 0210 99 39 van de douanenomenclatuur (hierna: de BTI). Naar aanleiding van de indelingsverordening heeft de inspecteur de BTI ingetrokken. K heeft op 29 juli 2002 bij de inspecteur een verzoek ingediend om op grond van de indelingsverordening voor de BTI een overgangstermijn van drie maanden toe te staan. Bij beschikking van 30 juli 2002 heeft de inspecteur dat verzoek ingewilligd voor onder meer koopcontract 3139a dat betrekking heeft op 300.000 kg bevroren gezouten kippenvlees, en heeft hij bepaald dat de termijn loopt van 29 juli 2002 tot 29 oktober 2002.
3. Het geschil
Tussen partijen is primair in geschil het antwoord op de vraag of de inspecteur de aangifte op de voet van artikel 78 van het CDW had moeten herzien. Subsidiair is in geschil het antwoord op de vraag naar welke tariefpost de goederen moeten worden ingedeeld.
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. Na wijziging van haar standpunt ter zitting heeft belanghebbende uiteinde-lijk primair gesteld dat de douaneautoriteiten tot herziening van de aangifte hadden moeten overgaan. Daartoe heeft zij - kort samengevat - het volgende aangevoerd.
4.1.1. De leverancier van de goederen, K, heeft deze op de conditie 'delivery duty paid' (hierna: DDP) afgeleverd in C. Dat houdt in dat K tot het moment van de levering aan de afnemer eigenaar van de goederen is, en in deze hoedanigheid alle invoerrechten en expediteurskosten voor haar rekening neemt.
4.1.2. Normaliter verzorgt een concurrent van belanghebbende, O B.V., voor K de aangiften betreffende gezouten kippenvlees zonder been. In het onderhavige geval werd belanghebbende ingeschakeld om in plaats van O de inklaring van de vier zendingen te verzorgen. Belanghebbende heeft de goederen ingevoerd op naam van L, een aan N.V.Le gelieerde onderneming. Dit is abusievelijk gebeurd. In plaats daarvan had K moeten worden vermeld als importeur. De goederen hadden moeten worden ingevoerd op naam van K, omdat zij op basis van DDP aan de afnemer leverde. De douaneambtenaren hadden de aangifte in die zin moeten corrigeren, overeenkomstig het bepaalde in artikel 78 van het CDW, dat K als importeur wordt aangemerkt en de aangifte - rekening hou-dend met de aan K verleende BTI en overgangsbeschikking - moeten afwerken.
4.2. Subsidiair heeft zij - kort weergegeven - gesteld dat de indelingsverordening ongeldig is en dat de onderhavige goederen met inachtneming van de bewoordingen van post 0210, aanvullende aantekening (GN) en indelingsregel 1 in post 0210 moeten worden ingedeeld.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. Belanghebbende had vóór de bezwaarprocedure kunnen verzoeken tot herziening van de aangifte. Dat is niet gebeurd. Indien belanghebbende een dergelijk verzoek wel zou hebben ingediend, had haar dat niet kunnen baten. Onder 'herziening' als bedoeld in artikel 78 van het CDW dient te worden verstaan 'controle'. Gelet op de bij de aangiften verstrekte gegevens, zou de inspecteur bij een controle tot geen andere conclusie zijn gekomen dan dat de onderwerpelijke uitnodiging tot betaling juist is vastgesteld.
5.2. De inspecteur heeft de in 4.2. weergegeven subsidiaire stelling van belanghebbende bestreden.
6. De rechtsoverwegingen
6.1. Ingevolge artikel 78, lid 1, van het CDW kunnen de douaneautoriteiten na de vrijgave van de goederen ambtshalve of op verzoek van de aangever tot herziening van de aangifte overgaan. Voor een dergelijke herziening is in het bijzonder aanleiding, indien achteraf blijkt dat de op de aangifte vermelde gegevens onjuist waren (HR 9 juli 2004, nr. 39 666, DR 2004/82*).
6.2. Het derde lid van voormeld artikel bepaalt dat, indien uit de herziening van de aangifte blijkt dat de bepalingen die voor de betrokken douaneregeling gel-den, op grond van onjuiste of onvolledige gegevens zijn toegepast, de douaneautoriteiten, met inachtneming van de eventueel vastgestelde bepalingen, de nodige maatregelen nemen om een en ander recht te zetten, rekening houdend met de nieuwe gegevens waarover zij beschikken.
6.3. De stelling van de inspecteur dat een wijziging of herziening van een aangifte na vrijgave van de goederen enkel zou kunnen plaatsvinden in het kader van een door de douaneautoriteiten geïnitieerde controle achteraf, wordt verworpen, reeds omdat deze in strijd is met de tekst van artikel 78 van het CDW.
6.4. Uit het bezwaarschrift van belanghebbende, de in 2.5 weergegeven door de inspecteur daarvan gemaakte samenvatting en het beroepschrift van belanghebbende blijkt naar het oordeel van de Douanekamer dat zij in wezen een beroep op artikel 78 van het CDW heeft gedaan. Het onderhavige beroep wordt daarom geacht mede te zijn gericht tegen de afwijzing daarvan door de inspecteur.
6.5. In een dergelijk geval rust de plicht om aan te tonen dat de op de aangifte vermelde gegevens onjuist waren, op de belanghebbende. Naar het oordeel van de Douanekamer heeft belanghebbende met al hetgeen zij naar voren heeft gebracht - met inbegrip van de overgelegde bescheiden - voldoende aannemelijk gemaakt dat de op de aangiften vermelde gegevens onjuist waren, als gevolg van twee verschoonbare vergissingen van de aangever, te weten:
1. in plaats van “K”is “L”als importeur vermeld, en
2. in vak 44 van de aangifte is verzuimd te vermelden dat men gebruik wenste te maken van de overgangsbeschikking als bedoeld in artikel 12, lid 6, van het CDW.
6.6. Uitgaande van dat oordeel en in aanmerking nemende dat K ten tijde van de invoer in het bezit was van de in 2.7. vermelde BTI en de daarbij behorende overgangsbeschikking, terwijl tussen partijen niet in geschil is dat die mede van toepassing zijn op de onderwerpelijke goederen, komt de Douanekamer tot de conclusie dat de inspecteur ten onrechte niet op de voet van artikel 78 van het CDW tot herziening van de aangifte is overgegaan.
6.7. Uit al het vorenstaande volgt dat het beroep gegrond is, dat de bestreden uitspraak moet worden vernietigd en dat de uitnodiging tot betaling moet worden verminderd met het bedrag aan meer verschuldigd douanerecht. In ver-band daarmee behoeft het subsidiaire geschilpunt geen behandeling meer.
7. De proceskosten
De Douanekamer acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proces-kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, welke met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op 2,5 (beroepschrift, conclusie van repliek en verschijnen ter zitting) maal 1 (gewicht van de zaak) maal 1,5 (4 zaken) maal € 322 is € 1207,50. Nu sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit worden het onderhavige beroep en de gelijktijdig behandelde beroepen met de nrs. 03/559 DK, 03/560 DK en 03/561 DK voor de toepassing van dit Besluit als één zaak beschouwd; derhalve dient aan belanghebbende voor deze zaak 25% van € 1207,50 = € 301,88 te worden voldaan.
8. De beslissing
De Douanekamer:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
- vermindert de uitnodiging tot betaling met het bedrag van € 32.975,93 aan meer verschuldigd douanerecht;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende en wijst de Staat der Nederlanden aan deze kosten, groot € 301,88, aan belang-hebbende te voldoen;
- gelast de Staat het door belanghebbende gestorte griffierecht ad € 218 aan haar te vergoeden.
Aldus vastgesteld in raadkamer op 21 juli 2005 door mr. F.H.M. Possen, voor-zitter, mrs. J.W.M. Tijnagel en E. Polak, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando, griffier. De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitge-sproken.
De griffier: De voorzitter:
De Douanekamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum
beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad
der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende
vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na
het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota
griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de
wederpartij te veroordelen in de proceskosten.