ECLI:NL:GHAMS:2005:AT9733

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/04229
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van aanslag leges wegens schending van artikel 229b Gemeentewet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 juli 2005 uitspraak gedaan in het beroep van de besloten vennootschap X BV tegen de gemeente Amsterdam, die een aanslag leges had opgelegd. De belanghebbende stelde dat de aanslag in strijd was met artikel 229b van de Gemeentewet, dat voorschrijft dat de geraamde baten van de leges niet hoger mogen zijn dan de geraamde lasten. Het Hof oordeelde dat de gemeente in haar verweerschrift niet adequaat op deze stelling was ingegaan en dat de gemeente geen bewijs had geleverd dat de leges in overeenstemming waren met de wet. Het Hof vernietigde de aanslag leges en verklaarde het beroep gegrond. Tevens werd de gemeente Amsterdam veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van de belanghebbende. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en rechtmatigheid in de heffing van gemeentelijke belastingen, en dat de gemeente moet kunnen aantonen dat de tarieven in overeenstemming zijn met de wet.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Tiende Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van de besloten vennootschap X BV te Z, belanghebbende,
tegen
de uitspraak met dagtekening 24 september 2004 van het hoofd sector Bouwen en Wonen van het stadsdeel Amsterdam-Centrum, verweerder, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag leges met dagtekening 16 maart 2004 en met factuurnummer (...).
Het beroep is behandeld ter zitting van 23 juni 2005.
Beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- vernietigt de aanslag;
- gelast de gemeente Amsterdam het gestorte griffierecht ad € 273 aan belanghebbende te vergoeden; en
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 644 en wijst de gemeente Amsterdam aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen.
Gronden
1.1. De Legesverordening stadsdeel Amsterdam-Centrum 2003 (tekst 2003; gepubliceerd op 16 december 2002 in Stadsdeelblad 2002. afd. 3, volgnr. 17; verder de Verordening) bepaalt:
“Art. 1
Onder de naam leges worden rechten geheven terzake van door of vanwege het stadsdeel verleende diensten, vermeld in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
(...)
Art. 3
1. De leges worden geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tabel.
(...)
Art. 5
1. De leges worden geheven van degene op wiens aanvraag dan wel ten behoeve van wie een in deze verordening omschreven dienst wordt verricht of een hierin genoemd stuk wordt afgegeven.
2. Tenzij in deze verordening anders is bepaald, vangt, in afwijking van het terzake bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht, het moment van het in behandeling nemen van een aanvraag aan op het moment dat de aanvraag door het stadsdeel is ontvangen.
(...)
Art. 6
De leges worden geheven door middel van:
(...)
b. een mondelinge of schriftelijke kennisgeving, nota of andere schriftuur;
(…)
Art. 10
1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van bekendmaking.
2. De datum van ingang van heffing is 1 januari 2003.”
De nummers 4.9. en 4.9.1. van de Tabel 2003, behorende bij de Verordening luiden, voor zover in casu van belang, als volgt (bedragen in euro’s):
“4.9. Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in art. 6.1.1, eerste lid, van de Bouwverordening Amsterdam 1993 (gebruiksvergunning):
a. een basisbedrag van ... 120,00
vermeerderd met:
b. voor een vergunning als bedoeld in:
4.9.1. - art. 6.1.1, eerste lid, van de Bouwverordening, onder a, in bijeenkomstengebouwen als bedoeld in het Bouwbesluit:
per persoon van het bij de beschikking op de aanvraag vast te
stellen maximaal toelaatbare personen:
tot en met 100 personen ... 8,80
voor het meerdere,
van 100 tot en met 200 personen ... 10,60
voor het meerdere daarboven,
van 200 tot en met 300 personen ... 8,00
voor het meerdere daarboven,
van 300 tot en met 400 personen ... 5,00
en voor het meerdere boven 400 personen ... 2,30
tot een maximum van ... 3480,00”
1.2. In het door het Dagelijks Bestuur van stadsdeel Amsterdam-Centrum genomen ‘Benoemings- en aanwijzingsbesluit’ van 16 december 2003 staat:
“DB stadsdeel Amsterdam-Centrum
(...)
dat het noodzakelijk is een aantal gemeenteambtenaren in overeenstemming met de Gemeentewet, aan te wijzen ter uitvoering van de heffing en de invordering van de gemeentelijke belastingen;
(...)
B E S L U I T E N :
(...)
II aan te wijzen als gemeenteambtenaren, bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdelen b en c, van de Gemeentewet:
(...)
- de secretaris van het stadsdeel Amsterdam-Centrum, het hoofd Bouwtoezicht en Beheer Onroerend goed, het hoofd Vergunningen, het hoofd Vergunningen AZ, het hoofd Beleid, Besluitvorming en Informatiebeheer, het hoofd Vastgoedregistratie, het hoofd Toezicht en Voorraadbeheer, het hoofd Projectontwikkeling, het hoofd Ruimtelijke Investeringen, het hoofd Juridische zaken, het hoofd Structuur en Economie, de medewerkers Economische Aangelegenheden van de sector Bouwen en Wonen, allen van het stadsdeel Amsterdam-Centrum; verder het hoofd van de afdeling Financieel Beheer en de groepsleiders van de afdeling Financieel Beheer eveneens allen van het stadsdeel Amsterdam-Centrum, voor de heffing en invordering van de leges, vermeld onder de nrs. 0, 3 en 4 van de tabel 2004, behorend bij de Legesverordening stadsdeel Amsterdam-Centrum 2004;
(...)
VII dat het benoemings- en aanwijzingsbesluit van 17 december 2002 wordt ingetrokken per 1 januari 2004, met dien verstande dat dit besluit van toepassing blijft op feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan;
VIII te bepalen dat deze besluiten in werking treden op 1 januari 2004.”
2.1. Belanghebbende heeft in haar kwaliteit als exploitant een ‘gebruiksvergunning horeca’ voor een disco aan de a-straat 1 te Amsterdam aangevraagd (verder de horecavergunning). Verweerder heeft de aanvraag op 26 juni 2003 ontvangen. Bij beschikking van 11 februari 2004 heeft verweerder de horecavergunning verleend. Daarbij heeft hij een aantal voorwaarden gesteld. Een van de voorwaarden is dat er maximaal 460 personen tegelijk in de horeca-inrichting aanwezig zijn.
2.2. Voor het in behandeling nemen van de aanvraag van de horecavergunning heeft het hoofd Beleid, Besluitvorming en Informatiebeheer van het stadsdeel Amsterdam-Centrum op 16 maart 2004 aan belanghebbende de onderhavige op de Verordening gebaseerde legesaanslag ten bedrage van € 3.480 opgelegd (verder de aanslag). Op 29 maart 2004 is namens belanghebbende een pro forma bezwaarschrift tegen de aanslag ingediend. Bij de bestreden uitspraak heeft mr. Y, hoofd sector Bouwen en Wonen van stadsdeel Amsterdam-Centrum, het bezwaar op 24 september 2004 ongegrond verklaard.
3. In het beroepschrift heeft de gemachtigde van belanghebbende, mr. B (advocaat), samengevat weergegeven, de volgende stellingen ingenomen:
a. de bestreden uitspraak is gedaan door een ambtenaar die daartoe onbevoegd was;
b. de aanslag is opgelegd door een ambtenaar die daartoe onbevoegd was;
c. verweerder ‘doet onoorbaar beroep op principe formele rechtskracht’;
d. verweerder heeft belanghebbende geen inzicht en invloed gegeven op de hoogte van de leges; en
e. er is strijd met artikel 229b van de Gemeentewet.
4.1. In zijn verweerschrift heeft verweerder verklaard dat degene die de beslissing op belanghebbendes bezwaarschrift heeft genomen, het hoofd sector Bouwen en Wonen, daartoe destijds niet bevoegd was. Vaststaat dat in het door verweerder overgelegde Benoemings- en aanwijzingsbesluit van 29 december 2003 het hoofd sector Bouwen en Wonen niet aangewezen is om uitspraak op bezwaar te doen. Verweerder heeft geen ander benoemings- of aanwijzingsbesluit, noch een mandaatbesluit overgelegd. Het voorgaande houdt in dat voornoemd hoofd onbevoegd was uitspraak op bezwaar te doen.
Dit betekent dat het Hof in het midden kan laten of (gelet op de daarin voorkomende expliciete verwijzing naar de Legesverordening stadsdeel Amsterdam-Centrum 2004) de in het besluit genoemde functionarissen bevoegd werden uitspraak te doen op bezwaarschriften - als de onderhavige - welke gericht waren tegen legesaanslagen die waren vastgesteld op basis van de Verordening.
4.2. Ter zitting heeft belanghebbende expliciet verklaard dat zij niet is benadeeld doordat een onbevoegde uitspraak op bezwaar heeft gedaan en dat het Hof de zaak - wat haar betreft - niet hoeft terug te wijzen naar het bestuursorgaan. Verweerder heeft verklaard dat als de zaak door het Hof terugverwezen zou worden, hij het bezwaar wederom ongegrond zou verklaren.
4.3. Ingevolge artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan een besluit waartegen beroep is ingesteld, ondanks de schending van een vormvoorschrift, in stand worden gelaten indien blijkt dat belanghebbende daardoor niet is benadeeld. Ingeval buiten twijfel is dat als opnieuw uitspraak op bezwaar zou worden gedaan deze gelijkluidend zou zijn aan de voorliggende uitspraak, brengt een redelijke uitleg van voormeld artikel met zich dat het gebrek niet tot nietigheid van de uitspraak op bezwaar leidt (vgl. HR 7 maart 2003, nr. 37 702, BNB 2003/181).
Op basis van het voorgaande is buiten twijfel dat als opnieuw uitspraak op bezwaar zou worden gedaan, deze gelijkluidend zou zijn. Mede gelet op belanghebbendes standpunt dat zij terugverwijzing niet wenst, zal het Hof de uitspraak op bezwaar niet vernietigen op de grond dat een onbevoegde haar heeft gedaan.
4.4. Belanghebbende heeft voorts, na een toelichting door verweerder, ter zitting verklaard dat zij bij nader inzien meent dat de ambtenaar die de aanslag heeft opgelegd daartoe bevoegd was en dat zij haar onder 2.b vermelde stelling intrekt. Nu het Hof niet gebleken is dat partijen van een juridisch onjuist standpunt uitgaan, zal het ervan uitgaan dat de aanslag door een bevoegde is vastgesteld.
5.1. Met betrekking tot de onder 2.e genoemde stelling staat in het beroepschrift het volgende:
“Dat de tarieven gunstig kunnen uitpakken voor het bestuur levert in de ogen van appellant het gevaar op dat de grens die artikel 229b Gemeentewet aan uitvoering op gedecentraliseerd niveau stelt, zijn waarde verliest. Als het bestuur zelf de hoogte van de legesaanslag kan beinvloeden heeft een algemeen verbindend voorschrift waarin bepaalde tarieven worden vastgelegd - waarvan dus op grond van de wet de baten de lasten niet mogen overschrijden - weinig zin.
Als bepaalde regelgeving deze mogelijkheid wel geeft, is het toch aan de uitvoerders van deze regels om iedere schijn van willekeur te vermijden. Het stadsdeel is daar bij het opleggen van zijn legesaanslag absoluut niet in geslaagd.”
5.2. In de aanvulling op het bezwaarschrift staat over die stelling:
“De gehanteerde tarieventabel - althans de manier waarop die wordt gebruikt - is in strijd met artikel 229b Gemeentewet. Klager acht onvoldoende aannemelijk dat de baten welke het Stadsdeel uit de leges voor gebruiksvergunning ontvangt de lasten niet overstijgen. (...) het [is] klager niet duidelijk waarom de door het Stadsdeel Centrum in deze verrichte diensten meer zouden moeten kosten dan die van bijvoorbeeld Stadsdeel Zeeburg (waar een gebruiksvergunning aanmerkelijk minder kost). Het argument dat in Stadsdeel Centrum nu eenmaal meer gebruiksvergunningen worden aangevraagd, weerlegt klager door te stellen dat er dan dus ook meer leges kan worden geheven en dat de handelingen welke het stadsdeel moet verrichten in alle gevallen ongeveer hetzelfde zijn. Stadsdeel Centrum zou juist schaalvoordeel moeten hebben en dus lagere kosten per aanvrager kunnen maken. Voorzover Stadsdeel Centrum stelt dat er in het centrum meer grotere horeca gelegenheden zijn en hierdoor dus hogere kosten voor gebruiksvergunningen in Stadsdeel Centrum worden gemaakt beroept klager zich op het beginsel dat gelijke gevallen gelijk behandeld moeten worden en ongelijke gevallen ongelijk. De eventuele hogere kosten voor grotere horecagelegenheden mogen niet worden afgewenteld op de kleinere zaken. In dat geval moet een ander tarief gehanteerd worden voor grotere gelegenheden.”
5.3. Ter zitting heeft belanghebbende haar stelling over artikel 229b van de Gemeentewet nader toegelicht. Zo heeft zij verklaard dat de tarieven die andere Amsterdamse stadsdelen hanteren lager zijn dan de tarieven die stadsdeel Amsterdam-Centrum hanteert en dat zij daaruit de conclusie trekt dat de geraamde baten van de leges uitgaan boven de geraamde lasten ter zake.
5.4. In zijn verweerschrift heeft verweerder niet gereageerd op belanghebbendes grief over artikel 229b van de Gemeentewet. Ter zitting heeft verweerder, desgevraagd, ook niets over die grief verklaard, behoudens dat hij ‘er nog wel inzicht in wil geven’.
5.5. Artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet bepaalt dat in verordeningen op grond waarvan rechten als bedoeld in artikel 229, eerste lid, onder a en b, worden geheven, de tarieven zodanig worden vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake.
Niet in geschil is dat in casu sprake is van een recht als bedoeld in artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Gemeentewet. Belanghebbende stelt dat de geraamde baten van de ingevolge de Verordening geheven leges uitgaan boven de geraamde lasten ter zake en dat artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet daarmee geschonden is.
Nu belanghebbende naar het oordeel van het Hof haar stelling op een - in dat stadium van het geding - adequate wijze heeft onderbouwd, bracht een redelijke verdeling van de bewijslast mede dat verweerder het bewijs zou leveren dat van schending van laatstgenoemd artikel geen sprake is. Verweerder is in zijn verweerschrift in het geheel niet ingegaan op de stelling van belanghebbende, die zij reeds in de bezwaarfase onderbouwd had ingenomen. Ook ter zitting heeft hij deze stelling niet afdoende weersproken. Verweerder heeft ook niet gesteld dat de lasten terzake van de diensten waarvoor de leges worden geheven, in stadsdeel Amsterdam-Centrum hoger zijn dan de vergelijkbare lasten in andere Amsterdamse stadsdelen. Bovendien heeft verweerder op dit punt geen enkel stuk ingebracht.
Nu verweerder het Hof geen enkel inzicht heeft verschaft in de geraamde baten van de ingevolge de Verordening geheven rechten, noch in de geraamde lasten terzake van de diensten waarvoor de leges worden geheven, komt het Hof tot het oordeel dat de aanslag niet in stand kan blijven.
5.6. Indien het Hof verweerders ter zitting gedane verklaring dat hij betreffende de vermeende schending van artikel 229b van de Gemeente wet ‘nog wel inzicht (…) wil geven’ aldus verstaat dat verweerder alsnog in de gelegenheid wil worden gesteld aannemelijk te maken dat genoemde bepaling niet geschonden is, overweegt het als volgt. Naar het oordeel van het Hof dient voorop te staan dat ingeval de rechter van oordeel is dat een partij geen of niet voldoende bewijs heeft bijgebracht van hetgeen zij had behoren te bewijzen, de rechter niet verplicht is te bevorderen dat die partij alsnog of nader bewijs levert; ook niet als die partij daar ter zitting om verzoekt. Dit geldt zeker in een situatie als de onderhavige waarbij het verweerder vanaf de indiening van het beroepschrift - gelet op belanghebbendes bezwaarschrift en de inhoud van haar beroepschrift - duidelijk moet zijn geweest dat hij het risico liep dat de rechter van hem het bewijs zou verlangen dat artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet niet geschonden was. Nu verweerder niet eigener beweging het nodige bewijs aan het Hof heeft verstrekt en verweerder daartoe tijdens het geding de gelegenheid heeft gehad, is het Hof niet verplicht om, alvorens uitspraak te doen, verweerder omtrent de verdeling van de bewijslast in kennis te stellen of, nu het Hof het bijgebrachte bewijs ontoereikend acht, hem alsnog de gelegenheid te bieden het bewijsmateriaal aan te vullen (zie HR 7 mei 1969, rolno. 16 118, BNB 1969/127).
5.7. Een en ander leidt het Hof tot de slotsom dat het beroep gegrond is. Belanghebbendes stelling dat verweerder haar geen inzicht en invloed heeft gegeven op de hoogte van de leges - waarmee belanghebbende gelet op de gedingstukken kennelijk bedoelt dat de tariefopbouw in de Verordening op het eerste gezicht dermate onlogisch is dat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, verdedigd kan worden dat de Verordening tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing leidt die de wetgever niet kan hebben bedoeld - behoeft, gelet op de gegrondverklaring van het beroep, geen verdere bespreking. Om die reden kan het Hof ook belanghebbendes onder 2.c vermelde stelling onbesproken laten.
6. Het Hof acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen tot het vergoeden van proceskosten van belanghebbende als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt het Hof de proceskostenvergoeding vast op (2 [voor het indienen van het beroepschrift door belanghebbendes advocaat mr. B en het verschijnen van mr. B ter zitting] x € 322 x 1 [voor het gewicht van de zaak] =) € 644.
De uitspraak is gedaan op 7 juli 2005 door mr. P.F. Goes, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Schaik als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.