in de zaak nr. 02/609 DK
de dato 28 juni 2005
1.1. Op 29 januari 2002 is bij de douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) een beroepschrift ingekomen van A van B, te C, ingediend namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X te Z, belanghebbende.
Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur van de belastingdienst (hierna: de inspecteur) van 20 december 2001, kenmerk xxxxx, betreffende het bezwaar van belanghebbende tegen de uitnodigingen tot betaling, vervat in de aanslagbiljetten van 11 juni 1998, kenmerk xxxx, en van 29 juni 1998, kenmerk xxxx ten bedrage van respectievelijk
f 739.845,96 en f 2.817.025,54. Bij de bestreden uitspraak is het bezwaar tegen de uitnodiging tot betaling van 11 juni 1998 ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen de in het aanslagbiljet van 29 juni 1998 vervatte uitnodigingen tot betaling is gedeeltelijk gegrond verklaard. Het op dit aanslagbiljet vermelde bedrag is bij de bestreden uitspraak verminderd tot een bedrag van in totaal f 2.738.404,30.
1.2. Van belanghebbende is door de griffier een griffierecht geheven van € 218.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van de Douanekamer van 12 oktober 2004. De zaak is gelijktijdig behandeld met die welke onder nummer 02/611 DK bij de Douanekamer is geregistreerd. Namens belanghebbende zijn verschenen haar gemachtigde D, tot bijstand vergezeld van E, beiden verbonden aan B, alsmede namens de inspecteur F en G. Partijen hebben ter zitting elk een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de Douanekamer en de wederpartij. De Douanekamer rekent deze pleitnota’s tot de stukken van het geding.
1.4. De Douanekamer heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde nadere informatie van partijen te verkrijgen. Ter zake heeft een briefwisseling inzake de berekening van de uitnodigingen tot betaling plaatsgevonden tussen de Douanekamer en partijen.
1.5. Belanghebbende heeft bij brief van 20 januari 2005 toestemming verleend om zonder nadere mondelinge behandeling uitspraak te doen, de inspecteur heeft toestemming daartoe verleend bij brief van 5 april 2005.
2.1. Belanghebbende is, voor zover hier van belang, producent van rijstproducten. Tot haar activiteiten behoort de bewerking van diverse soorten rijst. De daarvoor benodigde rijst is hoofdzakelijk afkomstig uit derde landen.
2.2. De bewerking van de onder 2.1 bedoelde rijst vindt plaats met gebruikmaking van de douaneregeling actieve veredeling met toepassing van het systeem inzake schorsing. Daartoe heeft het Hoofdproductschap Akkerbouw (verder: HPA) aan belanghebbende diverse vergunningen verstrekt, welke telkens geldig zijn voor een periode van twee jaren. Krachtens deze vergunningen is het belanghebbende toegestaan om bij de veredeling gebruik te maken van equivalente goederen alsmede om de uit equivalente goederen verkregen veredelingsproducten uit de Gemeenschap uit te voeren alvorens invoer van invoergoederen heeft plaatsgevonden (hierna ook aangeduid als: voorafgaande uitvoer).
2.3. Tot de vergunningen voor actieve veredeling waarover belanghebbende beschikte behoorden de op 13 januari 1995 onder nummers xxxx en xxxxx verleende vergunningen om hoeveelheden langkorrelige gedopte rijst van post 1006 20 98 van het Gemeenschappelijke douanetarief (verder: GDT) respectievelijk van post 1006 20 17 van het GDT te veredelen tot, voor zover hier van belang, langkorrelige volwitte rijst van post 1006 30 98 van het GDT respectievelijk volwitte rijst van post 1006 30 67 van het GDT. Met betrekking tot het equivalentieverkeer vermeldde onderdeel 5 van elk van deze vergunningen dat equivalentie is toegestaan met langkorrelige gedopte rijst, een en ander “met inachtneming van het bepaalde in Bijlage 78, punt 1 van de Uitvoeringsverordening Communautair douanewetboek” (hierna: UCDW). Zowel vergunning nummer xxxx als vergunning nummer xxxx waren geldig van 1 januari 1995 tot en met 31 december 1996.
2.4. Controle op de naleving van de vergunningen werd regelmatig uitgevoerd door de Algemene inspectiedienst (hierna: AID). De bevindingen van deze controles werd telkens in controlerapporten vastgelegd, welke rapporten aan belanghebbende én aan het HPA ter beschikking werden gesteld. Tot de stukken van het geding behoort een rapport van de AID van 9 juni 1998, nummer xxxxx betreffende een controle over de periode van 1 juli 1995 tot en met 30 april 1997. Voorzover van belang is in dit rapport het volgende vermeld:
“ (…)
13. Toelichting/Opmerkingen:
(…)
d. Het bedrijf heeft in het kader van Actief Veredelingsverkeer de volgende equivalenties uitgevoerd:
TC nr. geïmporteerde rijst Equivalente soorten rijst
(…)
Xxxx Amerikaanse lang gedopt; Scented lang gedopt (1006 2098) Scented lang gedopt (1006 2098) Bewerkte lang gedopte rijst uit LGO (1006 3048) Sur. volwit; Ital bonnet volwit (1006 3098).
Xxxx Amerikaanse lang gedopt parb. (10062017) Amerikaanse lang gedopt parb. (1006 2017), Ital. parb. volwit. (1006 3067)
(…)
- Bij de veredeling van rijst onder de vergunning xxxx is bij een aantal transacties volwitte rijst als equivalentiegoed aangewend. Het betreft de volgende zendingen:
INVOER
FORM INVOERDAT KG TOESTEMMING EQUIVALENTE SOORT CONTRACT
Xxxxx 12/06/95 (..) 89/18 Ital. volwit langk. (…)
Xxxxx 05/09/95 89/18 Sur. volwit langk. (…)
Xxxxx 07/08/95 89/18 Sur. volwit langk. (…)
Xxxxx 11/12/95 (..) 89/18 Sur. volwit langk. (…)
Xxxxx 20/01/96 (..) 89/18 Ital. volwit langk. (…)
Xxxxx 12/12/96 (..) 89/18 Ital. volwit langk. (…)
Xxxxx
Xxxxx 09/10/96
“ (..) 89/18 Ital. volwit langk.
Ital. volwit langk. (…)
Xxxxx
06/11/96 (..) 89/18 Ital. volwit langk. (…)
(…)
- Bij enkele verdelingstransacties onder vergunning xxxx is volwitte parboiled rijst als equivalentgoed voor de ingevoerd gedopte parboiled rijst aangewend. Deze zendingen zijn als volgt te specificeren:
INVOER
FORM INVOERDAT KG TOESTEMMING EQUIVALENTE SOORT CONTRACT
Xxxxx 07/07/95 (..) 89/19 Ital. volwit parb. (…)
Xxxxx 20/07/95 (..) 89/19 Ital. volwit parb. (…)
Xxxxx 29/07/95 (..) 89/19 Ital. volwit parb. (…)
xxxxx 12/08/96 (..) 89/19 Ital. volwit parb. (…)
2.5. Naar aanleiding van de onder 2.4. bedoelde controle heeft de inspecteur op 11 juni 1998 en op 29 juni 1998 uitnodigingen tot betaling vastgesteld. De uitnodiging tot betaling van 11 juni 1998 werd opgelegd tot een bedrag van
f 739.845,96 aan landbouwheffingen met betrekking tot 737.148 kg langkorrelige gedopte rijst die op 12 juni 1995 onder invoerformuliernummer B xxxx onder de regeling actieve veredeling was geplaatst. Bij de uitnodiging tot betaling van 29 juni 1998 werd een bedrag van in totaal fl. 2.817.025,54 aan “rechten bij invoer” van belanghebbende geheven ter zake van de overige onder 2.4. vermelde zendingen. De bij deze uitnodiging tot betaling gevoegde bijlage vermeldt de nummers van de invoerdocumenten waaronder de goederen zijn aangegeven en bevat voorts per documentnummer de gegevens “Invoerdatum”, “Toest.nr.”, “Gewicht in kg”, “Heffing (hfl)” en “Verschuldigd (hfl)”.
2.6. Bij de bestreden uitspraak heeft de inspecteur de in het aanslagbiljet van 29 juni 1998 vervatte uitnodigingen tot betaling verminderd tot een totaalbedrag van f 2.738.404,30. In de als bijlage bij de uitspraak gevoegde specificatie is per documentnummer aangegeven of de heffing landbouwheffingen dan wel douanerechten betrof. Uit deze specificatie blijkt dat de uitnodigingen tot betaling ter zake van de zendingen welke onder documentnummers xxxx, xxxx en xxxxx zijn ingevoerd douanerechten betreffen. De met elk van deze documenten gemoeide bedragen aan douanerechten zijn:
Formulier Bedrag uitnodiging tot betaling
B xxxxx f 603.347,92
B xxxxx f 65.926,47
B xxxxx f 26.831,17
2.7. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar inzake de onder 1.1. vermelde uitnodigingen tot betaling tevens beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (verder: CBB). Bij uitspraak van 19 november 2003,
nr. AWB 02/255 heeft het CBB het beroep gegrond verklaard, heeft het de bestreden uitspraak vernietigd voorzover het betrof de nageheven landbouwheffingen en de daarmee samenhangende compenserende interesten, en heeft het bepaald dat het HPA opnieuw op de bezwaren van belanghebbende diende te beslissen met inachtneming van het in de uitspraak van het CBB overwogene. Bij uitspraak van 7 december 2004 heeft de inspecteur opnieuw uitspraak gedaan.
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de uitnodigingen tot betaling terecht aan belanghebbende zijn uitgereikt.
Naar aanleiding van de uitspraak van de inspecteur van 7 december 2004, vermeld onder 2.7., heeft belanghebbende haar stelling dat belasting is geheven welke reeds in een eerdere uitnodiging tot betaling in de heffing was betrokken, ingetrokken.
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. De uitnodigingen tot betaling, vervat in het aanslagbiljet van 29 juni 1998, zien op “rechten bij invoer”. “Rechten bij invoer” zijn als zodanig niet een op grond van enige wettelijke bepaling geheven belasting. Teneinde rechtsgeldig te zijn dient in de uitnodiging tot betaling te zijn vermeld welke - op grond van wettelijke bepalingen geheven - belastingen worden gevorderd. Nu een specificatie van de heffingen op de onderhavige uitnodigingen tot betaling ontbreekt, zijn deze niet rechtsgeldig. Hieraan kan niet afdoen dat de inspecteur respectievelijk het HPA bij de bestreden uitspraak alsnog heeft aangegeven welke van de uitnodigingen tot betaling douanerechten betreft en welke landbouwheffingen.
4.2. Er is sprake van een boeking achteraf in de zin van artikel 220 van het Communautair douanewetboek (verder: CDW). De uitnodigingen tot betaling zijn opgelegd in strijd met het bepaalde in het tweede lid, onderdeel b, van deze bepaling. De inspecteur heeft, voorafgaande aan de controle die heeft geresulteerd in het rapport van 9 juni 1998, nummer xxxx, nimmer gevolgen verbonden aan de bevindingen van de AID tijdens eerdere controles dat belanghebbende volwitte rijst als equivalent goed gebruikte voor gedopte rijst. Dit heeft te gelden als vergissing van de bevoegde autoriteiten in de zin van artikel 220, tweede lid, onderdeel b, van het CDW. Belanghebbende kon deze vergissing redelijkerwijs niet ontdekken.
4.3. De inspecteur heeft bij de behandeling van de bezwaarschriften onzorgvuldig gehandeld door niet alle beschikbare gegevens in aanmerking te nemen bij de behandeling van de bezwaarschriften.
4.4. Ter zitting heeft belanghebbende, zakelijk weergegeven, hieraan nog het volgende toegevoegd.
- Het onderhavige beroep betreft slechts het aanslagbiljet van 29 juni 1998 en dan uitsluitend de drie zendingen waarvoor met gebruikmaking van de documenten xxxx, xxxx en xxxx aangifte is gedaan voor de regeling actieve veredeling.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. Het begrip “rechten bij invoer” is door de communautaire wetgever gedefinieerd en wordt als zodanig ook door de nationale wetgever gehanteerd. Nu bij de uitspraak op bezwaar de verschuldigde “rechten bij invoer” zijn gespecificeerd naar de aard van het geheven recht, moet worden vastgesteld dat de uitnodiging tot betaling rechtsgeldig is.
5.2. In casu is geen sprake van een boeking achteraf, doch van een primaire boeking. Aan toepassing van artikel 220, tweede lid, onderdeel b, van het CDW kan derhalve niet worden toegekomen. Doch zelfs al zou artikel 220, tweede lid, onderdeel b, van het CDW van toepassing zijn, dan kan boeking achteraf op grond van deze bepaling niet achterwege blijven, gelet op de beroepservaring van belanghebbende, welke het haar mogelijk maakte de vergissing van de inspecteur te onderkennen.
5.3. Van een ontoereikende motivering van de uitnodigingen tot betaling of een onzorgvuldige behandeling van de bezwaarschriften is geen sprake.
6. De overwegingen omtrent het geschil
6.1. Bevoegdheid van de Douanekamer
Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat het beroep beperkt is tot de in het aanslagbiljet van 29 juni 1998 vervatte uitnodigingen tot betaling en meer specifiek slechts de zendingen betreft waarvoor met gebruikmaking van documenten xxxx, xxxx en xxxxx aangifte voor de regeling actieve veredeling is gedaan, en ter zake waarvan, blijkens de bij de bestreden uitspraak gevoegde specificatie is beoogd douanerechten te heffen. Gelet op het bepaalde in artikel 26, tweede lid, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (verder: AWR; tekst van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2004) is hiermede de bevoegdheid van de Douanekamer om de rechtmatigheid van deze na bezwaar gehandhaafde uitnodigingen tot betaling te beoordelen, gegeven.
6.2. Rechtsgeldigheid van de uitnodigingen tot betaling
6.2.1. De in geschil zijnde uitnodigingen tot betaling, betreffen - blijkens de tekst van het aanslagbiljet van 29 juni 1998 - de heffing van “rechten bij invoer”. Gelet op het bepaalde in artikel 4, tiende lid, van het CDW gaat het hierbij om een verzamelnaam voor diverse heffingen, die gemeen hebben dat zij alle op grond van de bepalingen van het CDW geheven worden. Als zodanig zijn de op dit aanslagbiljet vermelde “rechten bij invoer” echter geen belastingmiddel. Ook de bijlage waarnaar het aanslagbiljet van verwijst geeft, weliswaar gespecificeerd naar invoerformulier, uitsluitend verschuldigde bedragen aan, zonder te vermelden of rechten van het gemeenschappelijk douanetarief worden geheven, dan wel als communautaire landbouwheffingen aan te merken rechten. Uit het bedoelde aanslagbiljet noch uit de daarbij behorende bijlage valt voorts af te leiden ter zake van welke goederen – gedopte rijst, volwitte rijst, parboiled of andere dan parboiled – geheven is en naar welk tarief.
6.2.2. Naar het oordeel van de Douanekamer dient een uitnodiging tot betaling zodanige gegevens te bevatten dat daaruit ten minste valt af te leiden welke belasting ter zake van welke producten naar welk tarief geheven is; deze gegevens zijn vereist om een uitnodiging tot betaling op haar juistheid te kunnen controleren. Als overwogen in 6.2.1. ontbreken deze gegevens in de in geschil zijnde uitnodigingen tot betaling. Dat brengt naar het oordeel van de Douanekamer met zich dat aldus op de uitnodiging tot betaling zodanig essentiële gegevens ontbreken dat die uitnodiging niet rechtsgeldig is gedaan en daarom dient te worden vernietigd. De Douanekamer neemt hierbij tevens in aanmerking dat ook het controlerapport, naar aanleiding waarvan de onderhavige uitnodigingen tot betaling zijn vastgesteld, geen gegevens bevat op basis waarvan de berekening en de grondslagen van de uitnodigingen tot betaling voor belanghebbende kenbaar konden zijn.
6.2.3. Aan het onder 6.2.2. gegeven oordeel kan niet afdoen dat de inspecteur bij de bestreden uitspraak heeft aangegeven ter zake van welke zendingen douanerechten respectievelijk landbouwheffingen zijn geheven, reeds daarom niet omdat uit deze specificatie niet kan worden afgeleid met betrekking tot welk product geheven is en naar welk tarief.
Uit het vorenoverwogene volgt dat het beroep gegrond moet worden verklaard. De overige grieven van belanghebbende behoeven geen behandeling.
De Douanekamer acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) worden de te vergoeden kosten bepaald op 2,5 (punten per proceshandelingen; te weten beroepschrift 1 + verschijnen zitting 1 + schriftelijke inlichtingen 0,5) x € 322 (waarde per punt) x 2 (gewicht van de zaak) ofwel € 1.610.
De Douanekamer
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak alsmede de uitnodigingen tot betaling, voor- zover deze betrekking hebben op de zendingen gedopte rijst waarvoor met gebruikmaking van documenten xxxx, xxxx en xxxx aangifte voor de regeling actieve veredeling is gedaan, tot de bedragen vermeld in 2.6.;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 1.610 en wijst de Staat der Nederlanden aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen en;
- gelast de Staat der Nederlanden het gestorte griffierecht ad € 218 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld op 28 juni 2005 door mr. F.H.M. Possen, voorzitter, en mrs. M.E. van Hilten en J.T.M. Nijenhof, leden van de Douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier. De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
De griffier: De voorzitter:
De Douanekamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.