GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 19 mei 2005 in de zaak onder rekestnummer 1032/2004 GDW van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
APPELLANTE,
gemachtigde: mr. B.F. Nuijens,
1. [geintimeerde],
gerechtsdeurwaarder te [plaats],
en
2. [geintimeerde],
kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [plaats],
GEïNTIMEERDEN,
gemachtigde voor geïntimeerde sub 2: D.L.G.M. Bruls.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Ter griffie van het hof alhier is op 24 augustus 2004 ingekomen een verzoekschrift - met bijlagen - namens appellante, verder te noemen klaagster, waarbij zij tijdig hoger beroep instelt tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder te noemen de kamer, van 20 juli 2004, verzonden op 26 juli 2004, waarbij de klacht van klaagster ongegrond is verklaard.
1.2. Namens geïntimeerde sub 2, verder te noemen de kandidaat-gerechtsdeurwaarder, is een verweerschrift gedateerd 7 september 2004 ingekomen.
1.3. Van de zijde van geïntimeerde sub 1 is op 23 september 2004 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.4. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 24 maart 2005, alwaar klaagster en haar gemachtigde, de gerechtsdeurwaarder en de gemachtigde van de kandidaat-gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Zij hebben het woord gevoerd. De kandidaat-gerechtsdeurwaarder is, alhoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de behandeling van de zaak in eerste aanleg, alsmede van de hiervoor vermelde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in haar beslissing van 20 juli 2004 heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van klaagster
4.1. Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij het beslag niet beperkt heeft tot het vermogen van haar voormalige partner [K]. De vordering had enkel betrekking op [K]. De relatie en de samenwoning was reeds lang beëindigd. Bovendien ging het niet om een vordering uit hoofde van brandschade, maar betrof het een uitkering ten gevolge van schade aan het hekwerk van de woning van klaagster. Op deze schadevergoeding had [K] geen recht.
4.2. Klaagster verwijt de kandidaat-gerechtsdeurwaarder dat zij niet meer moeite heeft gedaan om het beslag over te betekenen.
4.3. Klaagster biedt aan haar stellingen met betrekking tot de door haar en ten behoeve van haar ontvangen schadevergoeding te bewijzen. Bovendien biedt zij bewijs aan van het feit dat [K] reeds op 1 november 2001 op haar adres was uitgeschreven.
4.4. Ook wenst klaagster een oordeel van het hof over de weigering van de gerechtsdeurwaarder om het stuk waarop hij zich ter zitting van de kamer beroepen heeft aan klaagster toe te faxen.
4.5. Tenslotte verzoekt klaagster het hof om vergoeding van de door haar geleden schade ten laste van de gerechtsdeurwaarder en de kandidaat-gerechtsdeurwaarder.
5. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder
De gerechtsdeurwaarder betwist de stellingen van klaagster ten dele en verweert zich als volgt. De gerechtsdeurwaarder heeft alvorens beslag te leggen op de verzekeringspenningen aan zijn opdrachtgever informatie gevraagd met betrekking tot relatie tussen klaagster en [K]. Hij werd gewaar dat de verzekeringspenningen zowel aan klaagster als aan [K] ten goede kwamen. Dit gecombineerd met het gegeven dat de de hypothecaire inschrijving nog steeds op beider naam stond – gelet op de gegevens uit de openbare registers – heeft de gerechtdeurwaarder doen besluiten om derdenbeslag te leggen op het tegoed van [K]. Het was niet de bedoeling om op de tegoeden van klaagster beslag te leggen.
6. Het standpunt van de kandidaat-gerechtsdeurwaarder
De kandidaat-gerechtsdeurwaarder betwist de stellingen van klaagster en verweert zich als volgt. De kandidaat-gerechtsdeurwaarder heeft betoogd dat het voor haar niet mogelijk was om een exploot uit te brengen, aangezien het stuk grond niet toegankelijk was omdat het met hekken afgebakend was. Omdat het werkelijke verblijfadres niet was te achterhalen heeft de kandidaat-gerechtsdeurwaarder, in overleg met de gerechtsdeurwaarder, het beslag betekend op het parket van de officier van justitie te Groningen, waarna de kennisgeving van het beslag gepubliceerd is in een dagblad.
7.1. In zijn algemeenheid kan het hof geen kennis nemen van verzoeken die voor het eerst in hoger beroep naar voren worden gebracht. Nu klaagster haar verzoek tot het geven van een oordeel met betrekking tot de weigering van de gerechtsdeurwaarder tot afgifte van een stuk voor het eerst in hoger beroep heeft gedaan, zal het hof reeds om die reden niet tot behandeling van dit verzoek overgaan.
7.2. Het hof is van oordeel dat het klachtonderdeel met betrekking tot het leggen van het beslag op het tegoed van klaagster terecht door klaagster is voorgesteld. Bij dit oordeel heeft het hof het exploot van 3 mei 2002 betrokken. Dit exploot houdt in dat executoriaal derdenbeslag is gelegd op alle gelden, geldswaarden vorderingen en/of roerende zaken die de derde-beslagene onder zich heeft en/of uit een bestaande rechtsverhouding zal of moest verkrijgen, ten behoeve van H.P. [D] als partner van D. [K], terwijl klaagster niets verschuldigd was wat een beslag uit hoofde van het vonnis van de kantonrechter van 13 februari 2001 zou kunnen rechtvaardigen. Hieruit volgt dat het beslag ten onrechte is gelegd. Het klachtonderdeel is gegrond. Het hof zal de beslissing van de kamer van 20 juli 2004 op dat onderdeel vernietigen. Het hof is evenwel niet van oordeel dat de gegrondheid van de klacht dient te leiden tot het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel, gelet op de geringe mate van verwijtbaarheid van de gedraging.
7.3. De betekening van het exploot op het parket van de officier van justitie en de daarop volgende publicatie in een landelijk en/of regionaal dagblad is naar het oordeel van het hof terecht geschied. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de woning van klaagster deels afgebroken dan wel afgebrand was. Bovendien was de toegang tot de woning versperd door een hekwerk, zodat het niet mogelijk was voor de kandidaat-gerechtsdeurwaarder om de stukken in een gesloten envelop achter laten. Dit geldt te meer nu de woning blijkens haar staat niet bewoonbaar was. Hieruit volgt dat het exploot op goede gronden is betekend en dit klachtonderdeel ongegrond is.
7.4. Het hof zal het bewijsaanbod van klagers passeren, reeds omdat dit niet ter zake dienend is.
7.5. Het verzoek van klaagster met betrekking tot het vergoeden van eventuele schade zal het hof passeren, omdat voor een dergelijke verzoek in een tuchtprocedure geen plaats is.
7.6 Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
7.7. Dit leidt tot de volgende beslissing.
- vernietigt de beslissing van de kamer van 20 juli 2004 voor wat betreft de beoordeling van de klacht genoemd onder punt 4.2. tweede alinea;
- verklaart het klachtonderdeel op dit punt gegrond zonder oplegging van een maatregel aan de gerechtsdeurwaarder;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. N.A.M. Schipper A.L.G.A. Stille en P.J.N. van Os en in het openbaar uitgesproken op donderdag 19 mei 2005.
Kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam
Beschikking van 20 juli 2004 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met zaaknummer 20.2003 van:
[ ],
wonende te [ ],
klaagster,
1.[ ],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
2.[ ],
kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagden.
Bij brief met bijlagen van 27 januari 2003 heeft klaagster een klacht ingediend tegen de (kandidaat)gerechtsdeurwaarders sub 1 en sub 2, hierna te noemen [ ].
Bij brief van 24 februari 2003 heeft [ ] op de klacht gereageerd. Bij brief met bijlagen van 27 februari 2003 heeft [ ] op de klacht gereageerd.
De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 8 juni 2004, alwaar klaagster en haar gemachtigde, [ ] en de gemachtigde van [ ] zijn verschenen.
Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
De uitspraak is bepaald op 20 juli 2004.
Gronden van de beslissing
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
a) Op 26 maart 2002 is door de rechtbank [ ] een vonnis gewezen waarin een v.o.f. en de beide vennoten, [ ], zijn veroordeeld tot voldoening van een vordering aan de opdrachtgever van [ ].
b) Klaagster heeft enige tijd daarvoor met [ ] samengewoond in een woning die hen in gezamenlijk eigendom toebehoorde.
c) Op 8 april 2002 heeft [ ] bij het kadaster informatie ingewonnen waaruit is gebleken dat de hypotheekschuld op de voormalige gezamenlijke woning op naam van klaagster en [ ] stond.
d) Op 3 mei 2002 heeft [ ], op verzoek van [ ], derdenbeslag gelegd op verzekeringspenningen onder de assurantietussenpersoon van klaagster.
e) Op 7 mei 2002 is door toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder [ ] (hierna [ ]) in opdracht van [ ] getracht het proces-verbaal van het derdenbeslag over te betekenen aan klaagster op het adres waar zij op dat moment stond ingeschreven. Het exploot van overbetekening is niet uitgebracht. Op het concept-exploot is door [ ] de aantekening “pand afgebr.” geplaatst. Daarna is het exploot openbaar betekend op 13 mei 2002 door middel van betekening aan het parket van de ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij de rechtbank te Groningen gevolgd door publicatie in een landelijk- of regionaal dagblad.
2.1 Klaagster voert samengevat aan dat het beslag beperkt had dienen te zijn tot haar voormalige partner [ ], daar de vordering enkel betrekking had op hem en de relatie en de samenwoning al geruime tijd was beëindigd. Bovendien klopte de veronderstelling van de gerechtsdeurwaarder niet dat het ging om een uitkering ten gevolge van een brand in de woning waartoe de schuldenaar al dan niet naast klaagster gerechtigd zou zijn. De uitgekeerde penningen betroffen een uitkering ten gevolge van een schade aan een hekwerk rondom de woning, waarop [ ] geen recht had, aldus klaagster.
2.2 Tevens klaagt zij erover dat er niet meer moeite is gedaan het exploot van de beslaglegging aan haar over te betekenen.
2.3 Klaagster verzoekt de Kamer een schadevergoeding op te leggen aan de gerechtsdeurwaarders in verband met de door haar gemaakte kosten.
3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarders
3.1 [ ] voert tegen de klacht betreffende het leggen van het beslag op de verzekeringspenningen aan, dat hij bij zijn opdrachtgever heeft geïnformeerd naar eventuele huwelijksvoorwaarden of een samenlevingscontract tussen [ ] en klaagster, waarop deze hem had verzekerd dat het beslag op de nog door de assurantietussenpersoon uit te keren verzekeringsgelden een uitkering betrof die ten goede kwam aan [ ] en klaagster samen. Verder voert hij aan dat deze informatie gecombineerd met de door het kadaster verstrekte gegevens omtrent de hypotheekschuld, die op naam van klaagster én [ ] stond, hem heeft doen veronderstellen dat ook [ ] gerechtigd was tot de verzekeringspenningen .
[ ] voert hieromtrent aan dat zij slechts op verzoek van [ ] derdenbeslag heeft gelegd.
3.2 Voorts voert [ ] omtrent het betekenen van het proces-verbaal van het derdenbeslag aan dat door [ ] op het woonadres, zoals door [ ] aan haar opgegeven, enkel een afgebroken/afgebrand pand werd aangetroffen op een perceel dat niet toegankelijk was door afbakening met hekken, zodat het niet mogelijk was het exploot uit te brengen, ook niet door achterlating van een gesloten envelop. Nadat was gebleken dat het werkelijke verblijfadres van klaagster niet was te achterhalen heeft [ ], in overleg met [ ], het beslag betekend door middel van betekening ten parkette en publicatie in een dagblad, aldus [ ]. Hiervan heeft [ ] een kopie overgelegd.
4. Beoordeling van de klacht
4.1 Klaagster heeft een klacht tegen een met name genoemde (kandidaat) gerechtsdeurwaarder, [ ] werkzaam bij [ ] gerechtsdeurwaarders, gericht en daarnaast een klacht gericht tegen het gerechtsdeurwaarderskantoor [ ] gerechtsdeurwaarders. Alvorens tot beoordeling van de klacht tegen het gerechtsdeurwaarderskantoor [ ] over te gaan, overweegt de Kamer dat ingevolge het bepaalde in artikel 34 eerste lid van de Gerechtsdeurwaarderswet slechts gerechtsdeurwaarders (waarnemend gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders inbegrepen) aan tuchtrechtspraak zijn onderworpen. [ ] gerechtsdeurwaarders kan daarom niet worden aangemerkt als beklaagde. Blijkens geldende jurisprudentie van het Gerechtshof te Amsterdam mag de Kamer, die moet onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder de klacht zich richt, het bij klachten tegen een samenwerkingsverband er voor houden dat tegen een samenwerkingsverband gerichte klachten die niet betrekking hebben op gedragingen van een specifieke gerechtsdeurwaarder, zijn gericht tegen de van het samenwerkingsverband deel uitmakende gerechtsdeurwaarder die zich namens het samenwerkingsverband tegen de klacht verweert. Dit is voor de onderhavige zaak gerechtsdeurwaarder [ ]. Deze wordt door de Kamer derhalve mede aangemerkt als beklaagde waarmee in de aanhef van deze beschikking al rekening is gehouden.
4.2 Uitgangspunt bij beoordeling van het eerste deel van de klacht is dat een schuldeiser gerechtigd is beslag te leggen ten laste van zijn schuldenaar onder een ander dan die schuldenaar, het zogenaamde derdenbeslag. Indien dat derdenbeslag gelegd wordt op een geldbedrag, omvat het beslag het gehele bedrag, ook al zou een deel daarvan (uiteindelijk) een ander toebehoren dan de schuldenaar. Die ander (in onderhavig geval klaagster) zou alsdan de gerechtsdeurwaarder kunnen verzoeken, of via de civiele rechter kunnen vorderen, het beslag te beperken tot dat deel waarop enkel de schuldenaar gerechtigd is.
Nu de gerechtsdeurwaarder gerechtigd zou zijn geweest beslag te leggen op verzekeringspenningen die aan klaagster en [ ] tezamen zouden toebehoren, zal beoordeeld moeten worden of [ ] ervan uit had mogen gaan dat de verzekeringsgelden waarop beslag is gelegd mede toebehoorden aan [ ]. De Kamer is van mening dat [ ] daar in dit geval van uit mocht gaan. Immers, nadat de opdrachtgever aan [ ] had medegedeeld dat de uit te keren verzekeringsgelden ten goede zouden komen aan de voormalig gemeenschappelijke huishouding van klaagster en [ ], heeft [ ] informatie ingewonnen bij het kadaster waaruit is gebleken dat de hypotheekschuld zowel op naam van klaagster als op naam van [ ] stond. Op grond van deze informatie mocht [ ] ervan uitgaan dat ook [ ] tot de verzekeringspenningen gerechtigd was.
In zoverre slaagt de klacht niet en daar [ ] slechts derdenbeslag heeft gelegd ten verzoeke van [ ] geldt ten aanzien van [ ] hetzelfde.
4.3 Uitgangspunt bij de beoordeling van het tweede onderdeel van de klacht is dat een gerechtsdeurwaarder -kort gezegd- een afschrift van een exploot dient te laten aan degene voor wie het bestemd is of, indien niemand aanwezig is, een afschrift dient achter te laten in gesloten envelop aan de woonplaats van de betrokken persoon. Indien de woonplaats en het werkelijk verblijf onbekend is geschiedt betekening door middel van betekening aan het parket van de ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waar de beslaglegger zijn woonplaats heeft, gevolgd door publicatie in een landelijk- of regionaal dagblad.
Een exploot van een gerechtsdeurwaarder is een authentieke akte in de zin van de wet waaraan in zijn algemeenheid dwingende bewijskracht toekomt, zodat mede gezien in het licht van de verklaring van klaagster ter zitting waarin zij heeft aangegeven niet zeker meer te weten of zij op het moment van de betekeningspoging al dan niet in de caravan op het perceel woonachtig was, wordt uitgegaan van de juistheid van de stelling van de gerechtsdeurwaarder dat betekening van het exploot aan het woonadres van klaagster niet mogelijk was. De door [ ] gevolgde procedure wordt daarom gehouden de juiste te zijn geweest en op rechtens juiste wijze te zijn betekend. Daarbij heeft de gerechtsdeurwaarder geen tuchtrechtelijke norm overschreden, zodat ook dit tweede onderdeel van de klacht niet slaagt.
4.4 Op grond van voorgaande wordt als volgt beslist.
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus gegeven door mr. J.S.W. Holtrop, plaatsvervangend-voorzitter, mr. M.M. Beins en N.J.M. Tijhuis, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 juli 2004 in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.