ECLI:NL:GHAMS:2005:AT6639

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3333
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggaaf douanerechten en omzetbelasting voor gebruikt muziekinstrument

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 mei 2005 uitspraak gedaan in een geschil over de teruggaaf van douanerechten en omzetbelasting met betrekking tot een didgeridoo die vanuit Australië naar Nederland is vervoerd. De belanghebbende, een particulier, had een verzoek om teruggaaf ingediend, stellende dat het instrument een gebruikt goed was zonder commerciële waarde. De inspecteur van de Belastingdienst/Douane Zuid wees dit verzoek af, waarna de belanghebbende in beroep ging.

De Douanekamer van het Gerechtshof overwoog dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat de waarde van het instrument lager was dan de waarde die op de aangifte was vermeld. De inspecteur had in zijn verweer gesteld dat de indeling in het douanetarief en de toepassing van het heffingspercentage voor douanerechten en omzetbelasting niet afhankelijk zijn van de nieuwheid van het goed. De Douanekamer concludeerde dat de belanghebbende niet kon aantonen dat het instrument een lagere douanewaarde had dan in de aangifte was aangegeven.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de vrijstelling van artikel 29 van de Verordening (EEG) nr. 918/83 niet van toepassing was, omdat er geen sprake was van een zending tussen particulieren. Ook de verwijzing naar andere vrijstellingen in de douanewetgeving kon de belanghebbende niet baten. De beslissing van de Douanekamer werd op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken, en de belanghebbende werd gewezen op de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Douanekamer
Uitspraak
in de zaak nr. 03/3333 DK
de dato 10 mei 2005
1. De procedure
1.1. Op 29 augustus 2003 is ter griffie een beroepschrift ingekomen van A te X, ingediend namens B B.V. te Y, belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van de Belastingdienst/Douane Zuid (hierna: de inspecteur) van 21 augustus 2003, kenmerk ... waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking op een verzoek om teruggaaf van € 7,65 aan douanerechten en € 53,20 aan omzetbelasting van 12 juni 2003, kenmerk ..., werd afgewezen.
1.2. Van belanghebbende is door de Griffier een griffierecht van € 116 geheven.
1.3. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Door belanghebbende is een machtiging ten name van A overgelegd.
1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) van 31 maart 2005. Aldaar zijn verschenen A namens belanghebbende en namens de inspecteur C.
2. De vaststaande feiten
2.1. Op 15 december 2002 hebben de ambtenaren onder nummer .... een aangifte voor het vrije verkeer van belanghebbende aanvaard voor een goed, omschreven als: “blaasinstrumenten, andere dan van koper”, van post 9205 90 00 van het Gemeenschappelijk douanetarief. Als land van oorsprong is op de aangifte Australië ingevuld. A is als geadresseerde op de aangifte vermeld. Als factuurprijs is op de aangifte vermeld € 142; voor de vrachtkosten tot de plaats van binnenkomst is een bedrag van € 97 opgegeven. Het douanerecht (3,2 %) is berekend over een douanewaarde van € 239, de omzetbelasting (19%) over een douanewaarde van € 280.
Bij de aangifte zijn een proforma factuur, opgemaakt door U Aboriginal Art Gallery in Australië en gericht aan A, en een airwaybill overgelegd, waaruit volgt dat het instrument door voornoemde Gallery ter verzending is aangeboden en waarin het goed is aangeduid als “didgeridoo”; het betreft een 1,20 meter lange, holle buis met een doorsnede van 8 centimeter.
Op de proforma factuur is een “Unit Value” van 254 Australische dollars vermeld.
Op 16 december 2002 is de verificatie beëindigd en is onder nummer .... een aanslagbiljet uitgereikt waarop waren verenigd een uitnodiging tot betaling voor een bedrag van € 7,65 aan douanerechten en een uitnodiging tot betaling voor een bedrag van € 53,20 aan omzetbelasting.
2.2. Op 21 mei 2003 heeft A een verzoek om teruggaaf ingediend namens belanghebbende, waarin hij stelt dat het voor het vrije verkeer aangegeven goed een gebruikt muziekinstrument zonder commerciële waarde betrof.
3. Het geschil
In geschil is of het onderhavige verzoek om teruggaaf van douanerechten en omzetbelasting terecht is afgewezen.
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. Het ingevoerde blaasinstrument was reeds gebruikt. Het betreft een persoonlijk souvenir zonder commerciële waarde.
4.2. Het aanvankelijk betaalde bedrag, inclusief vervoer en verzekering, was veel lager dan het bedrag van de aangifte voor het vrije verkeer.
4.3. Na de aankoop van het blaasinstrument zijn enige lessen gevolgd om erop te kunnen spelen. Daarna is het ter verzending ter hand gesteld van de verkoper, die het naar Nederland heeft laten verzenden.
4.4. Vanwege het onhandige formaat is het instrument per koeriersdienst verzonden. Indien het als reizigersbagage was binnengebracht, zouden geen rechten bij invoer zijn geheven. In het bijzonder deze laatste omstandigheid acht belanghebbende onredelijk.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. Voor de indeling in het douanetarief noch voor de toepassing van het heffingspercentage voor de douanerechten en de omzetbelasting is relevant of er sprake is van een nieuw dan wel van een gebruikt goed. Ook gebruikte goederen kunnen een commerciële waarde hebben, hetgeen ook volgt uit de door de aangever bij de aangifte overgelegde proforma factuur.
5.2. Belanghebbende heeft zijn stelling dat het betaalde bedrag inclusief vervoer en verzekering veel lager was dan het bedrag van de aangifte, niet aannemelijk gemaakt.
5.3. Er is een vrijstelling voor geschenkzendingen tussen particulieren; die is hier niet aan de orde. A heeft het instrument aan zichzelf laten verzenden. Bovendien is de voor die vrijstelling geldende waardegrens overschreden.
5.4. Voorzover het zelf meenemen van goederen als de onderhavige goedkoper is dan het doen verzenden, vloeit zulks voort uit een door de communautaire wetgever gemaakte keuze, die de rechter heeft te respecteren.
6. De rechtsoverwegingen
6.1. Belanghebbende, op wie de bewijslast rust, heeft in genen dele aannemelijk gemaakt dat het onderwerpelijke instrument een lagere douanewaarde heeft dan in de aangifte is vermeld.
6.2. Zo belanghebbende zich heeft willen beroepen op de vrijstelling van artikel 29 van Verordening 918/83 van de Raad van 28 maart 1983 (Pb. EG 1983, L 105, hierna: Verordening douanevrijstellingen) faalt dit beroep, aangezien in casu geen sprake is van een zending tussen particulieren als in dat artikel bedoeld. Bovendien volgt uit het sub 6.1. overwogene dat de waarde van het onderwerpelijke instrument de in artikel 30 van de Verordening douanevrijstellingen vermelde waardegrens te boven gaat.
6.3. Ook de verwijzing naar de vrijstelling van titel XI van de Verordening douanevrijstellingen kan belanghebbende niet baten, nu het instrument geen deel heeft uitgemaakt van de persoonlijke bagage van A
6.4. Uit het vorenoverwogene volgt dat het gelijk aan de inspecteur is, zodat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
7. De proceskosten
De Douanekamer acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de p roceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
8. De beslissing
De Douanekamer verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 10 mei 2005 door mr. A. Bijlsma, voorzitter, mr. E.M. Vrouwenvelder en mr. G.W.S. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch, griffier. De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
De griffier: De voorzitter:
Beroep in cassatie
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in
cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus
20303, 2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermel
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep
in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen
in de proceskosten.