ECLI:NL:GHAMS:2005:AT6201

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
426/04
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen biologische vader en dochter met dwangsom bij niet-nakoming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 mei 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over een omgangsregeling tussen een biologische vader en zijn dochter. De man, die in hoger beroep is gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Utrecht, verzocht om een omgangsregeling van één dagdeel per week, met de mogelijkheid om dit uit te breiden naar een weekend per veertien dagen. Daarnaast vroeg hij om een informatieregeling, waarbij de moeder hem regelmatig op de hoogte zou houden van de gezondheid en ontwikkeling van de dochter. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde aanvankelijk om geen omgangsregeling vast te stellen, maar later werd geadviseerd om binnen drie maanden een geleidelijke omgangsregeling op te bouwen, gezien het belang van de dochter. Het hof oordeelde dat het belang van het kind niet in de weg staat aan de omgangsregeling en dat de moeder geen valide argumenten had om deze te weigeren. Het hof stelde een omgangsregeling vast die binnen twee weken van start moest gaan en binnen drie maanden moest zijn uitgebreid naar een omgang van één dag per veertien dagen. Tevens werd er een dwangsom opgelegd aan de moeder voor het geval zij niet zou meewerken aan de regeling. De moeder werd ook verplicht om de man twee keer per jaar op de hoogte te stellen van belangrijke zaken omtrent de dochter, inclusief het verstrekken van recente foto's. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof wees het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 12 mei 2005 in de zaak met rekestnummer 426/04 van:
[...],
wonende te [woonplaats],
APPELLANT,
procureur: mr. A. Volders,
t e g e n
[...],
wonende te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE
procureur: mr. M.F. Vermaat.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de moeder genoemd.
1.2. De man is in hoger beroep gekomen van de beschikking van 18 februari 2004 van de rechtbank te Utrecht, met rekestnummer 170162 FA RK 03-5768.
1.3. De moeder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. De zaak is op 6 september 2004 ter terechtzitting behandeld. Bij tussenbeschikking van die datum, neergelegd in het proces-verbaal, is de vader ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep en is de zaak pro forma aangehouden in verband met een door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) uit te brengen rapport met betrekking tot de mogelijkheden van een omgangsregeling tussen de man en na te noemen minderjarige. De Raad heeft op 9 maart 2005 het hof de Raadsrapportage van 8 maart 2005 doen toekomen.
1.5. De behandeling is ter terechtzitting van 11 april 2004 voortgezet.
2. De feiten
2.1. Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Zij hebben van februari 2000 tot 8 mei 2003 samengewoond. Uit de moeder is op 31 augustus 2003 [de dochter] geboren. De man is de biologische vader van de dochter.
2.2. Op 30 oktober 2003 is de dochter erkend door de huidige partner van de moeder, de heer [X].
2.3. Sinds 1 december 2003 oefenen de moeder en de heer [X] het gezamenlijk gezag uit over de dochter.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn inleidend verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en de dochter.
3.2. Het hoger beroep van de man strekt ertoe, met vernietiging van de bestreden beschikking, de man alsnog ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek en te bepalen dat de man recht heeft op omgang met de dochter gedurende één dagdeel per week, uit te bouwen naar een dag per week en vervolgens een weekend per veertien dagen, althans een zodanige omgang als het hof juist acht.
Voorts verzoekt hij een informatieregeling vast te stellen, inhoudende dat de moeder de man tenminste eenmaal per kwartaal op de hoogte stelt van de gezondheid en ontwikkeling van de dochter en hem foto’s van de dochter stuurt alsmede, vanaf het moment dat de dochter naar de peuterspeelzaal en naar school gaat, dat de moeder hem op de hoogte stelt van schoolresultaten, (buiten)schoolse activiteiten en afschriften van rapporten aan hem toezendt, althans een zodanige informatieregeling vast te stellen als het hof juist acht.
Ter zitting in hoger beroep heeft de man voorts verzocht te bepalen dat aan de moeder een dwangsom wordt opgelegd, voor het geval zij niet meewerkt aan de omgangsregeling en/of informatieregeling.
3.3. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft zij verklaard mee te zullen werken aan een informatieregeling.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. De Raad heeft in de rapportage van 8 maart 2005 geadviseerd om geen omgangsregeling tussen de dochter en de man vast te stellen, maar wel een informatieplicht aan de moeder op te leggen, waarbij zij de man ieder half jaar op de hoogte stelt omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de dochter en een foto van de dochter verstrekt.
Ter zitting in hoger beroep heeft de Raad in afwijking van deze rapportage geadviseerd binnen drie maanden geleidelijk een omgangsregeling op te bouwen, die, gelet op de jeugdige leeftijd van de dochter zo spoedig mogelijk van start moet gaan, te beginnen met een paar uur per maand. Volgens de Raad heeft de dochter het recht dat de man als biologische vader van de dochter een plek in haar leven krijgt. Alle betrokkenen zullen zich bij de uitvoering van de te bepalen omgangsregeling volwassen dienen op te stellen. Als de moeder weigerachtig blijft haar medewerking te verlenen, handelt zij tegen het belang van de dochter en zet zij haar rol als opvoedster op het spel.
4.2. De man heeft ter zitting in hoger beroep verklaard het met dit advies eens te zijn en hieraan te willen meewerken.
4.3. De moeder heeft ter zitting in hoger beroep verklaard het niet eens te zijn met het advies van de Raad en niet te zullen meewerken aan een omgangsregeling. Volgens de moeder groeit de dochter nu op in een stabiele omgeving waarin zij al een vader heeft en is er rust in het gezin. Een omgangsregeling acht zij op dit moment niet haalbaar. Zij verwijst in dit verband naar gebeurtenissen in het verleden tussen haar en de man, waardoor zij zich gekwetst heeft gevoeld.
4.4. Het hof oordeelt als volgt. Op grond van 1:377f van het Burgerlijk Wetboek (BW), dat in deze zaak van toepassing is, kan de rechter het verzoek om een omgangsregeling afwijzen indien het belang van het kind zich tegen toewijzing verzet. Dit laatste is niet gebleken. Eerder moet worden aangenomen dat het belang van de dochter met zich meebrengt dat een omgangsregeling tussen de man en de dochter wordt vastgesteld. De moeder heeft geen argumenten naar voren gebracht die nopen tot een ander oordeel. Haar weigerachtige opstelling om mee te werken aan het uitvoeren van een omgangsregeling verdient afkeuring omdat ze daarmee geen blijk geeft van inzicht in het belang van de dochter. Het hof zal in aansluiting op het advies van de Raad een omgangsregeling vaststellen die zo spoedig mogelijk van start dient te gaan en binnen drie maanden uitgebouwd zal moeten zijn tot een omgangsregeling van een dag per veertien dagen.
Het hof acht gronden aanwezig de moeder een dwangsom op te leggen, voor iedere keer dat zij deze omgangsregeling niet nakomt.
Voorts zal het hof, nu ter zitting in hoger beroep is gebleken dat beide partijen zich hierin kunnen vinden, een informatieregeling bepalen. In het kader van deze regeling dient de moeder de man twee maal per jaar schriftelijk op de hoogte te stellen van recente ontwikkelingen betreffende de dochter zoals haar gezondheid, ontwikkeling en vanaf het moment dat zij naar school gaat haar schoolresultaten en dient zij hem voorts twee maal per jaar een recente foto van de dochter te geven. Aangezien de moeder te kennen heeft gegeven hieraan te zullen meewerken, is er vooralsnog geen aanleiding de moeder ook tot nakoming van de informatieregeling een dwangsom op te leggen.
4.5. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
bepaalt een omgangsregeling tussen de man en de dochter met de volgende inhoud:
-binnen twee weken na betekening van deze beschikking één zaterdag van 10.00-12.00 uur;
-met ingang van juni 2005 één zaterdag per twee weken van 10.00 tot 12.00 uur;
-met ingang van juli 2005 één zaterdag per twee weken van 10.00 tot 18.00 uur;
bepaalt dat de moeder bij niet-nakoming van deze omgangsregeling aan de man een dwangsom dient te voldoen van € 250,-- (zegge: TWEEHONDERD VIJFTIG EURO) per overtreding tot een maximum van € 20.000,-- (zegge: TWINTIGDUIZEND EURO);
bepaalt dat de moeder de man éénmaal per zes maanden, voor de eerste maal in juli 2005, schriftelijk op de hoogte stelt van belangrijke aangelegenheden met betrekking tot de dochter en de man daarbij een recente foto van de dochter verstrekt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.H.A.M. Voncken, A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar en J.E. Geuzinge in tegenwoordigheid van mr. C. Neve als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2005.