ECLI:NL:GHAMS:2005:AT6123

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
1513/04
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Wigleven
  • M.E. van Zandwijk-Hillebrands
  • E. Gras
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van vaderschap en verzoek tot verkrijging van de Nederlandse nationaliteit voor een minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 14 april 2005, gaat het om een hoger beroep van de bijzonder curator over de beschikking van de rechtbank te Haarlem van 14 september 2004. De bijzonder curator, die optreedt voor de minderjarige, heeft in hoger beroep verzocht om de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de vader, die de minderjarige op 3 maart 2004 heeft erkend. De moeder van de minderjarige had eerder verzocht om vaststelling van het vaderschap, maar dit verzoek was door de rechtbank afgewezen. De vader heeft ter zitting verklaard in te stemmen met de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap.

De rechtbank had geoordeeld dat artikel 1:207 lid 2 sub a van het Burgerlijk Wetboek in de weg staat aan de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, omdat de erkenning door de vader al een familierechtelijke band met de minderjarige tot stand heeft gebracht. De bijzonder curator en de advocaat-generaal hebben echter betoogd dat de erkenning en de gerechtelijke vaststelling niet in strijd met elkaar zijn en dat de minderjarige door de gerechtelijke vaststelling sneller de Nederlandse nationaliteit kan verkrijgen.

Het hof heeft de argumenten van de bijzonder curator en de advocaat-generaal overwogen, maar is tot de conclusie gekomen dat de rechtbank terecht het verzoek van de moeder heeft afgewezen. De erkenning van de minderjarige door de vader betekent dat het vaderschap al rechtens vaststaat. Bovendien staat artikel 1:207 lid 2 sub a BW aan de toewijzing van het verzoek in de weg, omdat de minderjarige al twee ouders heeft. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het ook opmerkt dat eventuele bezwaren tegen de nationaliteitswetgeving in een andere procedure kunnen worden aangevoerd.

De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op dezelfde datum, 14 april 2005, door de rechters M. Wigleven, M.E. van Zandwijk-Hillebrands en E. Gras, in aanwezigheid van griffier A.J.R. Janssen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 14 april 2005 in de zaak met rekestnummer 1513/04 van:
mr. M. Meerman-Padt, in haar hoedanigheid van bijzonder curator over [de minderjarige], geboren op 14 februari 2004,
kantoorhoudende te Haarlem,
DE BIJZONDER CURATOR,
procureur: mr. J.M.C. Wildschut,
t e g e n
[...],
wonende te [woonplaats],
DE VADER.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. De bijzonder curator is in hoger beroep gekomen van de beschikking van 14 september 2004 van de rechtbank te Haarlem, met zaaknummer 100638/2004.
1.2. De zaak is op 3 februari 2005 gelijktijdig met de zaak met rekestnummer 1483/04 ter zitting behandeld.
1.3. De bijzonder curator is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Zij heeft haar afwezigheid voor de zitting telefonisch aan het hof aangekondigd. Evenmin is de moeder, hoewel behoorlijk opgeroepen, verschenen maar wel haar advocaat. De advocaat van de moeder heeft de afwezigheid van de moeder bij faxbericht van 27 januari 2005 aan het hof aangekondigd. Voorts is ook de gemeente, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Zij heeft haar afwezigheid per faxbericht aan het hof van 17 januari 2005 aangekondigd. Ten slotte is de advocaat-generaal, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen maar hij heeft zijn conclusie gedateerd 1 februari 2005 schriftelijk aan het hof doen toekomen. Partijen hebben ter zitting kennis kunnen nemen van deze conclusie.
2. De feiten
De vader en [...] (hierna: de moeder) zijn [in] november 2004 gehuwd. Uit de relatie, voorafgaand aan het huwelijk is op 14 februari 2004 [de minderjarige] geboren. De vader heeft [de minderjarige] op 3 maart 2004 erkend.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de moeder vast te stellen dat [de vader] de vader is van [de minderjarige] afgewezen.
3.2. De bijzonder curator verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de moeder alsnog toe te wijzen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. De bijzonder curator verenigt zich met de inhoud van het appelschrift van de moeder in de zaak met rekestnummer 1483/04. In dit appelschrift stelt de moeder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat artikel 1:207 lid 2 sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW) in de weg staat aan de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van [de minderjarige]. [De minderjarige] krijgt door gerechtelijke vaststelling van het vaderschap niet een familierechtelijke band met meer dan twee ouders, aangezien de man van wiens vaderschap de vaststelling wordt verzocht dezelfde is als de man die de minderjarige heeft erkend. Voorts wijst de moeder op twee uitspraken van de rechtbank Amsterdam, waarin is geoordeeld dat artikel 1:207 lid 2 sub a BW in soortgelijke gevallen als de onderhavige niet in de weg staat aan gerechtelijke vaststelling van het vaderschap.
4.2. De vader heeft een referteverklaring aan het hof overgelegd en heeft ter zitting in hoger beroep verklaard in te stemmen met de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van hem over [de minderjarige].
4.3. De advocaat-generaal adviseert de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidend verzoek van de moeder alsnog toe te wijzen.
4.4. Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht het verzoek van de moeder heeft afgewezen. De erkenning van [de minderjarige] door de vader op 3 maart 2004 brengt immers mee dat het vaderschap rechtens al vaststaat, zodat reeds om die reden het verzoek moet stranden. Daarnaast staat ook, naar de rechtbank terecht heeft overwogen, artikel 1:207 lid 2 sub a BW, inhoudende dat de vaststelling van het vaderschap niet kan geschieden indien een kind twee ouders heeft, aan toewijzing in de weg. Aan het bovenstaande doet niet af dat de gevolgen van de gerechtelijke vaststelling blijkens de Rijkswet op het Nederlanderschap voor wat betreft de nationaliteit afwijken van die van de erkenning in die zin dat langs eerstgenoemde weg de minderjarige op korte termijn de Nederlandse nationaliteit kan verkrijgen, terwijl het anders moet wachten totdat drie jaren zijn verstreken waarin het verzorging en opvoeding heeft genoten van de Nederlander door wie hij is erkend. Indien dit uit de nationaliteitswetgeving voortvloeiende verschil in strijd zou zijn met artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, kan dit worden aangevoerd in een procedure die het Nederlanderschap tot inzet heeft.
4.5. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M. Wigleven, M.E. van Zandwijk-Hillebrands en E. Gras in tegenwoordigheid van mr. A.J.R. Janssen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2005.