ECLI:NL:GHAMS:2005:AT5336

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/02438
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mandatering van parkeerbelastingen en bewijsvoering bij naheffingsaanslagen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 26 april 2005, staat de rechtmatigheid van een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting centraal. De belanghebbende, houder van een Citroën met kenteken AA-BB-00, betwist de naheffingsaanslag die op 19 april 2004 is opgelegd door Parkeer Combinatie Holland B.V. (PCH). De parkeercontroleur constateerde dat de auto zonder geldig parkeerkaartje geparkeerd stond aan de a-straat in Amsterdam Oud Zuid. De belanghebbende stelt echter dat zij op die dag niet in Amsterdam was, maar van Breda naar Rotterdam reisde voor haar werk. Ze heeft ter zitting verklaard dat ze nooit haar auto uitleent en dat ze op de bewuste dag om 17.00 uur weer naar huis reed.

Het Hof oordeelt dat de verweerder, die de bewijslast draagt, niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de auto daadwerkelijk aan de a-straat geparkeerd stond. De verklaring van de belanghebbende, ondersteund door een verklaring van haar werkgever, wordt als plausibel beschouwd. Het Hof wijst erop dat de heffing en invordering van parkeerbelastingen in het stadsdeel Oud Zuid is gemandateerd aan PCH, een bedrijf met een commercieel belang bij het opleggen van naheffingsaanslagen. Dit commerciële belang wekt twijfels over de objectiviteit van de parkeercontroleur.

Het Hof verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag, en gelast de gemeente Amsterdam het griffierecht van € 37 aan de belanghebbende te vergoeden. Tevens worden de proceskosten van de belanghebbende vastgesteld op € 50, die door de gemeente Amsterdam aan haar moeten worden betaald. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Tiende Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van de stadsdeelsecretaris van het stadsdeel Amsterdam Oud Zuid, verweerder, gedagtekend 28 mei 2004, betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen met dagtekening 19 april 2004.
Het beroep is behandeld ter zitting van 12 april 2005.
Beslissing
Het Hof:
? verklaart het beroep gegrond;
? vernietigt de uitspraak op bezwaar;
? vernietigt de naheffingsaanslag;
? gelast de gemeente Amsterdam het betaalde griffierecht ad € 37 aan belanghebbende te vergoeden; en
? veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 50 en wijst de gemeente Amsterdam aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen.
Gronden
1. Op 19 april 2004 omstreeks 16:36 uur constateerde een medewerker van Parkeer Combinatie Holland B.V. (PCH) dat een auto, merk Citroën, geparkeerd stond aan de a-straat te Amsterdam. Genoemde straat ligt in het stadsdeel Amsterdam Oud Zuid. In de auto was geen geldig parkeerkaartje aangebracht. Om die reden heeft hij een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd.
Belanghebbende is houder van een auto, een Citroën, met het kenteken AA-BB-00 (hierna: de auto).
2. Tot de gedingstukken behoort een verklaring van A, directeur van de B-school te Rotterdam, aan welke school belanghebbende werkzaam is, waarin hij verklaart dat belanghebbende op 19 april 2004 van 8.30 tot 17.00 uur aanwezig is geweest op haar werk.
3. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
4. Belanghebbende stelt dat zij op genoemde datum niet in Amsterdam was. Zij is die dag met de auto naar haar werk gereden vanaf haar woonplaats te Breda. Omstreeks 17.00 uur is zij weer met de auto naar huis gereden. Zij werkt vijf dagen in de week en rijdt dagelijks van Breda naar Rotterdam en vice versa. Ter zitting heeft zij daaraan nog toegevoegd dat zij dat zij de auto nooit uitleent en dat dus ook die dag niet gedaan heeft. Zij weet zeker dat zij ook die dag weer om vijf uur naar huis is gereden, omdat het een maandag betrof en zij altijd op maandag na thuiskomst van het werk gaat sporten.
Verweerder is van mening dat de parkeercontroleur zich niet vergist heeft en dat de auto op de bewuste dag aan de a-straat geparkeerd stond.
5. Het Hof is van oordeel dat verweerder - op wie te dezen de bewijslast rust - niet aannemelijk heeft gemaakt dat de auto op 19 april 2004 aan de a-straat te Amsterdam geparkeerd stond. Zeker niet nu de verklaring van belanghebbende, inhoudende dat zij elke werkdag met de auto van haar woonplaats naar haar werk rijdt en dat zij de auto nooit uitleent en gelet op de overgelegde verklaring van haar werkgever het Hof plausibel voorkomt.
Hierbij acht het Hof het volgende nog van belang. In stadsdeel Oud Zuid is de heffing en invordering van parkeerbelastingen gemandateerd aan een particulier bedrijf, te weten PCH. Ook het doen van uitspraken op bezwaarschriften en het voeren van procedures voor het Hof met betrekking tot de heffing van parkeerbelastingen is aan dit bedrijf gemandateerd. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat PCH een commercieel belang heeft bij het opleggen en handhaven van naheffingsaanslagen in de parkeerbelasting en wel in die zin dat de opbrengsten voor het bedrijf stijgen naar mate er meer naheffingsaanslagen opgelegd en gehandhaafd blijven. Anders dan verweerder ter zitting betoogd heeft, is er - onder andere en met name gelet op dit commerciële belang van verweerder - geen reden om in geval verklaringen van verweerder en belanghebbende elkaar tegenspreken, ervan uit te gaan dat de verklaringen van verweerder juist zijn.
Hoewel het Hof geen reden heeft te twijfelen aan de goede trouw van de parkeercontroleur die de litigieuze naheffingsaanslag heeft opgelegd, is niet uit te sluiten dat deze controleur bij de aanslagregeling een vergissing gemaakt heeft, in die zin dat hij bij het invoeren van de aanslaggegevens een verkeerd kenteken heeft ingetoetst. Dit geldt zeker nu verweerder ter zitting heeft verklaard dat zulks inderdaad - zij het niet vaak - voorkomt.
Het beroep is derhalve gegrond.
6. Nu het beroep gegrond is acht het Hof termen aanwezig voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Partijen zijn het erover eens dat de verletkosten van belanghebbende € 50 bedragen. Gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt het Hof de proceskosten derhalve op € 50.
De uitspraak is gedaan op 26 april 2005 door mr. P.F. Goes, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. O. Nijhuis als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.