ECLI:NL:GHAMS:2005:AT5336
Gerechtshof Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Mandatering van parkeerbelastingen en bewijsvoering bij naheffingsaanslagen
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 26 april 2005, staat de rechtmatigheid van een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting centraal. De belanghebbende, houder van een Citroën met kenteken AA-BB-00, betwist de naheffingsaanslag die op 19 april 2004 is opgelegd door Parkeer Combinatie Holland B.V. (PCH). De parkeercontroleur constateerde dat de auto zonder geldig parkeerkaartje geparkeerd stond aan de a-straat in Amsterdam Oud Zuid. De belanghebbende stelt echter dat zij op die dag niet in Amsterdam was, maar van Breda naar Rotterdam reisde voor haar werk. Ze heeft ter zitting verklaard dat ze nooit haar auto uitleent en dat ze op de bewuste dag om 17.00 uur weer naar huis reed.
Het Hof oordeelt dat de verweerder, die de bewijslast draagt, niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de auto daadwerkelijk aan de a-straat geparkeerd stond. De verklaring van de belanghebbende, ondersteund door een verklaring van haar werkgever, wordt als plausibel beschouwd. Het Hof wijst erop dat de heffing en invordering van parkeerbelastingen in het stadsdeel Oud Zuid is gemandateerd aan PCH, een bedrijf met een commercieel belang bij het opleggen van naheffingsaanslagen. Dit commerciële belang wekt twijfels over de objectiviteit van de parkeercontroleur.
Het Hof verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag, en gelast de gemeente Amsterdam het griffierecht van € 37 aan de belanghebbende te vergoeden. Tevens worden de proceskosten van de belanghebbende vastgesteld op € 50, die door de gemeente Amsterdam aan haar moeten worden betaald. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.