GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Douanekamer
in de zaak nr. 03/1622 DK
de dato 28 februari 2005
1.1. Op 31 maart 2003 is bij de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) een beroepschrift ingekomen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Y, belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Douane Zuid, kantoor Z, (hierna: de inspecteur) van 17 februari 2003, nummer ..., waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking van 27 januari 2003, kenmerk ..., waarbij een bedrag aan kosten, groot € 462,-- van haar werd geheven, werd afgewezen.
1.2. Van belanghebbende is door de griffier van de Douanekamer een griffierecht van € 232,-- geheven. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden ter zitting van de Douanekamer van 18 januari 2005. Belanghebbende is met bericht van verhindering niet verschenen. Namens de inspecteur is verschenen mr. C.
2.1. Op 17 december 2002 is op verzoek van belanghebbende door de Belastingdienst/Douane te V onder nummer ... toestemming verleend voor het vernietigen van een partij niet-communautaire goederen, zijnde 6556 kartons knoflook van oorsprong uit China, onder voorwaarde dat de vernietiging geschiedt onder ambtelijk toezicht.
2.2. Belanghebbende is op 20 december 2002 met de vernietiging aangevangen en heeft deze werkzaamheden op 23 december 2002 beëindigd. Het door de Belastingdienst/Douane voorgeschreven ambtelijk toezicht is deels permanent en deels ambulant uitgevoerd.
2.3. De sub 1.1. vermelde kostenbeschikking houdt in dat de geheven kosten ad € 462,-- verschuldigd zijn op grond van artikel 35 van de Douanewet juncto artikel 74 van het Douanebesluit. In de bijlage bij de beschikking is aangegeven dat de vermelde kosten betrekking hebben op de afgifte van ambtelijke verklaringen ten behoeve van een vijftal T1-documenten, alsmede op het ambtelijk toezicht op de vernietiging van de sub 2.1. vermelde goederen.
In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur terecht kosten aan belanghebbende in rekening heeft gebracht ter zake van de uitoefening van ambtelijk toezicht op de vernietiging van de partij knoflook. Niet in geschil is dat een bedrag groot € 378,-- hierop betrekking heeft.
4. Het standpunt van belanghebbende
Ter zake van het ambtelijk toezicht op de vernietiging van de partij knoflook zijn geen kosten verschuldigd. Uit artikel 35 van de Douanewet volgt dat ambtelijke werkzaamheden waarvan niet bij algemene maatregel van bestuur is vastgesteld dat de belanghebbende kosten verschuldigd is, zonder heffing van kosten worden uitgevoerd. Nu artikel in 74 van het Douanebesluit het houden van toezicht op de vernietiging van goederen niet is vermeld, zijn geen kosten verschuldigd. Bovendien mag de overheid ter zake van de uitvoering van een haar bij het Communautair douanewetboek (hierna: CDW) dan wel de Uitvoeringsverordening CDW opgedragen taak geen kosten in rekening brengen. Geconcludeerd wordt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de kostenbeschikking met € 378,--.
5. Het standpunt van de inspecteur
Het beroepschrift is op 4 april 2003 bij de Douanekamer ingekomen, derhalve na het verstrijken van de beroepstermijn. Het beroep is niet-ontvankelijk. Met betrekking tot de vernietiging van goederen is in het CDW uitdrukkelijk bepaald dat dit geen kosten voor de schatkist mag meebrengen. Daaruit vloeit voort dat de lidstaten ter zake van de vernietiging van goederen c.q. het toezicht daarop kosten in rekening mogen brengen. In het CDW zijn geen bepalingen opgenomen inzake de hoogte van de in rekening te brengen kosten. Op grond van artikel 35 van de Douanewet juncto artikel 74, eerste lid, onderdeel g, van het Douanebesluit worden ter zake van ambtelijk toezicht op de vernietiging van goederen kosten in rekening gebracht.
Terecht zijn hiervoor in het onderhavige geval 9 uren à € 42,-- in rekening gebracht.
6.1. Gelijk sub 1.1. is vermeld is de bestreden uitspraak gedagtekend 17 februari 2003, en is het beroepschrift op 31 maart 2003 bij de Douanekamer ingekomen; het is derhalve tijdig ingediend, zodat het beroep ontvankelijk is.
6.2. Uit het bepaalde in artikel 37, eerste en tweede lid, van het CDW volgt, voorzover hier van belang, dat in het douanegebied van de Gemeenschap binnengebrachte goederen aan douanetoezicht zijn onderworpen tot het ogenblik waarop zij overeenkomstig artikel 182 van het CDW worden vernietigd. Deze vernietiging mag, zo is in het vierde lid van artikel 182 van het CDW bepaald, geen kosten voor de schatkist met zich brengen. Artikel 182 van het CDW noch enige andere bepaling van het Gemeenschapsrecht staat er naar het oordeel van de Douanekamer aan in de weg dat de douaneautoriteiten kosten in rekening te brengen ter zake van werkzaamheden in het kader van het door hen uitgeoefende toezicht op de vernietiging van niet-communautaire goederen.
6.3. Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Douanewet juncto artikel 74, eerste lid, aanhef en onderdeel g, van het Douanebesluit zijn kosten verschuldigd ter zake van ambtelijke werkzaamheden welke voortvloeien uit het teloorgaan, vernietigen, bederven of op andere wijze onbruikbaar worden van goederen. Naar het oordeel van de Douanekamer vallen de werkzaamheden, bestaande uit het houden van ambtelijk toezicht op de vernietiging van de onderwerpelijke zending goederen, onder deze bepalingen. Niet gesteld of gebleken is dat de kosten op een onjuist bedrag zijn vastgesteld.
6.4. Uit hetgeen onder 6.2. en 6.3. is overwogen volgt dat de inspecteur terecht ter zake van de onderhavige ambtelijke werkzaamheden kosten aan belanghebbende in rekening heeft gebracht. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De Douanekamer acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Douanekamer verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 28 februari 2005 door mr. A. Bijlsma, voorzitter, mr. J.J.A.M. Kennis en mr. M.E. van Hilten, leden, in tegenwoordigheid van mr. drs. T.A.J.S. Hesselink, griffier.
De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
De griffier: De voorzitter:
De griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.